Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBAMS:2017:3487

Rechtbank Amsterdam
23-05-2017
23-05-2017
13/669204-15
Strafrecht
Eerste aanleg - meervoudig

Vrijspraak poging moord/doodslag en voorhanden hebben pistool. Ontslag van alle rechtsvervolging voor doodslag wegens geslaagd beroep op noodweer Bewezenverklaring voorhanden hebben revolver en munitie en aanwezig hebben twee kilo cocaïne. Vordering benadeelde partij niet-ontvankelijk. Gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS

Parketnummer: 13/669204-15 (Promis)

Datum uitspraak: 23 mei 2017

Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,

zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1 Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 mei 2017.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. K.F.E. den Hartog, en van wat verdachte en zijn raadsman mr. E.G.S. Roethof naar voren hebben gebracht.

2 Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

1.

hij op of omstreeks 28 november 2015 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk (en met voorbedachten rade) van het leven heeft beroofd, door toen en daar (na kalm beraad en rustig overleg) met zijn mededader, althans alleen, met een vuurwapen een of meer kogels in het lichaam van die [slachtoffer] te schieten;

2.

hij op of omstreeks 28 november 2015 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (en met voorbedachten rade) [naam medeverdachte] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg), met een vuurwapen een of meer kogels in het lichaam van die [naam medeverdachte] heeft geschoten;

subsidiair:

hij op of omstreeks 28 november 2015 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [naam medeverdachte] opzettelijk (en met voorbedachte rade) zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer schotwond(en) in het lichaam, heeft toegebracht,

door met zijn mededader, althans alleen, (na kalm beraad en rustig overleg) met een of meer vuurwapen(s) een of meer kogels in het lichaam van die [naam medeverdachte] te schieten;

3.

hij op of omstreeks 28 november 2015 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, een of meer (vuur)wapens van categorie III, te weten een pistool (merk Crvena Zastava, kaliber 7,65 mm) en/of een revolver (merk Erma Werke, model EGR 66, kaliber 9mm), en/of munitie van categorie III, te weten drie, in elk geval een of meer patronen kaliber 7,65 mm Browning en/of een of meer patronen, voorhanden heeft gehad;

De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover

daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde

betekenis te zijn gebezigd;

4.

hij op of omstreeks 28 november 2015 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad 996 gram cocaïne en/of 1003 gram cocaïne, in elk geval een of meer hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.

3 Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4 Waardering van het bewijs

4.1

Feiten en omstandigheden

De rechtbank stelt op basis van het dossier de volgende feiten en omstandigheden vast.

Op 27 november 2015 heeft er in Amsterdam een ontmoeting plaatsgevonden waarbij in opdracht van het slachtoffer [slachtoffer] een proefmonster cocaïne is opgehaald bij verdachte. Dit volgt uit verklaringen van [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] , en uit het onderzoek naar de telefoongegevens van [slachtoffer] . Eveneens blijkt uit die telefoongegevens dat [slachtoffer] voor de volgende dag, 28 november 2015, een afspraak heeft gemaakt met verdachte in Amsterdam. Uit de verklaring van [naam 3] komt naar voren dat [slachtoffer] die dag een drugsdeal zou gaan afronden. Zowel op 27 als op 28 november 2015 heeft er ook telefonisch en per sms contact plaatsgevonden tussen de verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte] , waarbij contact was over de prijs van de cocaïne en een afspraak werd gemaakt om elkaar in de woning van [naam medeverdachte] te treffen. Op die dag komen uiteindelijk verdachte, [naam medeverdachte] en [slachtoffer] samen in de woning van [naam medeverdachte] aan de [adres] , met het doel aan [slachtoffer] cocaïne te leveren en het geld van hem in ontvangst te nemen. Deze ontmoeting eindigt in een schietpartij, waarbij zowel [naam medeverdachte] als [slachtoffer] worden geraakt. Als de politie ter plaatse komt, wordt [slachtoffer] aangetroffen bij de uitgang van het wooncomplex met een schotwond in zijn borst. Ondanks reanimatiepogingen overlijdt hij ter plaatse. Naast [slachtoffer] worden een pistool en een pakket cocaïne aangetroffen. In de woning worden verdachte en [naam medeverdachte] aangetroffen. [naam medeverdachte] heeft schotwonden in zijn bovenarm en buik. Bij het forensisch onderzoek worden in de keuken twee hulzen en een kogelpunt aangetroffen. In de keukenvloer zijn twee inschoten te zien. Nadere doorzoekingen van de woning leveren twee hulzen op in de toiletpot op de begane grond, en op de tweede verdieping een doos met daarin een revolver met munitie, een huls en een pakket cocaïne. Forensisch onderzoek wijst uit dat medeverdachte [naam medeverdachte] is beschoten met het pistool en [slachtoffer] met de revolver. Op het pistool wordt DNA van [slachtoffer] aangetroffen en op de revolver DNA van [slachtoffer] en een mengprofiel van [slachtoffer] , verdachte en een onbekend persoon.

