4 Inleiding
Facebookrapporten
Het strafrechtelijk onderzoek ‘Disclosure’ werd gestart naar aanleiding van een intern onderzoek van Facebook. De Nederlandse politie ontving op 13 mei 2013 een rapport van Facebook en op 6 september een aanvulling daarop.
Volgens Facebook zou een onbekende persoon met minimaal 86 onderling verbonden Facebookaccounts zich bezig houden met het verzamelen, produceren en verspreiden van beelden van kinderuitbuiting. Die persoon zou ook tientallen minderjarige meisjes chanteren, waarbij gebruik gemaakt werd van die afbeeldingen van kinderuitbuiting.
Verder zou deze persoon een aantal mannen chanteren. Hij legde beelden vast waarop deze mannen masturbeerden terwijl zij aan het webcammen waren met – zo dachten ze – minderjarige jongens. Vervolgens eiste deze persoon dat er geld zou worden betaald, omdat anders de opgenomen beelden zouden worden verspreid onder vrienden en familie van de meerderjarige man.
De gebruiker van dit netwerk van Facebookaccounts maakte gebruik van valse identiteitsgegevens, afgeschermde IP-adressen en afgeschermde internetverbindingen. Facebook achterhaalde informatie die erop wees dat de gebruiker actief was vanuit Nederland: hij maakte gebruik van een Nederlands IP-adres ( [IP-adres] ) en hij gebruikte bij de registratie van één van de Facebookaccounts een Nederlands mobiel telefoonnummer ( [telefoonnummer] ).
IP-adres [IP-adres]
Na de ontvangst van het tweede Facebookrapport in september 2013 startte de Nederlandse politie met een onderzoek. Het IP-adres [IP-adres] hoorde bij een woning op het bungalowpark [bungalowpark 1] aan de [adres 3] in Oisterwijk. Dit IP-adres (hierna: IP-adres [bungalowpark 1] ) was in de politiesystemen bekend uit een oplichtingszaak in Rotterdam (politie-onderzoek met de naam ‘Sleutel’, zie feit 69). In die zaak zijn verschillende mensen opgelicht, toen zij in januari 2011 de woning aan de [adres 1] in Rotterdam wilden huren. Zij betaalden de eerste maand huur en een borgsom, maar konden vervolgens de gehuurde woning niet in. De oplichter maakte gebruik van IP-adres [bungalowpark 1] . In het onderzoek Sleutel had de politie het ernstige vermoeden dat het verdachte was die achter de oplichtingen zat.
Telefoonnummer [telefoonnummer]
Het telefoonnummer uit het Facebookrapport, [telefoonnummer] , kwam ook voor in de Nederlandse politiesystemen in het kader van een aangifte van woningoplichting. Deze keer ging het om een melding van 31 mei 2011 en ging het om het verhuren van de woning aan de [adres 2] te Rotterdam (feit 70). De werkwijze van deze oplichter leek sterk op die van de oplichter in het onderzoek Sleutel. Op foto’s die door de oplichter van de [adres 2] werden gebruikt op valse paspoortkopieën was dezelfde persoon te zien als op de foto’s op de valse paspoortkopieën in het onderzoek Sleutel.
Vervolgonderzoek door de Nederlandse politie
Tijdens het vervolgonderzoek bleek dat verdachte op dat moment verbleef op bungalowpark [bungalowpark 2] in Oost-, West- en Middelbeers. Eind november 2013 verhuisde verdachte vanaf dat bungalowpark naar het bungalowpark [bungalowpark 3] in Oisterwijk. [bungalowpark 3] ligt direct naast het eerdergenoemde bungalowpark [bungalowpark 1] . Nadat verdachte naar [bungalowpark 3] verhuisde, werd een IP-tap geplaatst op IP-adres [bungalowpark 1] . Het internetverkeer kon meestal niet goed worden gevolgd, omdat het internetgedrag werd afgeschermd via een ‘Virtual Private Network’-verbinding (VPN‑verbinding). De politie stelde na de aanhouding van verdachte vast dat de computers in de woning van verdachte verbonden waren met de router die hoorde bij IP‑adres [bungalowpark 1] .
Onderzoek naar betalingen
Het Nederlandse onderzoeksteam ontving via de Engelse politie informatie over betalingen die door meerderjarige mannen waren gedaan via Skrill/Moneybookers (hierna: Skrill) en Western Union.
Eén van de Skrill-accounts stond op naam van verdachte. Een ander Skrill-account werd benaderd via het eerdergenoemde IP-adres [bungalowpark 1] . In de woning van verdachte trof de politie van verschillende van deze Skrill-accounts documenten of Mastercards aan. Deze Skrill‑accounts stonden op naam van slachtoffers van de (pogingen tot) woningoplichting (feit 69 en 70) die aan de oplichter een kopie van hun paspoort hadden verstrekt.
Via Western Union werd in twee jaar tijd meer dan 30.000 euro overgemaakt op naam van verdachte. Een deel van dat geld was afkomstig van mannelijke slachtoffers in deze strafzaak. Het geld werd opgehaald met een paspoort van verdachte, dat na zijn aanhouding ook in zijn woning werd aangetroffen. Van één geldopname waren camerabeelden beschikbaar waarop politiemedewerkers verdachte hebben herkend.
Technisch hulpmiddel
Verdachte werd in het onderzoek Sleutel aangehouden op 20 december 2013. Op 23 december 2013 werd hij weer vrijgelaten. In de tussenliggende periode heeft het onderzoeksteam in de zaak waarvoor verdachte nu terechtstaat (onderzoek ‘Disclosure’) de woning van verdachte op bungalowpark [bungalowpark 3] in het geheim betreden en doorzocht. Daarbij werd op de desktopcomputer en de laptop in die woning een technisch hulpmiddel geïnstalleerd. Dit technisch hulpmiddel registreerde toetsaanslagen en maakte schermafbeeldingen wanneer op die desktop of laptop gebruik werd gemaakt van communicatieprogramma’s zoals Skype of een internetbrowser. Hierdoor kreeg het onderzoeksteam inzicht in het internetgedrag op deze computers en kon de afscherming door het gebruik van een VPN-verbinding worden omzeild.
Aanhouding Disclosure, doorzoeking en digitaal onderzoek
Op 13 januari 2014 werd verdachte aangehouden in zijn woning. Na de aanhouding van verdachte is de woning voor een tweede keer doorzocht. De desktopcomputer en de laptop werden in beslag genomen. Daarnaast nam de politie een aantal (losse) harde schijven in beslag. Tijdens het digitale onderzoek trof de politie, verspreid over verschillende harde schijven, een grote hoeveelheid informatie aan die verband houdt met de feiten waarvan verdachte nu wordt verdacht. Ook trof de politie veel informatie aan over mogelijke slachtoffers. Geprobeerd is om deze slachtoffers, die uit binnen- en buitenland afkomstig zijn, te identificeren. Wanneer dat mogelijk was, verhoorde de lokale politie hen en werd er onderzoek verricht op hun computers. Een aantal van de deeldossiers in deze strafzaak werd op deze wijze samengesteld.
