Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBAMS:2017:4284

Rechtbank Amsterdam
22-06-2017
22-06-2017
13/654208-14
Strafrecht
Eerste aanleg - meervoudig

Een 34-jarige man die terecht stond voor de dood van een man in de Vluchtgarage in 2014 wordt vrijgesproken van doodslag. De rechtbank oordeelt dat niet kan worden bewezen dat de man verantwoordelijk is voor de fatale verwondingen van het 26-jarige slachtoffer. De man wordt wel veroordeeld voor mishandeling.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS

Parketnummer: 13/654208-14 (Promis)

Datum uitspraak: 22 juni 2017

Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,

zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,

ter terechtzitting opgegeven verblijfadres: [adres] te [plaats] .

1 Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 juni 2017.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. K.F.E. den Hartog en van wat verdachte en zijn raadslieden, mrs. T. Felix en
D. Bektesevic, naar voren hebben gebracht.

2 Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat

hij op of omstreeks 19 augustus 2014 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal (met kracht) met een metalen staaf en/of een deegroller en/of een stoelpoot en/of een stok, althans met een hard of zwaar voorwerp op/tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam van die [slachtoffer] geslagen en/of (met kracht) een vuistslag in/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft gegeven, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;

subsidiair:

hij op of omstreeks 19 augustus 2014 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon (te weten [slachtoffer] ), opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (te weten ernstig hersenletsel), heeft toegebracht, door deze opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk met een metalen staaf en/of een deegroller en/of een stoelpoot en/of een stok, althans met een hard of zwaar voorwerp op/tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam van die [slachtoffer] te slaan en/of (met kracht) een vuistslag in/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] te geven ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;

meer subsidiair:

hij op of omstreeks 19 augustus 2014 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen opzettelijk mishandelend [slachtoffer] , meermalen, althans eenmaal (met kracht) met een metalen staaf en/of een deegroller en/of een stoelpoot en/of een stok, althans met een hard of zwaar voorwerp op/tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of (met kracht) een vuistslag in/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft gegeven ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden, althans zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen.

3 Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4 Standpunten van partijen

4.1.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie is van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken van moord, nu niet bewezen kan worden dat hij heeft gehandeld met voorbedachten rade.

Volgens de officier van justitie kan de onder primair, impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag wel bewezen worden.

Verdachte heeft het slachtoffer met een hard, danwel zwaar voorwerp op het hoofd geslagen.

Dat volgt volgens de officier van justitie uit de verklaring van ooggetuige [naam ooggetuige] en uit de verklaringen van verschillende getuigen die verdachte en medeverdachte hebben gezien met voorwerpen/stokken in hun handen, terwijl zij op zoek waren naar het latere slachtoffer en riepen dat zij wraak wilden nemen. Het slachtoffer is na de klap op de grond gevallen, direct in coma geraakt en een aantal dagen later overleden.

Volgens de officier van justitie staat vast dat het slachtoffer is overleden ten gevolge van de klap van verdachte. Uit het schouwverslag is gebleken dat het slachtoffer is overleden ten gevolge van ernstig hersenletsel dat is ontstaan door uitwendig mechanisch geweld van buitenaf. Dit wordt bevestigd in het sectierapport. De door de pathologen beantwoorde aanvullende vragen leiden niet tot een andere conclusie ten aanzien van de doodsoorzaak. Dat de klap van verdachte de ‘fatale klap’ voor het slachtoffer is geweest volgt volgens de officier van justitie tevens uit de omstandigheid dat het slachtoffer na een eerdere vechtpartij die avond, waarbij hij bewusteloos op straat heeft gelegen, normaal (zij het dronken) gedrag vertoonde. Er kan niet overtuigend worden vastgesteld dat anderen het slachtoffer zodanig hebben mishandeld, dat dit tot zijn dood heeft geleid. De officier van justitie concludeert, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 27 maart 2012 (NJ 2012/301, LJN BT6362), dat het gedrag van verdachte een onmisbare schakel heeft gevormd in de gebeurtenissen die tot de dood van het slachtoffer hebben geleid en tevens dat aannemelijk is dat de dood van het slachtoffer met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door het gedrag van verdachte is veroorzaakt. Het is een feit van algemene bekendheid dat met een hard voorwerp op een vitaal lichaamsdeel als het hoofd slaan de dood tot gevolg kan hebben. Het gedrag van verdachte is dan ook geschikt om tot de dood van het slachtoffer te leiden.

