Ongevraagde levering energie; bestaan overeenkomst door Eneco onvoldoende onderbouwd. Dan geen beroep op ongerechtvaardigde verrijking gezien 7:7 lid 2 Burgerlijk Wetboek.
gemachtigde: Flanderijn & Van Eck Gerechtsdeurwaarders
t e g e n
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
nader te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
De volgende stukken bevinden zich in het procesdossier:
-
de dagvaarding van 25 juli 2016 met producties;
-
het schriftelijke verslag van het mondelinge antwoord van 22 augustus 2016;
-
het instructievonnis van 9 september 2016;
-
de conclusie van repliek tevens houdende voorwaardelijke wijziging van eis.
Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [gedaagde] geen conclusie van dupliek genomen. Vervolgens is een datum voor vonnis bepaald.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Feiten
1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend of niet (voldoende) weersproken, alsmede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden inhoud van de bewijsstukken, staat in dit geding het volgende vast:
1.1.
Eneco heeft een eindnota d.d. 12 februari 2016 van € 120,01 bij [gedaagde] in rekening gebracht.
1.2.
Bij brief van 30 maart 2016 heeft de gemachtigde van Eneco [gedaagde] aangemaand tot betaling van € 386,01, te betalen uiterlijk op 14 april 2016 waarna, bij niet tijdige betaling, een bedrag van € 57,90 aan buitengerechtelijke incassokosten in rekening wordt gebracht.
1.3.
Bij brief van 10 juni 2016 heeft de gemachtigde van Eneco [gedaagde] aangemaand tot betaling van € 446,13, te betalen uiterlijk op 15 juni 2016.
Vordering en verweer
2. Eneco vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van:
€ 386,01 aan hoofdsom;
€ 57,90 aan buitengerechtelijke incassokosten;
€ 3,07 aan rente tot 25 juli 2016;
e wettelijke rente over € 446,98 vanaf 25 juli 2016 tot de dag van de algehele voldoening;
de proceskosten.
3. Eneco stelt daartoe dat ondanks verzoeken en aanmaningen, [gedaagde] niet (volledig) aan de contractuele (betalings)verplichtingen heeft voldaan. Derhalve is [gedaagde] naast de hoofdsom ook buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente aan Eneco verschuldigd.
4. Bij schriftelijk antwoord betwist [gedaagde] de vordering nu hij met Eneco geen contract heeft afgesloten. Tijdens zijn verblijf in het buitenland in december 2015 verbleef de dochter van [gedaagde] in zijn huis. Er kwam een vrouw van Eneco aan de deur en de dochter gaf haar te kennen dat zij geen beslissingen namens haar vader zal nemen. Uiteindelijk heeft de vrouw van Eneco de dochter een formulier laten tekenen, waarbij zij de dochter had uitgelegd dat het ondertekenen van het formulier enkel een bevestiging was van de door haar gegeven uitleg. [gedaagde] heeft vervolgens Nuon bericht dat hij geen contract heeft afgesloten met Eneco en dat hij met Nuon zijn contract wil voortzetten.
5. Bij conclusie van repliek benadrukt Eneco dat wel degelijk sprake was van een overeenkomst tot levering van gas en elektriciteit op het woonadres van [gedaagde] . Om die reden heeft Eneco vervolgens voor [gedaagde] de overstap geregeld. Onder verwijzing naar productie 4 wijst Eneco er op dat zij op 11 januari 2016 de bevestiging van de levering aan [gedaagde] heeft verstuurd. De ondertekende overeenkomst heeft Eneco echter niet kunnen achterhalen. [gedaagde] heeft de driejarige overeenkomst tussentijds beëindigd waarvoor hij een boete van € 250,00 is verschuldigd. Eneco wijst er op dat [gedaagde] de éénmalige nota van één van de boetes van € 125,00 heeft betaald met het betreffende betalingskenmerk, wat volgens Eneco een (impliciete) erkenning van de overeenkomst inhoudt.
Subsidiair vordert Eneco, door middel van een eiswijziging, een bedrag van € 136,01 aan hoofdsom op grond van ongerechtvaardigde verrijking omdat zij gedurende de leveringsperiode van 5 januari 2016 tot 19 januari 2016 elektriciteit en gas heeft geleverd op het leveringsadres van [gedaagde] .
Beoordeling
6. Gelet op het vorenstaande komt de kantonrechter tot het oordeel dat de vordering van Eneco onvoldoende is onderbouwd. Eneco heeft immers geen aanvraag van [gedaagde] overgelegd en zij beschikt niet over een door [gedaagde] getekende overeenkomst, terwijl zij haar bij dagvaarding ingestelde vordering daar wel op baseert. Het enkele feit dat de dochter van [gedaagde] een document van Eneco heeft getekend leidt niet tot een ander oordeel. Ook dit document is immers niet in het geding gebracht, zodat de kantonrechter de waarde hiervan niet kan beoordelen. Dit klemt temeer nu [gedaagde] heeft aangevoerd dat zijn dochter is verteld dat haar handtekening enkel diende om te bevestigen dat zij een uitleg had gekregen. Bovendien is in het geheel niet onderbouwd hoe diens dochter [gedaagde] kon binden. Dat [gedaagde] een bedrag van € 125,00 aan boete heeft betaald aan Eneco is onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat wel een overeenkomst bestond.
7. Ook op de subsidiaire grondslag moet de vordering worden afgewezen. In artikel 7:7 lid 2 Burgerlijk Wetboek is immers met zoveel woorden bepaald dat een consument niet hoeft te betalen voor ongevraagde levering van gas, water en elektriciteit. Daarvan is hier sprake. In de Memorie van Toelichting bij genoemde wetsbepaling wordt opgemerkt dat niet op grond van onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking alsnog een betalingsverplichting kan ontstaan, die te herleiden is tot de geleverde zaken – in dit geval gas en elektriciteit.
8. De vordering zal dan ook worden afgewezen.
BESLISSING
De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt Eneco tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op nihil.
Aldus gewezen door mr. C.W. Inden, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 december 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: