RECHTBANK AMSTERDAM
zaaknummer: 5721936 KK EXPL 17-154
vonnis van: 21 maart 2017
func.: 534
vonnis van de kantonrechterkort geding
[eiseres]
wonende te [plaats]
eiseres
nader te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. M. Pinarbasi-Ilbay
[gedaagde]
wonende te [plaats]
gedaagde
nader te noemen: [gedaagde] of [gedaagde]
gemachtigde: mr. N. Saidi
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Bij dagvaarding met producties van 17 februari 2017 heeft [eiseres] een voorziening gevorderd.
Op de terechtzitting van 7 maart 2017 is [eiseres] in persoon verschenen, vergezeld door haar gemachtigde. [gedaagde] is verschenen bij [gedaagde] en de gemachtigde. [eiseres] en [gedaagde] hebben op voorhand stukken in het geding gebracht. Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht en vragen van de kantonrechter beantwoord, waarvan aantekening is gehouden. Na verder debat is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.
Uitgangspunten
1. Als uitgangspunt geldt het volgende.
1.1.
[eiseres] is op 1 augustus 2014 als oproepkracht in dienst getreden bij [gedaagde] in de functie van schoonmaakster en heeft tot 31 december 2014 werkzaamheden verricht. Overeengekomen is een bruto uurloon van € 10,70.
1.2.
Bij brief van 29 januari 2016 heeft de gemachtigde van [eiseres] [gedaagde] gesommeerd tot betaling van achterstallig loon ten bedrage van € 3.151,15 bruto.
1.3.
[gedaagde] heeft daarop bij e-mail van 29 februari 2017 gereageerd en zich op het standpunt gesteld dat al het salaris aan [eiseres] is uitbetaald, voor de ontvangst waarvan [eiseres] volgens [gedaagde] ook heeft getekend op vijf loonstroken die als bijlage bij de e-mail zijn meegezonden.
1.4.
Op 20 april 2016 heeft [eiseres] aangifte gedaan van het door [gedaagde] vervalsen van haar handtekening.
1.5.
Bij brief van 2 februari 2017 van het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau (hierna: NFO), opgesteld door [naam 2] , heeft deze bericht dat uit een schriftvergelijkendonderzoek, verricht door hem en [naam 3] , is gebleken dat de betwiste handtekening niet kan worden aangemerkt als een echte handtekening van [eiseres] , maar als een betrekkelijk slechte nabootsing daarvan.
1.6.
In een schriftelijke verklaring van 5 maart 2017 van [naam 1] , in de desbetreffende periode werkzaam bij [gedaagde] , heeft deze onder meer verklaard dat het loon op verzoek van [eiseres] steeds aan het eind van de maand contant is uitbetaald op de locatie waar zij werkzaam was, waarna [eiseres] op de loonstrook voor ontvangst heeft getekend.
1.7.
In een onderzoeksverslag van 4 maart 2017 van Forensica onderzoek en advies (hierna: Forensica) zijn door [naam 4] vraagtekens geplaatst bij het handschriftonderzoek verricht door NFO.
Vordering en verweer
2. [eiseres] vordert van [gedaagde] :
a. € 3.515,15 bruto aan achterstallig loon over de maanden augustus 2014 tot en met december 2014, vermeerderd met alle emolumenten en vakantiegeld;
b. verstrekking van salarisspecificaties vanaf 1 augustus 2014 waarin de betalingen zijn verwerkt en op straffe van een dwangsom;
c. de wettelijke verhoging over het achterstallig salaris;
d. buitengerechtelijke incassokosten conform de desbetreffende staffel;
e. € 1.089,- aan kosten voor het forensisch onderzoek door het NFO;
f. de wettelijke rente over de kosten genoemd onder a, b en c vanaf het opeisbaar
worden;
g. proceskosten.