4.2

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft gerequireerd tot vrijspraak van het onder feit 2 ten laste gelegde, maar tot een bewezenverklaring van het onder feit 1, 3 en 4 ten laste gelegde. Zij heeft hiertoe – kort samengevat – het volgende aangevoerd.


Verdachte heeft beide vuurwapens voorhanden gehad. Verdachte heeft met de revolver geschoten en er is ook DNA van hem op dat wapen aangetroffen. Uit het dossier blijkt tevens dat verdachte de revolver en munitie heeft verstopt, en naar het lijkt ook op zoek was naar het pistool om dit voor de politie te verstoppen. Ook het medeplegen kan worden bewezen. Verdachte heeft de revolver ten behoeve van zichzelf en medeverdachte [naam medeverdachte] gehanteerd en verstopt. Het medeplegen met betrekking tot het pistool zit in de samenwerking tussen verdachte en [slachtoffer] bij het arrangeren van de ontmoeting en het samen aankomen op de plaats delict.

Gezien de aanleiding tot de gebeurtenissen op 28 november 2015, de voorbereidingen van de drugsdeal en het aantreffen van één pakket cocaïne in de woning waar de deal in de aanwezigheid van verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] zou plaatsvinden, alsmede het aantreffen van één pakket cocaïne even buiten de woning en naast [slachtoffer] die uit de woning was gevlucht, is het in vereniging voorhanden hebben van circa twee kilogram cocaïne eveneens bewezen.

4.3

Het standpunt van de verdediging


De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er een bewezenverklaring kan volgen voor het onder feit 1 ten laste gelegde, maar dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 2, 3 en 4 ten laste gelegde. Hij heeft hiertoe – kort samengevat – het volgende aangevoerd.


Ten aanzien van het onder feit 3 ten laste gelegde stelt de verdediging zich op het standpunt dat de revolver waarmee verdachte op [slachtoffer] heeft geschoten niet door hem is meegenomen naar de woning en het vuurwapen maar zeer kort onder zich heeft gehad. Er zijn op de patronen en hulzen ook geen forensische sporen van verdachte aangetroffen. De verdediging meent dat er onder die omstandigheden geen sprake is van het voorhanden hebben van de revolver en munitie.
Ten aanzien van het onder feit 4 ten laste gelegde stelt de verdediging zich op het standpunt dat de verdovende middelen niet van verdachte waren en hij de drugs ook niet naar de woning heeft gebracht. Verdachte heeft een rol als tussenpersoon gespeeld en was niet de eigenaar van de drugs. Onder die omstandigheden is er geen sprake van medeplegen.

4.4

Het oordeel van de rechtbank

4.4.1

Vrijspraak

4.4.1.1 Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde

De rechtbank acht – met de officier van justitie en de raadsman van verdachte – het onder feit 2 ten laste gelegde niet bewezen. Verdachte dient daarvan te worden vrijgesproken.

4.4.1.2 Partiële vrijspraak ten aanzien van het onder feit 1 en 3 ten laste gelegde

De rechtbank acht – met de officier van justitie en de raadsman van verdachte – de onder feit 1 ten laste gelegde moord niet bewezen. Verdachte dient daarvan te worden vrijgesproken.