Daarnaast liepen er verschillende politieonderzoeken in binnen- en buitenland naar aanleiding van meldingen van slachtoffers. Tijdens het onderzoek Disclosure werd een verband gelegd tussen sommige van die meldingen en de bevindingen in Disclosure. In een aantal van die zaken zijn de strafdossiers daarom overgedragen aan het Nederlandse onderzoeksteam van Disclosure en van die zaken werden ook deeldossiers samengesteld.
5 Technisch hulpmiddel – rechtmatigheid en betrouwbaarheid
5.1.
Inleiding
Zoals al in de inleiding is opgemerkt, is in het onderzoek Disclosure gebruik gemaakt van een technisch hulpmiddel, dat is ingezet op de desktop en de laptop in de woning van verdachte. De verdediging betoogt dat dat middel onrechtmatig is toegepast en dat de resultaten van het hulpmiddel niet betrouwbaar zijn en daarom niet mogen worden gebruikt voor het bewijs.
Voor de vraag of dit verweer kan slagen is het Besluit technische hulpmiddelen strafvordering van 20 oktober 2006 (hierna: het Besluit)1 van belang. Het Besluit heeft tot doel de betrouwbaarheid en herleidbaarheid te waarborgen van de gegevens die met de desbetreffende apparatuur zijn verkregen. Het hulpmiddel moet voldoen aan technische eisen; van de keuring moet door een keuringsdienst een rapport worden opgemaakt en de keuring moet plaatsvinden overeenkomstig een goedgekeurd keuringsprotocol.
Hierbij zijn verder de uitgangspunten van de Hoge Raad in de uitspraken van 12 juli 20112 en 16 juni 20153 van belang. In die zaken ging het om het gebruik van een technisch hulpmiddel dat was goedgekeurd overeenkomstig het in die zaken nog geldende Besluit technische hulpmiddelen bijzondere opsporingsbevoegdheden (hierna: Bthbo). Het Bthbo is ingetrokken bij het Besluit van 20 oktober 2006.
De Hoge Raad oordeelde in die zaken, kort gezegd, dat de rechter ervan moet uitgaan dat het technisch hulpmiddel aan de wettelijke eisen voldeed als daarvoor een verklaring van goedkeuring is gegeven.
In het dossier bevindt zich een Keuringsrapport OVC van 24 maart 2009 met betrekking tot het in de onderhavige zaak ingezette technische hulpmiddel THv030+102 dat geldig is tot 1 april 2014. Ook bevindt zich in het dossier een op 7 januari 2014 door de Keuringsdienst van de Politie/Landelijke Eenheid afgegeven conformiteitsverklaring. Het technisch hulpmiddel is ingezet van 22 december 2013 tot en met 13 januari 2014.
Op basis van de eerdergenoemde twee uitspraken van de Hoge Raad moet, gelet op de goedkeuring van het gebruikte technisch hulpmiddel, er (in beginsel) van worden uitgegaan dat de apparatuur aan de wettelijke eisen voldeed.
5.2.
Geldt de lijn van de rechtspraak van de Hoge Raad nog steeds?
De verdediging meent allereerst dat de rechtspraak van de Hoge Raad in dit geval niet zonder meer toepasbaar is. Het (huidige) Besluit was immers niet van toepassing op de zaken waarover de Hoge Raad besliste. De verdediging wijst op de Nota van toelichting bij het Besluit waarin staat vermeld:
“Het besluit is gebaseerd op het uitgangspunt dat de gegevens die in het kader van de bijzondere opsporingsbevoegdheden met een technisch hulpmiddel worden vastgelegd, betrouwbaar, voor derden toetsbaar en niet manipuleerbaar dienen te zijn. (…) In het proces-verbaal van de inzet kan worden verwezen naar het keuringsnummer, waardoor de samenstelling van het technische hulpmiddel – ter bescherming van de tactische belangen van de opsporingsdiensten – kan worden afgeschermd. De betrouwbaarheid van het middel en de vastgelegde waarnemingen blijft echter buiten twijfel nu de rechter indien noodzakelijk de volledige gegevens kan opvragen.”
De rechtbank volgt de verdediging hierin niet. Het oordeel van de Hoge Raad dat toetsing van een goedgekeurd hulpmiddel niet is toegestaan, berust op de volgende overweging:
“Het Besluit (opmerking rechtbank: Bthbo) strekt blijkens de daarop gegeven toelichting ertoe waarborgen te creëren voor de betrouwbaarheid en herleidbaarheid van de gegevens die met de desbetreffende apparatuur zijn verkregen. Daartoe zijn in dat besluit technische eisen gesteld en is voorzien in een keuring, een door de keuringsdienst op te maken keuringsrapport en een op basis daarvan door de Minister af te geven verklaring van goedkeuring.”
Over de aanleiding om het Bthbo te vervangen door het Besluit wordt in de nota van toelichting bij het Besluit (voor zover van belang) opgemerkt:
“De aanleiding voor dit besluit is tweeërlei. In de eerste plaats zijn in de eindevaluatie van de Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden knelpunten gesignaleerd bij de uitvoering van het Besluit technische hulpmiddelen bijzondere opsporingsbevoegdheden (…). In de evaluatie werden als belangrijkste knelpunten bij de uitoefening van deze bijzondere opsporingsbevoegdheden genoemd: de langdurige certificeringprocedure, de te strenge technische eisen die aan de apparatuur worden gesteld, de beperkingen met betrekking tot het direct afluisteren en de hoge administratieve lasten waarmee de uitvoering van het besluit gepaard gaat. In de evaluatie werd geconstateerd dat deze knelpunten afbreuk doen aan de doelmatigheid en de slagvaardigheid van de opsporing. In het licht van de evaluatie is het wenselijk de procedures die bovenmatig omslachtig en ingewikkeld zijn en daarmee hun doel voorbij schieten, aanzienlijk te vereenvoudigen en ook overigens te herzien. Daartoe dient dit nieuwe besluit dat een meer efficiënte en slagvaardige opsporing mogelijk maakt, terwijl het uitgangspunt van transparantie en controle niet wordt aangetast.
Een tweede aanleiding om het Besluit technische hulpmiddelen bijzondere opsporingsbevoegdheden te herzien is gelegen in de ratificatie van het Cybercrime Verdrag (Trb. 2002, 18 en Trb. 2004, 290). Ter implementatie van het Cybercrime Verdrag wordt in de artikelen 126m en 126t van het Wetboek van Strafvordering de bijzondere opsporingsbevoegdheid opgenomen om zonder medewerking van de aanbieder van een communicatiedienst telecommunicatie op te nemen (Kamerstukken I 2005/06, 26671, A). Deze nieuwe bevoegdheid kan een grote inbreuk op de privacy van betrokkene met zich mee brengen. Teneinde de privacybelangen te beschermen en de authenticiteit van de opgenomen communicatie te waarborgen is in artikel 126ee van het Wetboek van Strafvordering bepaald, dat ten aanzien van de technische hulpmiddelen waarmee telecommunicatie zonder medewerking van de aanbieder wordt opgenomen, nadere regels worden gesteld. In dit besluit worden daartoe regels gesteld voor het opnemen van telecommunicatie zonder medewerking van de aanbieder.”
