RECHTBANK AMSTERDAM
zaaknummer: 5766103 EA VERZ 17-179
beschikking van: 10 april 2017
func.: 21924
beschikking van de kantonrechter
de besloten vennootschap Unirobe Meeus Groep B.V.
gevestigd te 's-Gravenhage
verzoekster
nader te noemen: UMG
gemachtigde: mr. P.A.L. de Jong
[verweerster]
wonende te [plaats]
verweerster
nader te noemen: [verweerster]
gemachtigde: mr. E.J. Crooy
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
UMG heeft een verzoek ingediend (binnengekomen op 28 februari 2017) dat strekt tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
[verweerster] heeft een verweerschrift ingediend.
Het verzoek is mondeling behandeld ter terechtzitting van 29 maart 2017. UMG is verschenen bij [naam 1] ( [functie] ) en [naam 2] ( [functie] ), vergezeld door de gemachtigde. [verweerster] is in persoon verschenen, vergezeld door de gemachtigde. Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht, UMG aan de hand van een pleitnota. Na verder debat is een datum voor beschikking bepaald.
Uitgangspunten
1. Uitgegaan wordt van het volgende.
1.1.
[verweerster] , geboren op [datum] , is sedert 7 november 1977 in dienst van UMG en is laatstelijk werkzaam in de functie van schadebehandelaar. Het bruto salaris bedraagt € 1.661,59 per maand exclusief 8% vakantietoeslag.
1.2.
Per 1 januari 2017 geldt op grond van de Wet Financieel Toezicht (Wft) dat personen die adviseren over particuliere schadeverzekeringen moeten beschikken over een diploma ‘Adviseur Schadeverzekering particulier’, bestaande uit de modules ‘Basis’ en ‘Schadeverzekeringen particulier’.
1.3.
UMG heeft [verweerster] in ieder geval vanaf mei 2015 te verstaan gegeven dat zij over het diploma diende te beschikken. Zij is in staat gesteld om (zo vaak zij wilde) examen af te leggen.
1.4.
[verweerster] heeft meerdere malen het examen voor de module ‘Schadeverzekeringen particulier’ afgelegd, maar is niet geslaagd.
Verzoek en verweer
2. UMG verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerster] te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a jo. 7:669 lid 3, onderdeel d (primair) of onderdeel h (subsidiair) van het Burgerlijk Wetboek (BW).
3. Aan dit verzoek legt UMG – kort gezegd – het volgende ten grondslag.
[verweerster] dient over het door de Wft vereiste diploma te beschikken. Zelfs als zij daartoe niet op grond van de Wft gehouden zou zijn, stelt UMG toch die eis. [verweerster] is hier meermalen op gewezen en UMG heeft zich – met onder andere het organiseren van studiedagen, examentrainingen en een roadshow voor het afleggen van examens in een autobus – tot het uiterste ingespannen om werknemers in staat te stellen het diploma te halen. Desondanks is [verweerster] daar niet in geslaagd. Als UMG de advisering laat plaatvinden door een werknemer die niet beschikt over de daarvoor vereiste diploma’s is zij in overtreding en loopt zij risico hoge boetes opgelegd te krijgen. Daarom kan zij niet anders dan [verweerster] ontslaan wegens disfunctioneren dan wel op de h-grond wegens het ontbreken van het noodzakelijke diploma. Omdat het niet halen van het diploma door [verweerster] eerder het gevolg is van onwil dan onmacht, is er sprake van ernstige verwijtbaarheid die ertoe leidt dat de opzegtermijn niet in acht hoeft te worden genomen en zij geen recht heeft op een transitievergoeding. Herplaatsing ligt niet in de rede en er zijn ook geen mogelijkheden voor.
4. [verweerster] verweert zich tegen het verzoek. Zij voert daartoe – samengevat – het volgende aan. Op [verweerster] rust niet de wettelijke plicht om een diploma te halen, omdat zij niet adviseert. Desalniettemin heeft [verweerster] zich tot het uiterste ingespannen om aan de wens van UMG te voldoen, maar desondanks is zij er niet in geslaagd het diploma te behalen. Dit betekent niet dat zij disfunctioneert, ze heeft altijd naar behoren gefunctioneerd en nooit klachten gekregen. Er is geen redelijke grond om de arbeidsovereenkomst te beëindigen. Mocht de arbeidsovereenkomst toch worden ontbonden, dan heeft [verweerster] recht op de transitievergoeding, omdat van onwil om het diploma te behalen zeker geen sprake is. Daarnaast heeft zij dan recht op een billijke vergoeding, omdat UMG ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door een niet op grond van de Wft verplicht diploma verplicht te stellen en haar daarom van haar functie te halen. Bovendien leidt [verweerster] meer financiële schade dan door de transitievergoeding wordt gedekt.
Beoordeling
5. De kantonrechter ziet zich ten eerste gesteld voor de vraag of [verweerster] op grond van de Wft sinds 1 januari 2017 over een diploma dient te beschikken. Als het louter gaat om schadebehandeling dan is er geen diploma-plicht, als het gaat om adviseren wel. Daarbij wordt adviseren uitgelegd als het doen van een aanbeveling aan een natuurlijk persoon over een concreet financieel product. In de functiebeschrijving (productie 3 bij verzoekschrift) staat dat een schadebehandelaar bij UMG onder meer tot taak heeft te ‘middelen tussen de polisvoorwaarden, de klant en de verzekeraar en onderhandelen over de aansprakelijkheid, toe- of afwijzen van de schadevergoeding en het in gang zetten van de financiële afwikkeling’ (punt 4) en de verzekeringsbehoefte van de klant te signaleren en door te verwijzen (punt 8). Ter zitting heeft [verweerster] verklaard die taken niet uit te voeren en wel te signaleren of het claimen van een schade gunstig is in verband met de no-claim of bonus-malus en de klanten dan een keuze voor te leggen. Ook heeft zij aangegeven dat als zij bijvoorbeeld signaleert dat iemand geen glasverzekering heeft, zij deze persoon doorverbindt met de klantenservice. De kantonrechter is van oordeel dat de taken die [verweerster] heeft omschreven, kunnen worden gekwalificeerd als adviseren als bedoeld in de Wft. In ieder geval is de lijn tussen informeren en signaleren en adviseren bij de omschreven werkzaamheden in ieder geval zo dun, dat het – gelet op het risico dat UMG loopt waanneer wordt geadviseerd door iemand die niet aan de diploma-eisen van de Wft voldoet – gerechtvaardigd is met de intrede van deze Wft-verplichting van [verweerster] te verlangen dat zij daaraan voldoet.
6. Vast staat dat [verweerster] niet aan de diploma-vereisten van de Wft voldoet, ondanks dat zij daartoe voldoende gelegenheid heeft gekregen. Dit betekent niet dat [verweerster] disfunctioneert, zij functioneert immers al vele jaren naar tevredenheid. Zij heeft alleen een wettelijk vereist diploma niet. De arbeidsovereenkomst zal dan ook niet op de d-grond worden ontbonden, wel op de h-grond. UMG heeft uitgebreid uiteengezet dat herplaatsing niet in de rede ligt en niet mogelijk is en dit heeft [verweerster] niet betwist, zodat daarvan uit wordt gegaan.
7. Een werknemer heeft bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werkgever recht op een transitievergoeding, tenzij sprake is van ernstige verwijtbaarheid van de werknemer. Naar het oordeel van de kantonrechter is er geen sprake van enige, laat staan ernstige, verwijtbaarheid van [verweerster] . Op geen enkele wijze is onderbouwd dat zij het diploma niet heeft gehaald uit onwil in plaats van onkunde. Dit betekent dat de transitievergoeding zal worden toegekend. UMG heeft ter zitting erkend dat dit een bedrag van € 44.890,00 bruto betreft. Het ontbreken van ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van [verweerster] heeft ook tot gevolg dat de opzegtermijn bij het bepalen van de datum van ontbinding van de arbeidsovereenkomst in acht zal worden genomen. Niet ter discussie staat dat die opzegtermijn de wettelijke opzegtermijn van vier maanden is.
8. De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan [verweerster] een billijke vergoeding toe te kennen. Gelet op artikel 7:671b lid 8, onderdeel c, BW is voor toekenning van een billijke vergoeding alleen plaats indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de UMG. UMG heeft zich immers op goede gronden op het standpunt gesteld dat [verweerster] een diploma diende te halen. Het enkele feit dat de transitievergoeding mogelijk niet volstaat om de financiële gevolgen van het ontslag voor [verweerster] op te vangen, brengt niet met zich dat UMG verwijtbaar handelt.
9. Nu UMG ter zitting heeft aangegeven bij toekenning van (enkel) de transitievergoeding geen mogelijkheid te wensen om het verzoek in te trekken, zal die mogelijkheid ook niet worden geboden.
10. De proceskosten worden gecompenseerd in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
BESLISSING
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 juli 2017;
kent aan [verweerster] een (transitie)vergoeding toe ten laste van UMG ter hoogte van € 44.890,00 bruto;
veroordeelt UMG tot betaling van deze vergoeding en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Aldus gegeven door mr. K.G.F. van der Kraats, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 april 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.