De rechtbank acht – anders dan de officier van justitie en met de raadsman van verdachte – het onder feit 3 ten laste gelegde voorhanden hebben van het pistool niet bewezen. De rechtbank overweegt het volgende.

Het pistool is naast het lichaam van [slachtoffer] aangetroffen. Het wapen bevatte geen forensische sporen van verdachte. Wel zijn er DNA-sporen van [slachtoffer] op het pistool gevonden. Alles in het dossier wijst erop dat [slachtoffer] het pistool naar de woning heeft meegenomen en daarmee op [naam medeverdachte] heeft geschoten.

Het dossier bevat geen enkele aanwijzing dat verdachte ervan op de hoogte was dat [slachtoffer] dat wapen bij zich droeg. Het gelijktijdig arriveren bij de woning van [naam medeverdachte] is daarvoor onvoldoende. Verdachte zal voor dit onderdeel van het onder feit 3 ten laste gelegde dan ook worden vrijgesproken.

4.4.2

Bewijsoverwegingen

De rechtbank acht – met de officier van justitie en de raadsman van verdachte – het onder feit 1 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat van medeplegen niet is gebleken. Verdachte heeft bekend met de revolver een schot op [slachtoffer] te hebben gelost, ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden. Het technisch sporenonderzoek ondersteunt die verklaring.

De rechtbank acht – met de officier van justitie en anders dan de raadsman van verdachte – het onder feit 3 en 4 ten laste gelegde (partieel) bewezen. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.

Voorhanden hebben revolver en munitie

Verdachte heeft verklaard dat hij de revolver waarmee hij op [slachtoffer] heeft geschoten, had opgeraapt van de grond nadat die uit de broeksband van [slachtoffer] was gevallen. Vooropgesteld wordt dat het dossier, los van deze verklaring van verdachte, geen uitsluitsel geeft over wie van de betrokken personen de revolver heeft meegebracht. Hoewel op het eerste gezicht niet waarschijnlijk lijkt dat [slachtoffer] zowel een pistool als een revolver bij zich droeg, kan de rechtbank dat ook niet uitsluiten. Bewijs dat het wapen aan verdachte toebehoorde ontbreekt. Dat betekent echter niet dat verdachte zal worden vrijgesproken van het voorhanden hebben van de revolver. Na het schieten heeft verdachte immers geen afstand gedaan van het wapen, maar is hij met het wapen door de woning gaan lopen op zoek naar een plaats om het te verstoppen. Uiteindelijk heeft hij het wapen samen met een pakket cocaïne achtergelaten in een doos van een brandladder op de bovenste verdieping. Verdachte heeft met die laatste handelingen een zekere macht uitgeoefend over de revolver en munitie. Daarmee heeft verdachte het vuurwapen voorhanden gehad in de zin van de Wet Wapens en Munitie.

Betrokkenheid verdachte verdovende middelen
Verdachte heeft ter zitting bekend dat zijn ontmoeting met [slachtoffer] en medeverdachte [naam medeverdachte] betrekking had op een drugsdeal. Verdachte heeft [slachtoffer] en de leverancier van de cocaïne met elkaar in contact gebracht in de woning van medeverdachte [naam medeverdachte] . Naar het oordeel van de rechtbank kan het gezien die verklaring en de overige bevindingen uit het dossier niet anders dan dat medeverdachte [naam medeverdachte] de cocaïne zou leveren en [slachtoffer] twee kilo zou kopen. Op de keukentafel lag eerst één pakket met een kilo op tafel, later kwam ook een tweede pakket van één kilo erbij, zo heeft verdachte verklaard.