Uit (de bovenstaande passage in) de nota van toelichting is niet op te maken dat met het Besluit is bedoeld een verdergaande toetsing van goedgekeurde hulpmiddelen mogelijk te maken. Ook het Besluit zelf geeft daartoe geen handvat, net zomin als artikel 126ee van het Wetboek van Strafvordering, waarop het Besluit is gebaseerd. Het uitgangspunt van de Hoge Raad is dus ook onder het Besluit toepasbaar. Dat de keuringsregels zijn versoepeld, zoals de verdediging opmerkt, is op zichzelf geen reden om meer toetsing toe te staan.
5.3.
Geldt de regel van de Hoge Raad ook voor softwarematige hulpmiddelen?
De verdediging wijst erop dat de zaken waarover de Hoge Raad zich uitsprak, gingen over apparatuur. Daarom is de lijn van de Hoge Raad niet zonder meer toepasbaar op technische hulpmiddelen die bestaan uit software. De verdediging betwist verder dat het Besluit gelijke eisen stelt aan hardwarematige en softwarematige hulpmiddelen.
Naar het oordeel van de rechtbank geldt het Besluit voor zowel hardware als software. In het besluit wordt tussen beide geen onderscheid gemaakt, maar wordt enkel over ‘technisch hulpmiddel’ gesproken. Aparte regels voor software worden niet gegeven. De nota van toelichting spreekt (ook) over apparatuur, maar met dat begrip is niet alleen hardware bedoeld. Uit de nota van toelichting is bovendien op te maken dat onder ogen is gezien dat ook softwarematige hulpmiddelen kunnen worden ingezet:
“In de tweede plaats kan de officier van justitie bepalen dat een technisch hulpmiddel wordt ingezet dat zich naar zijn aard niet leent voor keuring voorafgaand aan de inzet. (…) Bij technische hulpmiddelen die zich naar hun aard niet lenen voor keuring vooraf kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het gebruik van softwareprogrammatuur als onderdeel van een technisch hulpmiddel. Deze softwareprogrammatuur dient in veel gevallen speciaal op maat te worden gemaakt voor de inzet in een specifiek geval. Bij de inzet van software zal het veelal noodzakelijk zijn om bij of tijdens de inzet aanpassingen te maken aan het technische hulpmiddel om het correct te laten functioneren. Een keuringsprocedure van het technische hulpmiddel als geheel, voorafgaand aan de inzet, zal in deze gevallen praktisch onmogelijk zijn en een effectieve inzet van dit technische hulpmiddel belemmeren.”
5.4
Had het hulpmiddel achteraf gekeurd moeten worden?
De verdediging betoogt verder dat de hierboven genoemde passage in de nota van toelichting bij het Besluit softwareprogrammatuur plaatst in een aparte categorie van technische hulpmiddelen, die zich naar haar aard niet leent voor keuring vooraf (artikel 19 van het Besluit).
In artikel 19, eerste en derde lid, van het Besluit staat:
1. Indien het onderzoeksbelang dit dringend vordert, kan de officier van justitie bepalen dat een technisch hulpmiddel voor observatie of voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie wordt ingezet, hoewel niet of niet geheel wordt voldaan aan artikel 18, eerste lid.
3. Na afloop van de inzet wordt voor het technische hulpmiddel of de componenten waarvoor geen keuringsrapport is vastgesteld alsnog een keuringsrapport vastgesteld, tenzij de aard van het technische hulpmiddel of de betrokken componenten zich daartegen naar het oordeel van de officier van justitie verzet.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt de algemene conclusie dat software zich niet leent voor toetsing vooraf (en dus achteraf getoetst moet worden) niet uit de nota van toelichting. Die nota spitst zich immers – overigens als voorbeeld – toe op het geval dat op maat gemaakte software nog aanpassing behoeft bij of tijdens de inzet. Software die niet bij of tijdens de inzet hoeft te worden aangepast kan wel vooraf worden gekeurd, en dat behoort dan ook te gebeuren.
De verdediging stelt zich verder op het standpunt dat in dit specifieke geval zaken moesten worden ingesteld of aangevinkt bij installatie van het hulpmiddel. Gelet daarop leent het middel zich niet voor keuring vooraf, zo betoogt de raadsman.
De rechter-commissaris heeft de heer J.G.J. Kulker (hierna: Kulker), teamleider bij de Keuringsdienst, als getuige-deskundige gehoord. Hij heeft verklaard dat hij zelf de keuring van het gebruikte technische hulpmiddel heeft gedaan en dat het volgens hem niet een hulpmiddel betreft dat volgens het besluit achteraf moet worden gekeurd. Het middel wordt niet aangepast bij de installatie. Het is een vaststaand softwarepakket en bij de installatie worden er instellingen aangevinkt. Er worden geen wijzigingen in de broncode aangebracht. De Keuringsdienst maakt ook een handleiding voor het gebruik. Daarin staat welke vinkjes en instellingen moeten worden aangezet, aldus Kulker.
Dat instellingen van het technisch hulpmiddel bij de installatie moeten worden aangevinkt betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat het middel zich niet zou lenen voor keuring vooraf. Het middel kan immers worden gekeurd met inbegrip van de (mogelijk) aan te vinken opties. Uit de verklaring van Kulker is op te maken dat dat in dit geval ook gebeurd is.
Tussenconclusie rechtbank
Gelet op de vóóraf gegeven goedkeuring moet er van worden uitgegaan dat het ingezette technische hulpmiddel aan de wettelijke eisen voldeed. In zoverre is geen sprake van een verzuim.
5.5.
Nuancering rechtbank: onregelmatigheden
Op de zojuist gegeven conclusie moet naar het oordeel van de rechtbank een nuancering gemaakt worden indien zou blijken dat onregelmatigheden zijn geconstateerd voorafgaand of na afloop van de inzet van een technisch hulpmiddel. In dit verband is van belang de nota van toelichting op het besluit waarin onder 1.3 onder meer het volgende wordt vermeld:
“Voorafgaand en na afloop van de inzet stelt het besluit verschillende procedurele eisen om manipulatie van de geregistreerde gegevens te voorkomen en de authenticiteit te waarborgen. Indien onregelmatigheden worden geconstateerd wordt een proces-verbaal opgemaakt en naar de officier van justitie gezonden. De officier van justitie en de rechter kunnen op grond van het proces-verbaal beoordelen in hoeverre de geconstateerde onregelmatigheden afbreuk doen aan de authenticiteit en bewijskracht van de vastgelegde waarnemingen.”
De in de nota van toelichting genoemde onregelmatigheden kunnen zowel een verzuim opleveren in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, als afbreuk doen aan de betrouwbaarheid van de waarnemingen. De rechtbank dient daarom te beoordelen of van dergelijke onregelmatigheden sprake is.
