1.2.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Eiser heeft daarbij medische informatie overgelegd. Met (een kantoorgenoot van) de gemachtigde van eiser is afgesproken in deze zaak geen hoorzitting te houden, maar de bezwaren uit de hoorzitting van 28 mei 2015 in een soortgelijk geval zo veel mogelijk mee te nemen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Verweerder heeft hieraan onder meer ten grondslag gelegd dat eiser vanwege zijn verblijfsstatus en gelet op het koppelingsbeginsel op grond van de Wmo 2015 geen aanspraak heeft op een maatwerkvoorziening. In het bestreden besluit is verder vermeld dat eiser op grond van het beleid inmiddels opvang heeft gekregen in het [huis] en dat eiser recht heeft op deze opvang zolang hij de indicatie van de GGD voor crisisopvang behoudt. Verweerder heeft deze opvang aangemerkt als maatwerkvoorziening op grond van het beleid en eiser 24-uursopvang toegekend. Voorts heeft verweerder eiser proceskostenvergoeding tot een bedrag van € 490,- toegekend.
3.3.
Vervolgens heeft eiser verweerder bij faxbrief van 15 november 2015 in gebreke gesteld wegens het niet nemen van een beëindigingsbesluit voor de 24-uursopvang. Daarna heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet nemen van dit beëindigingsbesluit, dat geregistreerd is onder nummer AMS 15/7602.
4. Op grond van artikel 1.2.2 van de Wmo 2015 komt een vreemdeling voor het verstrekken van een maatwerkvoorziening slechts in aanmerking indien hij rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000.
5. De rechtbank wijst voorts op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) en de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 26 november 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3415, ECLI:NL:CRVB:2015:3803 en ECLI:NL:CRVB:2015:3834). Uit deze uitspraken blijkt dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie verantwoordelijk is voor de opvang van niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen en dat, anders dan voorheen, de door gemeenten getroffen specifieke opvangvoorzieningen voor niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen op wie het koppelingsbeginsel van toepassing is, niet (meer) worden aangemerkt als (maatschappelijke) opvang op grond van de Wmo 2015.
6. De besluitvorming van verweerder berust voor een deel op de Wmo 2015 en voor een deel op de bed-bad-broodvoorziening en het overig beleid van verweerder met betrekking tot vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf. De Raad heeft in zijn uitspraak van 24 februari 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:622) overwogen dat, gelet op de hierboven aangehaalde uitspraak ECLI:NL:CRVB:2015:3834, niet hij maar de Afdeling bevoegd is kennis te nemen van hoger beroepen gericht tegen uitspraken die zien op de bed-bad-broodvoorziening en het (overige) gemeentelijke FGV-beleid. Daarom zal de rechtbank de gronden in verband met de Wmo 2015 en de gronden in verband met het verzoek om opvang en in verband met het beleid van verweerder ten aanzien van vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf afzonderlijk beoordelen.
In de zaak geregistreerd onder nummer AMS 15/4921
7. Eiser stelt in beroep – samengevat – dat de grondslag van de geboden voorziening en de wijze waarop wordt uitgestroomd onduidelijk zijn. Eiser verzoekt verweerder de afgegeven indicatie van de GGD in geding te brengen. Voorts maakt eiser aanspraak op leefgeld bijvoorbeeld op grond van het FGV naar de norm van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva).
Aanspraak op een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015
8. Omdat eiser niet rechtmatig in Nederland verblijft, kan hij gelet op het voorgaande geen aanspraak maken op een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015. Daarom heeft verweerder terecht een maatwerkvoorziening afgewezen.
9. De rechtbank zal het beroep voor zover het betreft de aanspraak op een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 dan ook ongegrond verklaren.
Aanspraken op grond van het beleid van verweerder
10. Verweerder heeft beleid ontwikkeld voor vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf. Er is een bed-bad-broodvoorziening ingericht en opengesteld en er is crisis- en ziekenboegopvang. Voorts kan op grond van dit beleid een bepaalde categorie vreemdelingen een uitkering uit het FGV krijgen, te weten vreemdelingen met medische problematiek en juridisch perspectief.
11. Naar het oordeel van de rechtbank moet de vermelding in het bestreden besluit dat eiser opvang heeft gekregen in het [huis] , worden gezien als besluit. Verweerder heeft daarmee voldaan aan de verplichting om de geboden opvang in een besluit vast te leggen. Voorts is grondslag van de geboden crisisopvang niet onduidelijk of onvoldoende gemotiveerd, zoals eiser stelt, maar heeft deze een basis in beleid van verweerder.
12. Eiser heeft voorts niet onderbouwd dat hij voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een uitkering op grond van het FGV. De stukken die eiser heeft ingediend zijn daartoe onvoldoende. Omdat het een aanvraagsituatie betreft, ligt het op de weg van eiser om zijn aanspraken te onderbouwen. Verweerder heeft daarom terecht besloten dat eiser niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van het FGV.
12. Hetgeen door eiser overigens is aangevoerd, kan niet leiden tot een andersluidend besluit.
12. De rechtbank zal het beroep voor zover het betreft de aanspraken op grond van het beleid van verweerder dan ook ongegrond verklaren.
In de zaak geregistreerd onder nummer AMS 15/7386
12. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet nemen van een besluit ter beëindiging van de opvang op grond van het beleid in het [huis] .
Aanspraken op grond van het beleid van verweerder
16.2.
Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a) het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b) twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
17. Verweerder heeft ter zitting erkend, dat een beëindigingsbesluit genomen had moeten worden. Eiser heeft verweerder bij faxbrief van 15 november 2015 in gebreke gesteld en verzocht binnen drie dagen alsnog een beëindigingsbesluit te nemen.
17. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting beaamd dat in dit geval sprake is van spoedeisendheid. De rechtbank zal daarom partijen volgen dat in dit geval de beslistermijn na ingebrekestelling geacht is te zijn verkort tot drie dagen.
17. De rechtbank stelt vast dat dit verzoek om een beëindigingsbesluit ziet op de eerste keer dat eiser de toegang tot de opvang is ontzegd. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting verklaard dat het belang bij het ontvangen van een beëindigingsbesluit ligt in het bewerkstellingen weer opvang te verkrijgen. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser kort na de beëindiging van de opvang in het [adres] weer opvang heeft gekregen. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen belang meer bij een besluit over die eerdere beëindiging, omdat hij heeft gekregen wat hij met het opvragen van het beëindigingsbesluit probeerde te bewerkstellingen, namelijk voortzetten van de opvang.
17. De rechtbank zal het beroep niet ontvankelijk verklaren. Op grond van artikel 4:17, zesde lid, van de Awb is verweerder geen dwangsom verschuldigd.
In beide zaken
Proceskosten en griffierecht
21. Voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.
In de zaak geregistreerd onder nummer AMS 15/4921