Uit deze verklaring blijkt dat verdachte in zijn rol als bemiddelaar in de directe nabijheid van de drugs was en dat hij zich hier ook bewust van was. De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte slechts de tussenpersoon was en niet de eigenaar van de drugs. Volgens vaste rechtspraak is voor een bewezenverklaring van het begrip “aanwezig hebben” echter niet noodzakelijk dat de verdovende middelen aan verdachte toebehoren, noch dat hij enige beschikkings- en/of beheersbevoegdheid ten aanzien daarvan heeft. Voldoende is dat de verdovende middelen zich in de machtssfeer van de verdachte bevinden (Hoge Raad 28 mei 1985, vindplaats: ECLI:NL:HR:1985:AC8903). De rechtbank is van oordeel dat gelet op de betrokkenheid van verdachte bij de drugsdeal aan dit vereiste is voldaan en acht het aanwezig hebben van twee kilo cocaïne bewezen. De rechtbank is tevens van oordeel dat sprake is van medeplegen. Verdachte heeft een materiële bijdrage geleverd van voldoende gewicht, nu hij een significatie rol heeft vervuld bij de voorbereiding en uitvoering van het delict door de koper voorafgaand aan de deal een monster van de cocaïne te leveren, zich ervan te vergewissen dat de koper geld bij zich had, met de koper samen naar de leverancier toe te gaan en zelf ook aanwezig te blijven in de ruimte waar de cocaïne op tafel lag. Verdachte heeft bovendien ter terechtzitting zelf verklaard dat beide pakketten op dat moment in de woning aanwezig waren en hij – na het schietincident – één van de pakketten cocaïne naar de bovenverdieping van de woning heeft gebracht.

5 Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage I vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:


De rechtbank acht bewezen dat verdachte:

1.

hij op 28 november 2015 te Amsterdam [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door toen en daar, met een vuurwapen een kogel in het lichaam van die [slachtoffer] te schieten;

3.

hij op 28 november 2015 te Amsterdam, een vuurwapen van categorie III, te weten een revolver, merk Erma Werke, model EGR 66, kaliber 9mm, en munitie van categorie III, te weten drie patronen kaliber 7,65 mm Browning, voorhanden heeft gehad;

4.

hij op 28 november 2015 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad 996 gram van een materiaal bevattende cocaïne en 1003 gram van een materiaal bevattende cocaïne.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6 De strafbaarheid van de feiten

6.1

Standpunt van de verdediging


De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu hij heeft gehandeld uit noodweer. De verdediging heeft hiertoe – kort samengevat – het volgende aangevoerd.

Tijdens de ontmoeting waarbij [slachtoffer] cocaïne zou kopen in de woning van [naam medeverdachte] heeft [slachtoffer] plotseling een vuurwapen getrokken, daarmee tweemaal op [naam medeverdachte] geschoten en vervolgens het wapen op verdachte gericht. Verdachte heeft toen met het vuurwapen dat tijdens de worsteling tussen [slachtoffer] en [naam medeverdachte] op de grond was gevallen één keer gericht op [slachtoffer] geschoten. Hij heeft het schot gelost om zichzelf en [naam medeverdachte] het leven te redden. Verdachte komt dan ook een beroep op noodweer toe gezien de uitspraak van de Hoge Raad op 27 januari 2015 in een vergelijkbare zaak (ECLI:NL:HR:2015:120). Volgens de verdediging is ook voldaan aan de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit, gelet op de onverwachte en snelle aanranding, het geweld richting medeverdachte [naam medeverdachte] en verdachte, het gewond raken van medeverdachte [naam medeverdachte] , het ontbreken van een directe en geboden mogelijkheid om te vluchten en de reactie in de vorm van één schot in de richting van [slachtoffer] . Feiten en omstandigheden die wijzen op eigen schuld zijn niet bekend, en al zou daar sprake van zijn, staan die een beroep op noodweer niet in de weg.

6.2

Standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het beroep op noodweer moet worden verworpen, en heeft hiertoe – kort samengevat – het volgende aangevoerd.

De feiten en omstandigheden waarmee de verdediging het beroep op noodweer heeft onderbouwd zijn niet aannemelijk geworden. Niet duidelijk is geworden dat [slachtoffer] als eerste heeft geschoten. Alleen verdachte verklaart daarover in een laat stadium, en technisch bewijs biedt geen uitsluitsel. Voorts is het verhaal van verdachte over de worsteling, het aantreffen van de revolver en het schieten onwaarschijnlijk te noemen. Bovendien valt met een noodweerscenario moeilijk te rijmen dat verdachte na het dodelijke schot het wapen samen met een pakket cocaïne heeft verstopt op de bovenste verdieping.