De verdediging voert aan dat zich zes onregelmatigheden hebben voorgedaan.
1. Verschillen tussen schermafbeeldingen en geregistreerde toetsaanslagen
De verdediging heeft gewezen op (chat-)teksten die wel te zien zijn op de door het technisch hulpmiddel gemaakte schermafbeeldingen, maar die niet terugkomen in de geregistreerde toetsaanslagen. Weliswaar is in het proces-verbaal opgemerkt dat dat verschil verklaard kan worden doordat gebruik is gemaakt van de functies kopiëren en plakken, maar daarmee kunnen niet alle verschillen worden verklaard, aldus de verdediging.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat een aanmerkelijk deel van de teksten op de schermafbeeldingen wel is te herleiden tot geregistreerde toetsaanslagen. De resterende verschillen tussen beiden levert op zichzelf geen aanwijzing op dat er abnormaal gebruik zou zijn gemaakt van het technisch hulpmiddel, en evenmin dat de wel doorgestuurde informatie niet authentiek zou zijn.
2. en 3. Technisch hulpmiddel niet meer aanwezig op de desktop
Het technisch hulpmiddel werd na de aanhouding van verdachte niet meer op de desktopcomputer aangetroffen. Wat de reden daarvan is, is niet geheel opgehelderd. De verdediging meent dat de manier van verwijdering van het technisch hulpmiddel iets zegt over de betrouwbaarheid ervan. Daarom had naar die verwijdering nader onderzoek moeten plaatsvinden. Nu dat onderzoek niet is toegestaan kan volgens de verdediging geen beslissende waarde worden toegekend aan de resultaten van het hulpmiddel.
De rechter-commissaris heeft over de verwijdering van het hulpmiddel vragen gesteld. Uit de beantwoording van die vragen door Kulker, in de aanvullende processen-verbaal van 22 en 23 oktober 2015 is af te leiden dat het niet mogelijk is dat het technisch hulpmiddel op afstand kan worden geplaatst, bediend, bestuurd, onderhouden, verwijderd of geactiveerd tot zelfvernietiging. Hiervoor is volgens Kulker fysieke toegang tot de computer noodzakelijk.
De verdediging heeft vraagtekens gezet bij de in de aanvullende processen-verbaal genoemde mogelijke scenario dat het technisch hulpmiddel is verwijderd door de installatie en toepassing van een virusscanner, echter dat betekent niet dat nader onderzoek naar de werking van het technisch hulpmiddel plaats moet vinden. Tegenover de beantwoording door Kulker heeft de verdediging namelijk onvoldoende onderbouwd waarom het verwijderd zijn van het technisch hulpmiddel op de desktop computer na de inzet afbreuk doet aan de authenticiteit en bewijskracht van de vastgestelde waarnemingen.
4. Verschillen tussen IP-tap en keylogger
De verdediging wijst erop dat het technisch hulpmiddel, heeft gefunctioneerd tot 6 januari 2014, 18:21 uur, en dat deze al vanaf 18.07 uur verminderd werkte, vóórdat de virusscan werd uitgevoerd. Het hulpmiddel moet volgens de verdediging dan ook door een andere oorzaak minder goed zijn gaan functioneren en dat moet consequenties hebben voor de betrouwbaarheid van de resultaten.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer. De verdediging heeft namelijk niet onderbouwd, en de rechtbank kan dat ook niet inzien, hoe het minder functioneren van het hulpmiddel tot de conclusie moet leiden dat de uitkomsten daarvan niet betrouwbaar zijn. Dat geldt des te sterker omdat wel vast staat dat de gebruiker van de desktop (waarvan verdachte heeft verklaard dat die van hem is) kennelijk die avond bezig was met het opschonen van die computer. Verdachte heeft nagelaten te verklaren:
-
of hij dat was;
-
zo ja, wat hij dan voor handelingen heeft verricht;
-
zo nee, wie er dan van de desktop gebruik maakte.
Ook ontbreekt iedere aanwijzing dat sprake is van een vormverzuim door de opsporingsautoriteiten.
5. Uitschakelen VPN-verbinding
Volgens de verdediging startte de desktop vóór de aanhouding van verdachte op 20 december 2013 altijd direct een VPN-verbinding op, maar na terugkomst op 23 december 2013 gebeurde dat niet meer automatisch. Dat vormt een aanwijzing dat het technisch hulpmiddel ook op andere dan de ingestelde programma’s invloed heeft. Dat moet volgens de verdediging gevolgen hebben voor de betrouwbaarheid van de resultaten.
Dit verweer faalt alleen al omdat de rechtbank niet inziet op welke manier de betrouwbaarheid van de verkregen resultaten nadelig beïnvloed zou kunnen worden door het gestelde neveneffect van het hulpmiddel. Ieder aanknopingspunt voor die bewering ontbreekt.
6. Technisch hulpmiddel legde teveel vast
De verdediging betoogt dat uit schermafdrukken blijkt dat het technisch hulpmiddel meer opnam dan de toegestane communicatie.
De rechtbank volgt de verdediging daarin niet. Op de print van een schermafdruk op p. D22‑246 lijkt slechts een deel van het scherm te zien te zijn. Op de schermafdrukken op p. A01-02341 en p. A01-2342 zijn verschillende tabbladen te zien, waaronder toegestane applicaties. Dat op schermafdrukken meer is te zien dan alleen de ingestelde programma’s, maakt naar het oordeel van de rechtbank nog niet dat sprake is van een verzuim.
Eindconclusie rechtbank
Het technisch hulpmiddel was goedgekeurd. Er is geen aanwijzing dat bij het gebruik van het hulpmiddel sprake is geweest van een vormverzuim en ook niet dat de resultaten van het middel onbetrouwbaar zouden zijn. Het technisch hulpmiddel is dus bruikbaar voor het bewijs.
7 Waardering van het bewijs (2): aanvullende overwegingen op deeldossierniveau
Een groot deel van de ten laste gelegde feiten kan worden bewezen op basis van de bewijsmiddelen en de algemene overwegingen die hiervoor uiteengezet zijn. In een aantal gevallen volstaan deze algemene overwegingen niet. Ook wordt verdachte van een aantal feiten vrijgesproken. Op die deeldossiers wordt hieronder nader ingegaan.
Wanneer de rechtbank in één deeldossier concludeert dat verdachte de gebruiker was van een specifiek account, geldt voor dat account hetzelfde als hiervoor is overwogen. Ook in dat geval gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte de enige gebruiker was van dat account. Daarmee staat ook vast dat de berichten van dat account in een ander deeldossier eveneens van verdachte afkomstig zijn.
D01 (feiten 1 en 2)
Vervaardigen van kinderporno
Volgens de verdediging moet verdachte worden vrijgesproken van het vervaardigen van kinderpornografie (feit 1), omdat niet kan worden vastgesteld hoe de afbeeldingen zijn gemaakt. Ook het bezit van de kinderpornografie kan niet worden bewezen net als de poging tot aanranding (feit 2), aldus de verdediging.
