1.,.-.
[naam opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië), op [geboortedatum] 1970,
thans gedetineerd in het [detentieplaats] .
De rechtbank heeft acht geslagen op het dossier, waaronder de stukken die op de
overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon betrekking hebben.
Het verzoek is behandeld in raadkamer op 23 december 2016, waar zijn gehoord de officier
van justitie en de opgeëiste persoon.
De raadsvrouw van de opgeëiste persoon, mr. T.E. Korff, heeft op voorhand laten weten niet
ter zitting te zullen verschijnen. Zij heeft verzocht het verzoek wel op 23 december 2016 te
behandelen.
De officier van justitie heeft zich verzet tegen inwilliging van het verzoek.
De rechtbank overweegt als volgt.
Bij tussenuitspraak van 24 november 2016 heeft de rechtbank de overlevering van de
opgeëiste persoon uitgesteld. Daartoe heeft zij het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst.
Zoals de rechtbank bij deze tussenuitspraak reeds heeft overwogen, brengt het hiervoor
bedoelde uitstel een schorsing van de beslistermijnen mee. Dit betekent dat de 90-dagen niet
verstrijkt en de overleveringsdetentie niet op grond van het verstrijken van die termijn kan
worden geschorst. Deze beslissing is in overeenstemming met hetgeen de rechtbank eerder in
soortgelijke zaken heeft beslist. De rechtbank verwijst in dit verband in het bijzonder naar
haar beslissingen van 5 april 2016 (ECLI:NL:RBAMS:2016:1995) en 28 apri1 2016 (ECLI:NL:RBAMS:2016:2630). De rechtbank ziet geen aanleiding op deze beslissingen terug
te komen.
Ook overigens acht de rechtbank geen termen aanwezig voor schorsing van de
overleveringsdetentie. De rechtbank acht het vluchtgevaar onverkort aanwezig.
Parketnummer: 13.751849-16
Wat betreft het door de raadsvrouw naar voren gebrachte punt van de voorzienbaarheid neemt
de rechtbank in aanmerking dat de overleveringsdetentie op grond van artikel 21 lid 9
alsmede artikel 64 OLW te allen tijde ambtshalve of op verzoek van de opgeëiste persoon of
diens raadsman. kan worden opgeheven dan wel geschorst.
In dit verband geldt op grond van artikel 6 van het Handvest van de grondrechten van de
Europese Unie (Handvest), dat de rechtbank de overleveringsdetentie alleen mag laten
voortduren, indien de overleveringsprocedure op voldoende voortvarende wijze is gevoerd en
de hechtenis bijgevolg niet buitensporig lang duurt (HvJ EU 16 juli 2015. C-237/15 PPU,
ECLI:EU:C:2015:474 (Francis Lanigan), punt 58). Om zulks te beoordelen moet de rechtbank
rekening houden "met alle factoren die relevant zijn om te beoordelen of de duur van de
procedure gerechtvaardigd is, met name het eventuele stilzitten van de autoriteiten van de
betrokken lidstaten en, in voorkomend geval, de mate waarin de gezochte persoon aan die
duur heeft bijgedragen. Ook de straf die tegen diezelfde persoon is uitgesproken of die hij kan
oplopen wegens de feiten die ten grondslag lagen aan de uitvaardiging van het tegen hem
gerichte Europees aanhoudingsbevel, alsook het bestaan van vluchtgevaar moeten in
aanmerking worden genomen" (HvJ EU 16 juli 2015, C-237/15 PPU, ECLI:EU:C:2015:474
(Francis Lanigan), punt 59). Bovendien moet de overleveringsdetentie het
evenredigheidsbeginsel eerbiedigen (HvJ EU 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU,
ECLI:EU:C:2016:198 (Aranyosi en Căldăraru), punt 101). Van strijd met het bepaalde in
artikel 6 Handvest is gelet op deze factoren thans (nog) geen sprake.
De rechtbank zal het verzoek dan ook afwijzen.