6.3

Het oordeel van de rechtbank

Volgens artikel 41, eerste lid, wet van Strafrecht (Sv) is niet strafbaar hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.

Bij de beoordeling van het beroep op noodweer dient de rechtbank duidelijk te maken of zij de feitelijke toedracht, zoals door de verdediging bij haar verweer heeft aangevoerd, aannemelijk geworden acht (Hoge Raad 8 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:867). Daarbij kan echter niet worden gezegd dat het in de eerste plaats aan de verdachte is om de gestelde feiten aannemelijk te maken (Hoge Raad 17 november 1992, ECLI:NL:HR:1992:AD1775).

De rechtbank stelt vast dat met betrekking tot het schietincident het onderzoek weinig duidelijkheid heeft verschaft over hetgeen zich op 28 november 2015 precies heeft afgespeeld in de woning aan de [adres] . Er is weinig technisch bewijs en bij het bewuste moment waren alleen verdachte, medeverdachte [naam medeverdachte] en [slachtoffer] aanwezig. [slachtoffer] is ter plaatse overleden en [naam medeverdachte] kan zich het incident naar eigen zeggen beperkt herinneren.


Wat in ieder geval kan worden vastgesteld is de achtergrond van de ontmoeting. Het ging om een drugsdeal waarbij [slachtoffer] een hoeveelheid cocaïne zou afnemen. Aannemelijk is geworden dat [slachtoffer] de partij drugs heeft willen meenemen zonder te betalen, ook genoemd “rippen”. Daarop wijst niet alleen de verklaring van verdachte maar ook een heimelijk opgenomen gesprek tussen [naam medeverdachte] en zijn partner (“ik ben gewoon geript eigenlijk”) en de wijze waarop [slachtoffer] is aangetroffen: bij de uitgang van het wooncomplex met zijn pistool en een pakket cocaïne naast zich. [slachtoffer] had bovendien een reputatie als ripper en is eerder veroordeeld voor een ripdeal met dodelijke afloop.

Aannemelijk is verder dat [naam medeverdachte] in zijn woning door [slachtoffer] is beschoten. [naam medeverdachte] heeft verklaard dat hij en [verdachte] aan de keukentafel zaten, toen [slachtoffer] vanaf de andere kant van de tafel plotseling zijn vuurwapen trok en hem, [naam medeverdachte] , neerschoot. Volgens [naam medeverdachte] heeft [slachtoffer] als eerste geschoten en hem eerst in zijn schouder en daarna in zijn buik geraakt. De twee inschoten in de keukenvloer, afkomstig van het pistool van [slachtoffer] en de verklaring van stiefdochter van [naam medeverdachte] die hem bloedend naar buiten zag lopen, bevestigen die verklaring. Gelet op de aanwezige bloedsporen van [slachtoffer] in de keuken, is het ook zeer aannemelijk dat [slachtoffer] in de woning is beschoten en daarna de woning via de voordeur heeft verlaten. De kogel waardoor [slachtoffer] is komen te overlijden is afkomstig uit de revolver waarvan verdachte heeft bekend daarmee te hebben geschoten.

Van groot belang is vervolgens de vraag wie als eerste heeft geschoten. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat het feit dat [slachtoffer] de drugs heeft willen rippen aannemelijk maakt dat hij als eerste een wapen heeft getrokken, zoals verdachte en ook [naam medeverdachte] hebben verklaard. Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] ook als eerste heeft geschoten. Hij wordt hierin ondersteund door medeverdachte [naam medeverdachte] (die niet alleen in zijn verklaring bij de politie maar ook in een heimelijk opgenomen gesprek met zijn vrouw, pagina 53.11 heeft gezegd dat [slachtoffer] als eerste schoot). Daartegenover staat dat voor het andere scenario, dat [verdachte] als eerste heeft geschoten, het dossier geen aanwijzingen bevat.