Tot slot heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte] heeft gehandeld. Beide verdachten wilden wraak nemen op het slachtoffer en hebben ieder een substantiële rol vervuld bij het uitdelen van de fatale klap.

4.2.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Verdachte erkent dat hij het slachtoffer een vuistslag heeft gegeven. De verdediging voert aan dat niet bewezen kan worden dat verdachte met een voorwerp heeft geslagen, nu dit enkel zou blijken uit de verklaring van [naam ooggetuige] , terwijl deze getuige als onbetrouwbaar moet worden aangemerkt. Hij heeft er immers belang bij de klap van verdachte aan te wijzen als de ‘fatale klap’, nu hij het slachtoffer eerder die avond zelf ook heeft geslagen.

De verdediging stelt zich daarnaast op het standpunt dat er geen causaal verband kan worden aangetoond tussen de vuistslag van verdachte en de dood van het slachtoffer. Uit de medische verklaringen blijkt dat het slachtoffer is overleden aan hersenletsel door inwerking van uitwendig botsend mechanisch geweld op het hoofd. Er kan echter niet worden vastgesteld welke val of klap het hersenletsel heeft veroorzaakt. Nu het slachtoffer, naast de klap van verdachte, ook andere klappen heeft gekregen en bij een eerdere vechtpartij zelfs bewusteloos op straat is gevallen, kan niet met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid worden vastgesteld dat het de klap van verdachte is geweest die tot de dood van het slachtoffer heeft geleid. Daarbij weegt mee dat er bij het slachtoffer na de tweede klap buiten op straat, waarbij hij even het bewustzijn is verloren, symptomen waren van hersenletsel.

Daarnaast kan niet worden aangenomen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer, danwel om hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Een enkele vuistslag op het hoofd van het slachtoffer is hiervoor naar zijn aard onvoldoende. Ook indien uit wordt gegaan van een klap door verdachte met een voorwerp, is geen sprake van (voorwaardelijk) opzet op de dood danwel op toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Daarvoor is onvoldoende duidelijk over het voorwerp waarmee geslagen zou zijn, de kracht waarmee en waar op het hoofd het slachtoffer zou zijn geraakt.

Tevens voert de verdediging aan dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer, omdat hij zich heeft verdedigd tegen een aanval door het slachtoffer.

De verdediging stelt zich tenslotte op het standpunt dat verdachte niet heeft gehandeld met voorbedachten rade en dat geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met medeverdachte [medeverdachte] .

5 Waardering van het bewijs

5.1.

Feiten en omstandigheden

De rechtbank gaat bij de beoordeling van het ten laste gelegde uit van de navolgende feiten en omstandigheden.

Op 19 augustus 2014 heeft in de vluchtgarage in Amsterdam Zuidoost een drietal vechtpartijen plaatsgevonden tussen verschillende bewoners. Bij elk van de vechtpartijen was het latere slachtoffer betrokken. Alle betrokkenen waren onder invloed van alcohol. Vast staat dat het slachtoffer na de derde vechtpartij buiten bewustzijn is geraakt en niet meer bij kennis is gekomen. Hij is op 24 augustus 2014 in het ziekenhuis ten gevolge van ernstig hersenletsel overleden.

De eerste vechtpartij vond in de namiddag plaats in de kamer van medeverdachte [medeverdachte] , waar het latere slachtoffer naar verluidt blikjes bier wilde stelen van [medeverdachte] . Medeverdachte heeft het slachtoffer hierop een vuistslag gegeven op zijn hoofd, waarna het slachtoffer bloedde uit zijn lip. Verdachte heeft het slachtoffer vervolgens de kamer uitgezet.

De tweede vechtpartij vond rond 19.30 uur plaats buiten de vluchtgarage. De ruzie was wederom tussen [medeverdachte] en het slachtoffer, waarbij verdachte probeerde de vechtenden uit elkaar te halen. Het slachtoffer heeft tijdens deze vechtpartij een vuistslag tegen zijn gezicht gekregen van [naam ooggetuige] . Het slachtoffer is hierdoor op de stenen gevallen en even buiten bewustzijn geweest. Hij is wakker geworden en naar zijn kamer gegaan.

De derde vechtpartij vond plaats op de kamer van [naam ooggetuige] en het slachtoffer. Verdachte, medeverdachte [medeverdachte] en [naam 1] zijn de kamer van [naam ooggetuige] en het slachtoffer ingegaan waar verdachte het slachtoffer heeft geslagen. Er kan niet worden vastgesteld dat verdachte dat heeft gedaan met een voorwerp. De twee getuigen die de klap hebben waargenomen, spreken elkaar namelijk op dit punt tegen. Ooggetuige [naam ooggetuige] spreekt over een klap op het hoofd van het slachtoffer met een metalen staaf, terwijl getuige [naam 1] spreekt over een vuistslag op de kaak van het slachtoffer. De rechtbank gaat in deze omstandigheden, in het voordeel van verdachte, uit van een vuistslag.

Na de klap van verdachte is het slachtoffer omgevallen, buiten bewustzijn geraakt en niet meer wakker geworden. Het slachtoffer is op 24 augustus 2014 in het ziekenhuis overleden. Uit het schouwverslag van 25 augustus 2014 en het sectierapport van 6 november 2014 blijkt dat het slachtoffer is overleden ten gevolge van ernstig hersenletsel ontstaan door uitwendig botsend mechanisch geweld van buitenaf. Ten tijde van het overlijden waren het subdurale hematoom en de hersenkneuzing enkele dagen oud. Er was sprake van uitgebreide bloeduitstortingen links in de schedelhuid en in de linkerslaapspier.

Voorts was links in de rugspieren een bloeduitstorting van circa 4 bij 2 cm.

5.2.

Causaal verband

De vraag of sprake is van causaal verband tussen de dood van het slachtoffer en het handelen van verdachte, dient volgens de Hoge Raad (HR 27 maart 2012, NJ 2012/301, LJN BT 6362) beantwoord te worden aan de hand van de maatstaf of het gevolg redelijkerwijs aan verdachte kan worden toegerekend. Daarbij formuleert de Hoge Raad de volgende te beantwoorden vragen:

  1. Kan het gedrag van verdachte een onmisbare schakel hebben gevormd in de gebeurtenissen die tot de dood van het slachtoffer hebben geleid?

  2. Is aannemelijk dat die dood met aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door het gedrag van verdachte is veroorzaakt?

Met de subvraag

Is het gedrag van verdachte naar zijn aard geschikt om tot de dood te leiden en naar ervaringsregels van dien aard dat zij het vermoeden wettigt dat het tot de dood van het slachtoffer heeft geleid?

Door forensisch arts dr. A. Beijering is op 24 augustus 2014 het letsel bij het slachtoffer omschreven. Hij vermeldt onder meer dat boven en onder het linkeroog letsel is aangetroffen, dat past bij kraswonden en het meest passend is bij een val tegen/op een ruwe ondergrond of muur. Uit het neuropathologisch onderzoek van 21 oktober 2014, opgemaakt door dr. B. Kubat , arts en patholoog, volgt dat de hersenen een enkele dagen oud subduraal hematoom lieten zien en er tevens tekenen zichtbaar waren van een uitgebreide subarachnoïdale bloeding en een reeds enkele dagen bestaande contusie rechts basaal frontopariëtaal.