3. [eiseres] stelt hiertoe dat zij haar salaris, ondanks diverse telefonische aanmaningen en toezeggingen door [gedaagde] , nimmer heeft ontvangen. De handtekeningen onder de door [gedaagde] geproduceerde loonstroken is niet van haar afkomstig en derhalve vals, zo blijkt ook uit een forensisch onderzoek naar één van de handtekeningen op de loonstroken.
4. Ter zitting heeft [eiseres] haar eis verminderd in die zin dat zij stelt nog € 1.000,- van [gedaagde] te hebben ontvangen bij een bezoek aan het privéadres van [gedaagde] in oktober 2014, zoals ook is opgenomen in het proces-verbaal van aangifte van 20 april 2016.
5. [gedaagde] voert verweer dat, zo nodig, bij de beoordeling zal worden besproken.
Beoordeling
6. In dit kort geding dient te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van [eiseres] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
7. Opmerking verdient verder dat de onderhavige procedure betrekking heeft op een geldvordering. Voor toewijzing daarvan is in kort geding slechts plaats als het bestaan en de omvang van de vordering voldoende aannemelijk zijn en uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is. Bij de afweging van de belangen van partijen dient daarbij mede betrokken te worden het risico dat niet kan worden terugbetaald, in het geval de veroordeling in kort geding geen stand houdt. Door [eiseres] is ter onderbouwing van de spoedeisendheid van haar vordering aangevoerd dat zij schulden heeft, zodat aannemelijk is dat een restitutierisico aanwezig is. Deze omstandigheid noopt tot een zekere mate van terughoudendheid bij de beoordeling of de vordering in deze procedure toewijsbaar is.
8. Voorts in aanmerking nemende dat:
- [eiseres] niet aannemelijk heeft kunnen maken dat zij [gedaagde] eerder dan op 29 januari 2016, derhalve ruim anderhalf jaar nadat haar vermeende loonvordering (deels) opeisbaar werd, heeft aangesproken op het uitblijven van betaling en zij vervolgens nog ruim een jaar heeft gewacht met het entameren van deze procedure;
- niet zonder meer begrijpelijk is waarom [eiseres] ondanks uitblijven van de loonbetaling een vijftal maanden voor [gedaagde] is blijven werken;
- de arbeidsovereenkomst weliswaar bepaalt dat loonbetaling geschiedt per bank of giro, maar aannemelijk is dat - nu onweersproken is gebleven dat zij in de desbetreffende periode ook een WW-uitkering ontving zonder aan het UWV de bij [gedaagde] gewerkte uren op te geven en zij bovendien in scheiding lag - [eiseres] mogelijk belang had bij contante voldoening van haar loon;
- [gedaagde] een verklaring van een voormalig werknemer heeft overgelegd die verklaart het loon contant aan [eiseres] te hebben uitbetaald;
- en de verslaglegging, onderbouwing en conclusie van het in opdracht van [eiseres] verrichte handschriftonderzoek zeer summier is en door een ander forensisch instituut in twijfel is getrokken, wordt geoordeeld dat nader onderzoek moet worden verricht naar de vraag of het loon over de periode augustus 2014 tot en met december 2014 aan [eiseres] wel of niet is uitbetaald. Voor dergelijk onderzoek is in de onderhavige procedure naar zijn aard geen ruimte.
9. Dit brengt mee dat de loonvordering als voorshands onvoldoende aannemelijk wordt afgewezen en dat de nevenvorderingen eenzelfde lot volgen.
10. [eiseres] dient als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten te worden belast.
BESLISSING
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 400,00 aan salaris voor de gemachtigde, voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt [eiseres] tot betaling van een bedrag van € 50,- aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 68,00 onder de voorwaarde dat betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden en [eiseres] niet binnen 14 dagen na aanschrijving vrijwillig aan de proceskostenveroordeling heeft voldaan, een en ander voor zover van toepassing, inclusief btw;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. M.D. Ruizeveld, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 maart 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.