RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 mei 2017 in de zaak tussen
[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster
(gemachtigde: mr. M.J.M. Peeters),
de burgemeester en wethouders van de gemeente Aalsmeer, verweerder
(gemachtigden: mr. M.L.M. Lohman en mr. D. van der Miert).
Procesverloop
Bij besluit van 12 mei 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder per [datum 1] de sluiting van de woning aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning) bevolen voor de duur van drie maanden.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op [datum 1] . Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Overwegingen
1. De voorzieningenrechter gaat na of er een voorlopige voorziening moet worden getroffen omdat de uitkomst in de bodemprocedure - hier de bezwaarprocedure - niet kan worden afgewacht. Dit betekent dat de voorzieningenrechter in dit geval zal beoordelen of de woning tijdens de bezwaarprocedure nog niet gesloten hoeft te worden, zodat verzoekster er gedurende die periode kan blijven wonen. Zij let daarbij op de belangen van partijen, waarbij zij een afweging moet maken tussen aan de ene kant het belang van de verzoekende partij dat zo snel mogelijk een voorziening wordt getroffen en aan de andere kant de belangen bij de onmiddellijke uitvoering van het besluit. Dit staat in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het oordeel van de voorzieningenrechter is niet bindend voor de rechtbank in een eventuele beroepsprocedure.
2.1.
Verzoekster is huurder van de woning. Zij woont er met haar twee kinderen. [bedrijf] is eigenaar van de woning. Op 28 maart 2017 heeft de politie een onderzoek ingesteld in de woning. Aanleiding hiervoor was een liquidatie van een man voor de ogen van zijn vrouw en kind, terwijl achteraf is gebleken dat hij niet het
beoogde doelwit was. De partner van verzoekster/vader van haar jongste kind is verdachte in dit onderzoek en zit nu in detentie. De resultaten van het onderzoek worden weergegeven in de bestuurlijke rapportage van 3 mei 2017 van de inspecteur van de politie aan de burgemeester. Hieruit blijkt dat in de meterkast naast de voordeur een vuurwapen geladen met patroonhouder en munitie is aangetroffen. Ook is het onder het matras van de slaapkamer een vuurwapen geladen met patroonhouder en munitie gevonden. In de slaapkamer lagen eveneens op een plank aan de muur een volle patroonhouder met munitie en een holster voor een vuurwapen. Verder stond op straat in nabijheid van de woning een [auto] in gepantserde uitvoering. De inspecteur van de politie vraagt de burgemeester passende maatregelen te nemen.
2.2.
Op basis van de bestuurlijke rapportage van de politie is verweerder tot de conclusie gekomen dat door gedragingen in de woning de openbare orde in ernstige mate is verstoord. Verder acht verweerder het wenselijk om onmiskenbaar duidelijk te maken dat deze woning op geen enkele wijze nog een rol kan spelen in de criminele sfeer. Om die reden heeft verweerder op grond van artikel 174a van de Gemeentewet tot sluiting van de woning bevolen voor de duur van drie maanden, namelijk van [datum 1] tot [datum 2] .
3.1.
In artikel 174a, eerste lid, van de Gemeentewet is bepaald dat de burgemeester kan besluiten een woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te sluiten, indien door gedragingen in de woning of het lokaal of op het erf de openbare orde rond de woning, het lokaal of het erf wordt verstoord.
3.2.
Bij de beoordeling van het geschil stelt de voorzieningenrechter voorop dat, gelet op de tekst van artikel 174a, eerste lid, van de Gemeentewet, verweerder bij de uitoefening van de in die bepaling neergelegde bevoegdheid over beleidsvrijheid beschikt. Dit brengt mee dat de bestuursrechter de uitoefening van die bevoegdheid terughoudend dient te toetsen. De vaststelling of sprake is van een voor artikel 174a, eerste lid, van de Gemeentewet vereiste verstoring van de openbare orde en dus of verweerder bevoegd is, toetst de bestuursrechter vol.
3.3.
Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van zodanig overlast dat de veiligheid en gezondheid van mensen in de omgeving van de woning ernstig wordt bedreigd is van belang dat het gedrag in de woning er de oorzaak van is dat rond de woning de openbare orde wordt verstoord. Dat houdt in dat de gedragingen op zich niet per se op zichzelf overlastgevend hoeven te zijn. Gedragingen die zich niet in het openbare leven afspelen kunnen de openbare orde echter wel raken omdat zij een weerslag kunnen hebben op het openbare leven.
3.4.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder in dit geval kunnen constateren dat door het voorhanden hebben van twee doorgeladen vuurwapens in de woning, één in de meterkast naast de voordeur en één onder een matras, en het aantreffen
van de gepantserde auto van de partner van verzoekster in de nabijheid van de woning, de verstoring van de openbare orde is gegeven. De voorzieningenrechter acht het in dit kader met name van belang dat de vuurwapens zogezegd schietklaar waren en voorhanden lagen in de woning. Ook de aanwezigheid van de gepantserde auto in de omgeving van de woning duidt op een verstoring van de openbare orde in en rond de woning. Hierbij weegt de voorzieningenrechter ook mee dat de partner van verzoekster, die nota bene in haar woning is aangehouden, verdachte is in het onderzoek naar de door de media genoemde
vergismoord. Dit blijkt immers uit de bestuurlijke rapportage.
3.5.
Verzoekster stelt dat de eigenaar van de vuurwapens in detentie zit en zij geen verdachte is met betrekking tot het voorhanden hebben van vuurwapens, waardoor de kans op herhaling is uit te sluiten. Ook in dit standpunt ziet de voorzieningenrechter geen reden om te oordelen dat verweerder niet bevoegd is om de woning te sluiten. Het direct onder handbereik hebben van doorgeladen vuurwapens en een gepantserde auto in en in nabijheid van de door verzoekster gehuurde woning lijkt te duiden op (in ieder geval een vrees voor) dreiging uit het criminele milieu. In dat geval kan een snelle sluiting aangewezen zijn. Niet is uit te sluiten dat de woning, zolang die open blijft, een mogelijk doelwit is. Immers, alleen met sluiting van de woning kan kenbaar gemaakt worden dat degenen die zich als mogelijk potentieel doelwit in de woning hebben bevonden daar niet meer zijn en dat de woning daarom geen mogelijk doelwit meer kan zijn bij eventuele afrekeningen.
4.1.
Ten aanzien van de vraag of de uitoefening van de bevoegdheid evenredig is heeft verzoekster gewezen op artikel 8 van het EVRM en op de belangen van haar en met name haar kinderen bij het behoud van de woning. De kinderen zijn al getraumatiseerd door de politie-inval en het feit dat de partner van verzoekster in detentie zit. Ook is er sprake van een inbreuk op hun woonrecht.
4.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder ook na afweging van de betrokken belangen, in redelijkheid een sluiting voor de duur van drie maanden heeft kunnen bevelen. De voorzieningenrechter begrijpt dat de sluiting voor verzoekster en haar kinderen ingrijpend is, maar de sluiting is gelet op de ernstige verstoring van de openbare orde gerechtvaardigd. Ook heeft verweerder zich bereid getoond om voor passende opvang van verzoekster en haar twee kinderen te zorgen, zodat ze niet op straat komen te staan. In beginsel zal dit in ieder geval een verblijf van twee weken in een hotel zijn, waarbij ook voor vervoer van het oudste kind naar school gezorgd zal worden. Indien na het verstrijken van die termijn geen duurzame oplossing gevonden is, zal de verweerder er ook voor zorgen dat het gezin niet op straat komt te staan. Dat de kinderen getraumatiseerd zijn door de politie inval is, hoe naar dit op zichzelf ook is, geen gevolg van het besluit tot sluiting van de woning, maar van de politie-inval en dus niet het gevolg van het handelen door verweerder.
5.1.
De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat het bestreden besluit in bezwaar hoogstwaarschijnlijk zal standhouden. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.
5.2.
Voor een proceskostenveroordeling of een bepaling dat het griffierecht wordt vergoed, bestaat geen grond.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.B. Kleiss, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.E. Giesen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2017.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: