5.2.3
Oordeel van de rechtbank
De brief van The National Prison Administration van 7 december 2016 houdt onder meer het volgende in:
Taking into account the period of the custodial sentence, the most probable is that the person concerned shall serve his custodial sentence initially in semi-open regime and will be sent to serve his sentence in the Brăila Prison, according to his residential area.
According to the law, after the execution of a fifth of the penalty, the sentenced person shall be re-examined in view of changing the manner in which the sentence is served. (…)
Taking into account all these aspects, the National Prison Administration guarantees that the person concerned shall serve his sentence in Brăila Prison or in other subordinated prison facility, and shall be ensured a minimum personal space of
2 sqm
, if the custodial sentence shall be served in semi-open or open regime, which shall include the bed and related furniture. (…)
In geval van ‘multi-occupancy accommodation’ levert een hoeveelheid van minder dan 3 m2 ‘personal space’ een ‘strong presumption’ op dat de detentieomstandigheden vernederend in de zin van artikel 3 EVRM zijn (Muršić/Kroatië, § 124).
Gelet op artikel 52, derde lid, Handvest zijn vernederende detentieomstandigheden in de zin van artikel 3 EVRM tevens vernederend in de zin van artikel 4 Handvest.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens sluit echter niet uit dat het cumulatieve effect van alle detentieomstandigheden die ‘strong presumption’ kunnen weerleggen. In dit verband zijn de relevante factoren ‘time and extent of restriction [of personal space]; freedom of movement and adequacy of out-of-cell activities; and general appropriateness of the detention facility’ (Muršić/Kroatië, § 135). Normaliter is de ‘strong presumption’ alleen vatbaar voor weerlegging als cumulatief aan deze factoren is voldaan (Muršić/Kroatië, § 132).
Toetsing aan deze drie factoren leidt niet tot de conclusie dat de ‘strong presumption’ van schending van artikel 4 Handvest is weerlegd.
De eerste factor houdt in dat de beperking van het aantal m2 ‘personal space’ kort van duur, incidenteel en van ondergeschikte betekenis is. Gelet op de detentieduur van twee jaren en vier maanden – waarvan, zo blijkt uit de brief van 7 december 2016, de opgeëiste persoon in elk geval een vijfde deel in het semi-open regime in Brăila zal moeten ondergaan – kan in elk geval niet worden geconcludeerd dat de beperking van de ‘personal space’ kort van duur en incidenteel is.
Toetsing aan de tweede factor leidt tot de conclusie dat de beperking van het aantal m2 gepaard gaat met voldoende bewegingsvrijheid buiten de cel en adequate activiteiten buiten de cel. De brief van 7 december 2016 houdt op dit punt namelijk het volgende in:
The inmates have access to the yard for walks (daily), to clubs, sport ground, gym church, classrooms and other spaces in which they can exercise their rights.
The semi-open regime offers inmates numerous opportunities, such as:
The possibility to walk unsupervised in areas inside the prison facility on the routes set by the prison administration;
The possibility to organise their own spare time, under supervision, in compliance with the schedule set by the prison administration.
The prison rooms are opened during the day.
The work performed by the inmates held in semi-open regime is done inside and outside the prison facility, under supervision.
Over de derde factor, kort gezegd dat de detentieomstandigheden voor het overige ‘appropriate’ zijn, biedt de door de Roemeense autoriteiten verstrekte informatie onvoldoende duidelijkheid.
De mededelingen die de brief van 7 december 2016 op dit punt bevat zijn summier en algemeen van aard. Zo wordt weliswaar meegedeeld dat de opgeëiste persoon ten minste 2 m2 ‘personal space’ ter beschikking zal hebben, maar de informatie houdt niet in wat de oppervlakte is van de cellen noch hoeveel gedetineerden er gemiddeld in één cel zitten. Daardoor is bijvoorbeeld niet duidelijk hoeveel toiletten en douches er beschikbaar zijn per gedetineerde per cel (vgl. Rb. Amsterdam 10 november 2016, parketnummer 13/751583-16, nog te publiceren).
De overige door de Roemeense autoriteiten verstrekte aanvullende gegevens bieden evenmin duidelijkheid over de derde factor.
De ‘strong presumption’ van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden in de gevangenis in Brăila is dus niet weerlegd. De conclusie moet dan ook zijn dat de door de Roemeense autoriteiten verstrekte informatie het vastgestelde reële gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling niet uitsluit.