Hetgeen door verdachte is verklaard met betrekking tot het schietincident vindt tot op zekere hoogte dan ook ondersteuning in het dossier. Anderzijds roept de verklaring van verdachte ook vragen op. Waarom is hij pas drie maanden na zijn aanhouding met dit verhaal gekomen? Waarom heeft hij het wapen waarmee hij zich heeft verdedigd direct na het schietincident verstopt? Hoewel verdachte op deze vragen geen bevredigend antwoord heeft gegeven en zo de twijfel bij de rechtbank aan het door hem gepresenteerde scenario niet helemaal heeft kunnen wegnemen, kan daaruit – omgekeerd – niet worden afgeleid dat het verhaal van verdachte over het beslissende moment in de keuken niet waar kan zijn. Ook blijkt daaruit niet dat het in werkelijkheid anders is gegaan, bijvoorbeeld dat verdachte als eerste heeft geschoten.

Nu het scenario zoals dat blijkt uit het verhaal van verdachte op onderdelen ondersteund wordt door de verklaring van [naam medeverdachte] , technisch sporenonderzoek en de achtergrond van de ontmoeting waarbij het dodelijk schot is gevallen, er geen aanwijzingen zijn dat dit scenario niet waar kan zijn, terwijl het onderzoek ook geen ander aannemelijk scenario heeft uitgewezen, zal de rechtbank de bestaande twijfel in het voordeel van verdachte laten spreken. Een andere uitkomst zou immers de mogelijkheid open laten dat verdachte niet strafbaar is en dus ten onrechte zou worden veroordeeld.

Bij de verdere beoordeling van het verweer gaat de rechtbank dan ook uit van het scenario dat verdachte heeft gehandeld in reactie op het schieten door [slachtoffer] .

Vervolgens is de vraag aan de orde of is voldaan aan de vereisten van artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, waarover de Hoge Raad nog een overzichts-arrest heeft gewezen op 22 maart 2016 (ECLI:NL:HR:2016:456).

De rechtbank is van oordeel dat verdachte – doordat [slachtoffer] tweemaal op medeverdachte [naam medeverdachte] heeft geschoten en vervolgens zijn wapen op verdachte heeft gericht – bloot is gesteld aan een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding jegens zijn eigen lijf en dat van medeverdachte [naam medeverdachte] . Er was sprake van ogenblikkelijk dreigend gevaar waartegen verdachte geboden was zich te verdedigen. Er was immers sprake van acuut dreigend vuurwapengeweld in zijn richting en dat van medeverdachte [naam medeverdachte] . Hoewel het schot van verdachte [slachtoffer] fataal is geworden, kan niet gezegd worden dat zijn verdediging disproportioneel was. De dreiging bestond immers eveneens uit een vuurwapen terwijl [slachtoffer] , door [naam medeverdachte] te beschieten, al had laten zien er niet voor terug te deinzen het vuurwapen ook daadwerkelijk te gebruiken. De rechtbank ziet ten slotte geen aanleiding om eigen schuld van verdachte aan te nemen. Het feit dat verdachte zich bezig hield met de handel in verdovende middelen is daarvoor onvoldoende.

De rechtbank acht het onder feit 1 bewezene daarom niet strafbaar, nu verdachte een beroep op noodweer toekomt.

Verdachte dient dan ook ter zake van het onder feit 1 bewezen geachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Het onder feit 3 en 4 bewezen geachte is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7 De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8 Motivering van de straf

8.1.

De eis van de officier van justitie

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen jaar, met aftrek van voorarrest.

8.2.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft met betrekking tot de strafmaat geen verweer gevoerd.

8.3.

Het oordeel van de rechtbank

De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.

De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie en een aanzienlijke hoeveelheid van ongeveer twee kilogram cocaïne. Ook als verdachte het vuurwapen niet zelf had meegenomen naar de fatale ontmoeting heeft hij, door het wapen voor de politie te verstoppen bijgedragen aan ongecontroleerd bezit van vuurwapens en munitie dat gevaarlijk is voor de samenleving en een onaanvaardbaar risico vormt voor de veiligheid van personen.