De rechtbank acht beide feiten wel bewezen. D01 chatte met ‘ [alias 8] ’ en ‘ [alias 6] ’. Dat zijn allebei aliassen van verdachte. [alias 6] stuurde D01 een kinderpornografische afbeelding en dreigde die door te sturen naar vrienden en familie van D01. Kennelijk was die afbeelding gemaakt tijdens de eerdere chats die D01 had met [alias 8] . Ook ‘ [alias 9] ’ bedreigde D01 en stuurde haar een afbeelding. Hij noemde ook zijn Skypenaam: [account 15] . Die Skypenaam is aangetroffen op een harde schijf van verdachte.
Op die harde schijf staan bovendien chatgesprekken met D01 en een bladwijzer naar het Facebookaccount van D01.
D03 (feiten 5 en 6)
Vrijspraak feit 5
De verdediging betoogt dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 5 (kort gezegd: het verspreiden van kinderporno), omdat niet is vast te stellen dat verdachte de persoon is achter de alias [alias 10] , die de link naar de afbeeldingen aan D03 verstuurt. De rechtbank is dat met de verdediging eens. Het is te onzeker of [alias 10] dezelfde persoon is als [account 16] , die D03 (ook) chanteert. Ook is er geen technische link tussen [alias 10] en verdachte.
Feit 6 primair is wel bewezen. Op een harde schijf van verdachte stonden onder meer een MSNchat met D03 en bladwijzers naar personen uit de omgeving van D03. De conclusie moet zijn dat verdachte [account 11] is, die aanvankelijk met D03 chatte. Gelet op de verklaring van D03 en de inhoud van de latere chats, is ook bewezen dat [account 11] (dus verdachte) dezelfde persoon is als de personages die later proberen D03 te dwingen om voor de webcam te komen, [account 16] (op skype) en … [account 10 t/m 12] … op MSN.
D05 (feit 10)
‘reageer op mij’
Gezien de context van de chatgespreken tussen D05 en [alias 11] moeten de woorden ‘reageer op me’ worden opgevat als een opdracht aan D05 om een chatconversatie aan te gaan met als doel om D05 voor een webcam een seksuele gedraging te laten verrichten waaronder het innemen van een seksuele pose.
D09 (feit 15)
Vrijspraak voltooide aanranding, poging wel bewezen.
Uit het dossier komt naar voren dat D09 gedwongen is seksuele handelingen te verrichten. Het blijft echter onduidelijk met wie zij contact had op het moment dat zij die handelingen daadwerkelijk verrichtte. Daarom kan niet worden vastgesteld dat dit gebeurde tegenover een alias van verdachte. Daarvoor is ook van belang dat uit het dossier blijkt dat D09 ook werd gechanteerd door aliassen die niet met verdachte in verband staan. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van de voltooide aanranding. Wel blijkt uit het dossier dat aliassen van verdachte geprobeerd hebben om D09 te dwingen seksuele handelingen bij zichzelf te laten verrichten. Daarom is de poging tot aanranding wel bewezen.
D10 (feiten 16 en 17)
‘ [account 17] ’
Uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat verdachte de gebruiker is van het Facebookaccount ‘ [alias 9] ’ en dat vanuit dat account een afbeelding van D10 met een seksuele strekking is verstuurd. De rechtbank gaat er ook van uit dat verdachte de gebruiker was van het Facebookaccount ‘ [account 17] ’. Nog geen uur nadat D10 het laatste berichtje kreeg van ‘ [alias 9] ’, verstuurde ‘ [account 17] ’ berichten met dezelfde strekking aan D10. ‘ [account 17] ’ gebruikte als profielfoto een afbeelding van D10 met een seksuele strekking. Die afbeelding behoorde tot dezelfde serie als de afbeelding die ‘ [alias 9] ’ van D10 verstuurde.
Afbeeldingen
Uit het deeldossier van D10 blijkt dat er zowel door ‘ [alias 9] ’ als door ‘ [account 17] ’ via Facebook een afbeelding van D10 met een seksuele strekking is verspreid. De rechtbank gaat ervan uit dat dit de twee afbeeldingen van D10 zijn die als kinderpornografisch zijn beoordeeld, omdat er geen andere afbeeldingen van D10 in het dossier voorkomen. De andere twee afbeeldingen, die als niet kinderpornografisch zijn beoordeeld, zijn de afbeeldingen van een andere vrouw die D10 via Facebook aan ‘ [alias 9] ’ heeft verstuurd.
D13 (feit 22)
Betekenis van de gebruikte woorden
De door [account 10 t/m 12] verstuurde berichten aan D13: “we used to play on cam” en “add me on skype: [account 18] ” en “lets do again” moeten, gezien de inhoud van chatconversaties tussen verdachte en andere slachtoffers in deze zaak, zó worden opgevat dat daarmee de opdracht wordt gegeven om (geheel of gedeeltelijk) ontkleed voor de webcam te verschijnen en vervolgens een of meer ontuchtige handelingen te verrichten.
Bovendien verklaart D13 daarvoor zelf dat “ze ( [account 10 t/m 12] ) zei dat, als ik niet meer foto’s zou doen, zij het naar mijn familie en vrienden zou sturen.”
D17 (feit 28 en 29)
‘ [alias 12] ’ en ‘ [alias 13] ’
Uit het deeldossier D17 blijkt dat de personen [alias 12] en [alias 13] de als kinderpornografisch te duiden afbeelding van D17 via Facebook naar D17 hebben verstuurd. [alias 13] heeft dezelfde afbeelding verstuurd naar het vriendje van D17. Gezien de door [alias 12] en [alias 13] aan D17 en haar vriendje doorgegeven skypenamen, respectievelijk ‘ [account 19] ’ en [account 10] kan worden aangenomen dat [alias 12] en [alias 13] aliassen zijn van verdachte. Het is dus verdachte geweest die de afbeelding van D17 heeft verspreid.
Zoals al overwogen onder feit 28 is er voldoende bewijs dat [alias 13] een alias is van verdachte. De opmerking van “ [alias 13] ” “add [account 10 t/m 12] to skype …”, moet, gezien de verdere inhoud van de chatconversatie tussen D17 en [alias 8] , een andere alias van verdachte, die bij D17 bleef aandringen om haar bovenkleding uit te doen, zó worden opgevat dat verdachte D17 opdraagt om geheel of gedeeltelijk ontkleed voor de webcam te verschijnen en vervolgens een of meer ontuchtige handelingen te verrichten.
D19 (feiten 32 en 33)
‘ [alias 14] ’ en ‘ [alias 15] ’
Uit het dossier blijkt dat D19 is gechanteerd door een persoon die zich [alias 14] noemde. Ook is via een vals Facebookaccount, [alias 15] , tweemaal een kinderpornografische afbeelding verstuurd aan personen uit de sociale omgeving van D19. Volgens de verdediging is er (kort gezegd) geen link met verdachte, en moet hij van de feiten 32 en 33 worden vrijgesproken.