Met betrekking tot de cocaïne was het, gezien de hoeveelheid en de omstandigheden waaronder verdachte de cocaïne had, de bedoeling deze te verhandelen. Dit is strafbaar omdat cocaïne schadelijk is voor de gezondheid en het gebruik hiervan ook tot allerlei vormen van criminaliteit, overlast en andere maatschappelijke problemen leidt. Daarnaast gaat de handel in cocaïne vaak gepaard met andere zware criminaliteit zoals vuurwapenbezit en schietpartijen met gewonde en/of dodelijke slachtoffers. Dat blijkt eens te meer uit de onderhavige zaak waarbij de medeverdachte is beschoten en zwaar gewond is geraakt en verdachte uit noodweer een ander van het leven heeft beroofd. Verdachte heeft, door zich in te laten met cocaïnehandel, ook bijgedragen aan de onveilige situatie in en om het huis van zijn medeverdachte die bij de bewoners en omwonenden sterke gevoelens van onveiligheid heeft veroorzaakt.

Uit de Justitiële Documentatie van verdachte van 23 december 2016, blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet of de Wet wapens en munitie.

De rechtbank is van oordeel dat – nu verdachte is ontslagen van alle rechtsvervolg voor het onder feit 1 ten laste gelegde, en (partieel) is vrijgesproken van het onder feit 2 en 3 ten laste gelegde – aanleiding bestaat bij de straftoemeting fors naar beneden af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De strafeis van de officier van justitie is immers voor een groot deel bepaald op grond van de onder feit 1 ten laste gelegde doodslag. De rechtbank is – gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten, in combinatie met straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd – van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is.

Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden opleggen, met aftrek van het voorarrest.

9 Ten aanzien van de vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [naam benadeelde partij] vordert € 18.488,10 aan materiële schadevergoeding en € 10.000,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.

9.1.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd tot toewijzing van de vordering benadeelde partij, te weten tot een bedrag van € 18.488,10 (materiële schade) en niet ontvankelijkheid voor het overige deel (immateriële schade).

9.2

Standpunt van de verdediging

De verdediging heeft met betrekking tot de vordering benadeelde partij geen standpunt ingenomen.

9.3

Het oordeel van de rechtbank

Nu de rechtbank het bewezen geachte niet strafbaar acht en verdachte wegens het bestaan van een rechtvaardigingsgrond dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.

10 Ten aanzien van het beslag

10.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de beslaglijst vermelde voorwerpen onder de nummers 3 en 4 worden teruggegeven aan verdachte.

10.2

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft met betrekking tot het beslag geen standpunt ingenomen.

10.3

Het oordeel van de rechtbank

Teruggave aan verdachte

De volgende voorwerpen zijn in beslag genomen en worden aan verdachte teruggeven:

3. 1.00 STK Zaktelefoon Kleur wit, Apple Iphone met zwarte hoes, 5091926;

4. 1.00 STK Jas, 5091837.

11 Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:

- 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;

- 26 en 55 van de Wet Wapens en munitie;

- 2 en 10 van de Opiumwet;

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12 Beslissing

Verklaart het onder feit 2 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.

Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Het bewezen verklaarde levert op:

Ten aanzien van het onder feit 1 bewezenverklaarde:

doodslag;

Ten aanzien van het onder feit 3 bewezenverklaarde:

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;

Ten aanzien van het onder feit 4 bewezenverklaarde:

medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Verklaart het in rubriek 4 onder feit 1 bewezene niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.

Verklaart het in rubriek 4 onder feit 3 en 4 bewezene strafbaar.

Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 15 (vijftien) maanden.

Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.

Gelast de teruggave aan [verdachte] van:

3. 1.00 STK Zaktelefoon Kleur wit, Apple Iphone met zwarte hoes, 5091926;

4. 1.00 STK Jas, 5091837.

Verklaart [naam benadeelde partij] niet-ontvankelijk in haar vordering.

Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.

Dit vonnis is gewezen door

mr. G.M. van Dijk, voorzitter,

mrs. B.E. Mildner en T.T. Hylkema, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. F.F. van Lier, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 mei 2017.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.