Er is geen directe link tussen verdachte en de aliassen [alias 14] en [alias 15] . Toch verklaart de rechtbank de feiten 32 en 33 bewezen. Dat heeft de volgende redenen:
D19 heeft in juli 2012 via Skype gechat met ‘ [account 20] ’ en ‘ [account 21] ’. Een deel van die chats is seksueel van aard. Deze chats zijn aangetroffen op een harde schijf van verdachte. De rechtbank gaat er daarom van uit dat verdachte die chats met D19 heeft gevoerd.
Op 18 december 2012 werden vrienden van D19 benaderd door ‘ [alias 16] ’. Deze persoon vraagt hen om D19 met hem contact op te laten nemen, over haar video die gedeeld gaat worden. D19 chat vervolgens via het account van haar vriend met ’ [alias 16] ’. Nog geen 10 minuten later kreeg D19 van haar te horen dat ze ‘ [account 22] ’ op Skype moest toevoegen.
Op 19 december 2012 vindt een Facebookchat plaats tussen D19 en ‘ [alias 14] ’. Een e-mailadres dat hoort bij het account van [alias 14] is [account 23] . Dat is een sterke aanwijzing dat [alias 16] en [alias 14] aliassen van dezelfde persoon zijn. [alias 14] eist dat D19 hem op Skype toevoegt en hij dreigt haar ‘livestream video’ naar vrienden, familie en leraren te sturen. Ze moet zijn ‘sexy webcam pet’ zijn, eenmaal per week, dertig minuten. Ze moet tien shows doen. Hij zegt verder: “When you have done the 10 shows and have been an obedient pet, I will never contact you or anyone you know, delete the video and pictures and personal information I have of you.” De overeenkomst met berichten die verdachte aan andere slachtoffers verstuurde is opvallend. Zo eiste verdachte van D21, D23, D29 en D30 ook dat zij ‘shows’ voor hem zouden doen. Aan D30 beloofde verdachte ook: “I will disappear, delete the video and pics I have and never appear in your life and no one will know anything, like it never happened.” Daarnaast noemt verdachte D24 ‘sexy pet’.
Tussen 27 december 2012 en 4 januari 2013 benadert ‘ [alias 15] ’ bekenden van D19. [alias 15] zegt hen dat D19 met hem contact moet opnemen via Skype, [account 22] , en dat ze in gevaar is met haar online video’s. Tweemaal stuurt [alias 15] een kinderpornografische afbeelding van D19 mee met die chats. Op grond van het bovenstaande bestaat reden om er van uit te gaan dat [alias 14] , [alias 16] en [alias 15] aliassen zijn van dezelfde persoon.
De werkwijze van de afperser lijkt sterk op die van verdachte in andere deeldossiers. Naast de gebruikte teksten, die hierboven werden genoemd, valt ook op dat verschillende valse accounts worden aangemaakt die de indruk wekken van het slachtoffer te zijn, maar die in werkelijkheid door een ander zijn aangemaakt. Ook is opvallend dat berichten worden verstuurd aan bekenden van het slachtoffer, waarin wordt gehint op (kinderpornografische) video’s, waarover de autoriteiten getipt zullen worden. Deze elementen komen ook in andere deeldossiers voor. Dat daadwerkelijk kinderpornografische afbeeldingen worden verspreid is ook een opvallende overeenkomst met de werkwijze van verdachte.
Dat verdachte zelf heeft gechat met het slachtoffer D19, en dat zij vervolgens is gechanteerd op de manier die typisch is voor verdachte maakt dat de rechtbank er vanuit gaat dat hij ook D19 probeerde te dwingen om seksuele handelingen voor de webcam te verrichten. Verdachte heeft hierover ook niets verklaard. De conclusie is dat verdachte de persoon achter de hierboven genoemde aliassen is. Hij heeft dus de kinderporno verspreid en geprobeerd D19 te dwingen seksuele handelingen te doen.
D20 (feit 35)
‘ [alias 17] ’
D20 ontving dreigberichten van onder andere de Facebookaccounts ‘ [alias 18] ’, ‘ [alias 19] ’, ‘ [alias 20] ’ en ‘ [alias 17] ’. Van de eerste drie namen kan op basis van de algemene methode worden vastgesteld dat verdachte de gebruiker van die accounts was. Het Facebookaccount ‘ [alias 17] ’ zei tegen D20 dat ze contact moest opnemen met [account 24] . Vastgesteld kan worden dat verdachte de gebruiker was van het e‑mailadres [account 25] (dus met dubbel ‘c’). Beide e-mailadressen vertonen zeer grote gelijkenissen. Ook kan vastgesteld worden dat verdachte via meerdere Facebookcontacten contact had met D20. Daarom wordt ervan uitgegaan dat het e-mailadres ‘ [account 24] een schrijffout is en dat het e-mailadres van verdachte, [account 25] was bedoeld. Daarmee staat ook vast dat verdachte de gebruiker was van het Facebookaccount ‘ [alias 17] ’.
D22 (feit 39)
‘add me on skype’
Van de naam [alias 20] kan, zoals al is vermeld, worden vastgesteld dat verdachte de gebruiker van dit account was. De opmerking van [alias 20] “add me on skype …”, moet, gezien de inhoud van chatconversaties tussen verdachte en andere slachtoffers in deze zaak, zó worden opgevat dat daarmee de opdracht wordt gegeven om (geheel of gedeeltelijk) ontkleed voor de webcam te verschijnen en vervolgens een of meer ontuchtige handelingen te verrichten.
D23 (feiten 40 en 41)
‘[alias 21] ’
De gebruiker van het Facebookaccount ‘ [alias 21] ’ heeft berichten verstuurd aan een familielid van D23 met een aantal internetlinks bevattende afbeeldingen van D23 met een seksuele strekking. Op de Western Digital harde schijf van verdachte komen bladwijzers voor die verwijzen naar social media accounts van D23 en vermoedelijke familieleden en vrienden van D23. ‘ [alias 21] ’ verstuurde berichten naar een aantal van de opgeslagen accounts. In die berichten verwijst zij naar een internetlink die in dezelfde map met bladwijzers is opgeslagen. Ook kan worden vastgesteld dat D23 in contact is gekomen met de gebruiker van verschillende gebruikersnamen die aan verdachte te linken zijn, zoals [account 3] . De rechtbank gaat er daarom van uit dat verdachte de gebruiker was van het Facebookaccount ‘ [alias 21] ’.
D24 (feit 42)
Afbeelding
Op de laptop van D24 zijn 126 foto’s en 11 video’s van D24 aangetroffen die zijn aangemerkt als kinderpornografisch. De foto’s maken deel uit van serie 1 en de video’s van serie 2. De foto’s zijn niet afzonderlijk beschreven maar als serie.
In dit zaaksdossier is één foto te linken aan verdachte. Dit is de foto die op 7 oktober 2013 vanaf het e-mailadres [account 26] aan D24 is gestuurd. Aangezien uit het dossier niet op te maken is om welke foto van serie 1 het precies gaat, is bij de bewezenverklaring aangesloten bij de beschrijving van de hele serie.
D25 (feit 44)
Vrijspraak feit 44
Verdachte zal worden vrijgesproken van feit 44 (kort gezegd: het verspreiden en bezitten etc. van een video van slachtoffer D25). Verdachte heeft D25 wel gechanteerd, maar de video is niet bij hem aangetroffen, alleen bij het slachtoffer. Uit haar verklaring is ook niet op te maken dat zij die video van verdachte heeft gekregen.
D26 (feit 46 en 47)
‘ [alias 22] ’ en ‘ [account 27] ’
De verdediging betoogt dat verdachte van feiten 46 en 47 moet worden vrijgesproken. Het kinderpornografische materiaal is niet bij verdachte aangetroffen en de verzenders van die (links naar) afbeeldingen, [alias 22] en [alias 13] , zijn niet aan verdachte te koppelen.
De rechtbank vindt de feiten 46 en 47 wel bewezen, omdat er meerdere concrete verbanden zijn te leggen tussen de chats en verdachte.
Bij Facebookaccount [alias 22] is een e-mailadres geregistreerd: [account 27] . Met dat e-mailadres is ook een familielid van een ander slachtoffer, D02, benaderd op 29 juni 2013. Bij die e-mail is een afbeelding meegestuurd. Op diezelfde dag is door Facebookaccount [facebookaccount 1] aan een familielid van D02 een afbeelding met dezelfde naam verzonden. Bij Facebookaccount [facebookaccount 1] zijn twee e‑mailadressen geregistreerd ( [account 28] en [account 11] ), die allebei zijn teruggevonden op een harde schijf van verdachte.
Ook de Facebooknaam [alias 13] is aan verdachte te koppelen. [alias 13] vermeldt in een chat met een ander slachtoffer, D17, skypeaccount [account 10] .
Verder is ook via e-mailadres [account 26] gechat met D26. Ook dat e-mailadres is op een harde schijf van verdachte gevonden.
D27 (feit 48)
Vrijspraak feit 48
Van de in het dossier voorkomende afbeeldingen van D27 die als kinderpornografisch zijn beoordeeld, is van slechts één afbeelding een link te leggen naar verdachte. Verdachte, alias [alias 6] , heeft op 23 februari 2012 een screenshot van een naaktvideo van D27 gestuurd naar een familielid van D27. Op de Western Digital harde schijf van verdachte is een bladwijzer aangetroffen met een naam die verwijst naar een locatie op een website waarop de afbeelding is geplaatst. Uit de beschrijving van het beeldmateriaal kan worden opgemaakt dat geslachtsdelen van D27 vermoedelijk met een stift zwart zijn gemaakt zodat deze niet zichtbaar zijn. Dit hoeft niet noodzakelijkerwijs te betekenen dat geen sprake is van kinderpornografisch materiaal. Echter, omdat niet wordt beschreven welke seksuele handelingen worden verricht of welke pose wordt ingenomen, kunnen de seksuele gedragingen zoals tenlastegelegd niet worden bewezen. Verdachte zal van dit feit daarom worden vrijgesproken.
D28 (feiten 50 en 51)
Vrijspraak feit 50
De Amerikaanse politie heeft beelden van Facebook ontvangen, evenals links waarop het beeldmateriaal naar verluid te zien is. Eén van die beelden en links heeft betrekking op de als kinderpornografisch beoordeelde afbeelding “img288-1781o-collage” van D28. Uit het dossier blijkt echter niet vanuit welk account deze afbeelding van D28 dan wel de link naar die afbeelding is verstuurd, zodat niet is vast te stellen dat verdachte de afbeelding heeft verworven, verspreid, openlijk tentoongesteld dan wel in zijn bezit heeft gehad.
Verschillende accounts
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte gebruik maakte van de Facebookaccounts ‘ [alias 3] ’ en ‘ [alias 18] ’. De rechtbank gaat ervan uit dat ook de berichten die vanaf het account ‘ [alias 23] ’ en vanaf het e-mailadres [account 29] zijn verstuurd van verdachte afkomstig zijn, gelet op de strekking van de berichten en het opvolgende karakter ervan. Zo lijkt het bericht van ‘ [alias 23] ’ aan D28 over de ‘derde ronde’ een verwijzing naar de ‘tweede ronde’ van de gestuurde video’s, waarover ‘ [alias 3] ’ schrijft in zijn bericht aan D28. ‘ [alias 23] ’ verstuurde ook berichten naar Facebookaccounts van mensen uit de sociale omgeving van D28. In die berichten wordt verwezen naar een opname van een naaktshow op internet. Op de Western Digital harde schijf van verdachte zijn bladwijzers aangetroffen naar de Facebookaccounts die die berichten ontvingen. Ook is een bladwijzer aangetroffen naar de school van D28. ‘ [alias 23] ’ en [account 29] verwezen in hun berichten allebei naar diezelfde school.
D29 (feit 52)
‘ [alias 24] ’
De inhoud van de (dreig)berichten van [alias 24] aan D29 en aan haar familieleden en bekenden komt sterk overeen met de inhoud van de (dreig)berichten van verdachte aan andere slachtoffers in deze zaak. De naam van D29 komt voor op de bookmarks van de Western Digital harde schijf van verdachte. Het tijdstip waarop de bookmarks op de harde schijf zijn bewaard liggen (zeer) kort na de chatberichten. Het voorgaande in onderlinge samenhang bezien rechtvaardigt de conclusie dat [alias 24] een alias is van verdachte.
D31 (feit 55)
Verspreiden kinderporno niet bewezen
Bewezen is dat verdachte video’s met slachtoffer D31 in zijn bezit heeft gehad. De rechtbank kan echter niet vaststellen dat verdachte die video’s ook heeft verspreid. Hij heeft wel links naar pornosites doorgestuurd, maar die links waren niet meer actief tijdens het onderzoek. Daarom is niet duidelijk of werd gelinkt naar beelden van D31.
D32 (feit 57)
Verspreiden van de afbeelding
Bewezen is dat verdachte de bewuste webcamafbeelding in bezit heeft gehad, omdat die afbeelding op een van zijn harde schijven stond.
Daarnaast is ook het verspreiden van die afbeelding bewezen. Daarbij is van belang dat de werkwijze in dit dossier grote gelijkenis vertoont met de werkwijze van verdachte in de deeldossiers D11, D16, D17 en D26.
- -
Via een Facebookaccount (‘ [alias 25] ’) werd contact gezocht met personen uit de sociale omgeving van D32, in dit geval van haar school.
- -
Vervolgens zond die [alias 25] aan die personen een afbeelding van D32, met de tekst: They sent me this picture of [D32] (…) flashing her tit on BlogTV or something. (….) do you know her? That is just nasty she did that.
Daar komt bij dat de onder verdachte aangetroffen afbeeldingen van D32 aan haar zijn getoond. Zij verklaarde dat zij één van die afbeeldingen (blijkens het proces-verbaal kennelijk afbeelding 1, zoals vermeld in de tenlastelegging van feit 57) precies dezelfde afbeelding is die via het account van [alias 25] is verzonden.
D33 (feit 59)
‘ [alias 26] ’
Omdat “ [alias 26] ” aan D33 heeft aangegeven dat D33 haar kan toevoegen onder de skypenaam ‘ [account 13] ’, kan worden aangenomen dat “ [alias 26] ” een alias is van verdachte. Bewezen is dus dat het verdachte is geweest die zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot aanranding van D33.
D36 tot en met D39 (feiten 63 tot en met 66)
Vrijspraken
Volgens de officier van justitie zijn ten aanzien van D36 tot en met D39 de subsidiair tenlastegelegde oplichtingen dan wel de pogingen daartoe bewezen. Volgens de verdediging kunnen de oplichtingen niet worden bewezen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van de oplichtingen en de poging daartoe omdat de tenlastegelegde oplichtingshandelingen niet hebben geleid tot de betaling van de geldbedragen. De meerderjarige mannen zijn immers niet tot betaling aan verdachte overgegaan omdat hij zich in strijd met de waarheid voordeed als minderjarige jongen en vervolgens als de vader van die jongen, maar omdat er werd gedreigd de inhoud van chatgesprekken met een minderjarige openbaar te maken.
Kortom: verdachte moet worden vrijgesproken van (poging tot) oplichting van D36 t/m D39. Het handelen door verdachte ten aanzien van D36 tot en met D39 levert weliswaar een (poging tot) afdreiging op, maar verdachte kan ook daar niet voor worden veroordeeld omdat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging van die feiten.
17 Beslissing
De rechtbank verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte ter zake van de feiten 63 primair, 64 primair, 65 primair en 66 primair.
De rechtbank verklaart de feiten 5, 15 primair, 44, 48, 50, 63 subsidiair, 64 subsidiair, 65 subsidiair en 66 subsidiair niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte de feiten
1, 2 primair, 3, 4 primair, 6 primair, 7, 8, 9, 10 primair, 11, 12, 13, 14, 15 subsidiair, 16, 17 primair, 18, 19 primair, 20 primair, eerste cumulatief/alternatief, 21, 22 primair, 23, 24 primair, 25 primair, 26, 27 primair, 28, 29 primair, 30, 31 primair, 32, 33 primair, 34, 35 primair, 36, 37 primair, 38, 39 primair, 40, 41 primair, 42, 43 primair, 45 primair, 46, 47 primair, 49 primair, 51 primair, 52 primair, 53, 54 primair, 55, 56 primair, 57, 58, 59 primair, 60, 61 primair, 62 primair, 67, 68, 69, 70, 71 en 72
heeft begaan zoals in bijlage 2 is vermeld.
De rechtbank verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van de feiten 1, 3, 7, 9, 14, 16, 18, 21, 23, 26, 28, 30, 32, 34, 36, 38, 40 ,42, 46, 53, 55, 57, 58 en 60
- een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken,
(feit 1:) vervaardigen en in bezit hebben;
(feit 3:) verspreiden;
(feit 7:) verspreiden;
(feit 9:) verspreiden;
(feit 14:) verspreiden en in bezit hebben;
(feit 16:) verspreiden, openlijk tentoonstellen, en in bezit hebben;
(feit 18:) verspreiden;
(feit 21:) verspreiden, vervaardigen en in bezit hebben;
(feit 23:) verspreiden, openlijk tentoonstellen en in bezit hebben;
(feit 26:) verspreiden;
(feit 28:) verspreiden;
(feit 30:) verspreiden, verwerven en in bezit hebben;
(feit 32:) verspreiden;
(feit 34:) verspreiden;
(feit 36:) verspreiden en in bezit hebben;
(feit 38:) verspreiden en in bezit hebben;
(feit 40:) verspreiden;
(feit 42:) verspreiden en in bezit hebben;
(feit 46:) verspreiden;
(feit 53:) verspreiden, openlijk tentoonstellen en in bezit hebben;
(feit 55:) in bezit hebben;
(feit 57:) verspreiden en in bezit hebben;
(feit 58:) verspreiden en in bezit hebben;
(feit 60:) in bezit hebben;
terwijl van dat verspreiden en dat in bezit hebben een gewoonte wordt gemaakt;
Ten aanzien van de feiten 20 primair, eerste cumulatief/alternatief, 25 primair, 31 primair, 43 primair, 45 primair, 47 primair en 49 primair
- feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van de feiten 2 primair, 4 primair, 6 primair, 10 primair, 15 subsidiair, 17 primair, 19 primair, 22 primair, 24 primair, 27 primair, 29 primair, 33 primair, 35 primair, 37 primair, 39 primair, 41 primair, 51 primair, 52 primair, 54 primair, 56 primair, 59 primair en 61 primair
- poging tot feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van de feiten 8, 11, 12 en 13
- door misleiding een persoon waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen te plegen, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 62 primair
- afdreiging;
- computervredebreuk, meermalen gepleegd;
- met het oogmerk dat daarmee een misdrijf als bedoeld in artikel 138ab van het Wetboek van Strafrecht wordt gepleegd een technisch hulpmiddel dat hoofdzakelijk ontworpen is tot het plegen van zodanig misdrijf voorhanden hebben, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van de feiten 69 en 70
- oplichting, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 71 eerste en tweede cumulatief/alternatief
- valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 72
- opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
De rechtbank verklaart het bewezene strafbaar.
De rechtbank verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
10 (tien) jaren en 243 (tweehonderddrieënveertig) dagen.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
De rechtbank wijst de vorderingen van de benadeelde partijen toe tot de bedragen die worden genoemd in bijlage 4 van dit vonnis. Die bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, zoals is aangegeven in bijlage 4 van dit vonnis.
De rechtbank veroordeelt verdachte tot betaling van de toegewezen bedragen aan de benadeelde partijen.
De rechtbank veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk in zijn in hun vordering.
De rechtbank legt verdachte de verplichting op ten behoeve van de benadeelde partijen de toegewezen bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, zoals genoemd in bijlage 4 van dit vonnis, aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van het aantal dagen dat wordt genoemd in bijlage 4 van dit vonnis vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
De rechtbank bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
De rechtbank verklaart verbeurd de in bijlage 5 genoemde voorwerpen met volgnummers 1, 4, 24 en 48.
De rechtbank verklaart onttrokken aan het verkeer de in bijlage 5 genoemde voorwerpen met volgnummers 2, 3, 5 tot en met 23, 25 tot en met 32, 34 tot en met 37 en 42 tot en met 47.
De rechtbank gelast de teruggave aan verdachte van de in bijlage 5 genoemde voorwerpen met volgnummers 33 en 38 tot en met 41.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. C.F. de Lemos Benvindo en M. Woerdman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Wolswinkel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 maart 2017.