In het pathologie onderzoek d.d. 6 november 2014, opgesteld door dr. Ann Maes , wordt geconcludeerd dat het hersenletsel het overlijden zonder meer verklaart op basis van functieverlies van de hersenen. Het slachtoffer is overleden als gevolg van verwikkelingen van het schedelhersenletsel veroorzaakt door inwerking van uitwendig botsend mechanisch geweld op het hoofd.

Aan de deskundigen dr. B. Kubat en dr. Ann Maes zijn aanvullende vragen gesteld. Uit de beantwoording van die vragen blijkt – kort weergegeven en voor zover relevant dat exacte datering van het ontstaan van het letsel niet mogelijk is. Doordat de contusie rechts in de hersenen zat en de schedellichting die door de artsen in het ziekenhuis is toegepast links was, is het niet aannemelijk dat de schedellichting van invloed is geweest op de datering van het dodelijk letsel. Ook stellen de deskundigen vast dat de sectiebevindingen geen uitsluitsel geven over de exacte oorzaak van het botsende geweld. Op grond van de sectiebevindingen kan niets worden geconcludeerd over de toedracht ten tijde van het ontstaan van het subdurale hematoom.

De deskundigen geven tenslotte aan dat de symptomen/diagnostische kenmerken van het ontstane letsel kunnen zijn: gedragsveranderingen (zoals steeds ruzie opzoeken of gedrag lijkend op dronkenschap), verstoring of verlies van het bewustzijn en eventueel aansturing van levensbelangrijke functies zoals ademhaling en hartslag. Daarnaast kunnen verschillende verstoringen van andere hersenfuncties optreden zoals verlammingen, verstoring van de temperatuurregulatie tot en met volledige uitval van reflexen.

De tijd tussen het ontstaan van het letsel en het optreden van de symptomen kan enkele minuten bedragen, maar kan ook meerdere uren of zelfs enkele dagen bedragen.

De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over en maakt deze tot de hare.

De rechtbank is op grond van voorgaande - met de verdediging en anders dan de officier van justitie - van oordeel dat in het onderhavige geval het gedrag van verdachte een onmisbare schakel kan hebben gevormd in de gebeurtenissen die tot de dood van het slachtoffer hebben geleid, maar dat niet met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid aannemelijk is geworden dat de dood van het slachtoffer door het gedrag van verdachte is veroorzaakt.

Daarbij wijst de rechtbank op de omstandigheid dat het slachtoffer tijdens de tweede vechtpartij, waarbij hij door een ander dan verdachte in het gezicht is geslagen en waardoor hij ten val is gekomen, enige tijd buiten bewustzijn is geweest. De letselbeschrijving van de forensisch arts beschrijft ook letsel bij het slachtoffer dat past bij een val tegen of op een muur of ruwe ondergrond. Behalve het krasletsel boven en onder zijn linkeroog, bevond zich links in de rugspieren een bloeduitstorting. Getuige [naam ooggetuige] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat het slachtoffer buiten bij de tweede vechtpartij op zijn zijkant viel. Het slachtoffer leek bovendien volgens meerdere getuigen dronken en vertoonde vreemd en agressief gedrag. Uit de beantwoording van de aanvullende vragen door de medisch deskundigen kan worden afgeleid dat dergelijk gedrag kan wijzen op hersenletsel. Nu de tijd tussen het ontstaan van het hersenletsel en het zichtbaar worden van de symptomen daarvan bovendien kan variëren van enkele minuten tot enkele dagen en niet vast is te stellen welk geweld tot het subdurale hematoom heeft geleid, kan naar het oordeel van de rechtbank niet met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid vast worden gesteld dat het de klap van verdachte is geweest die tot het dodelijke hersenletsel bij het slachtoffer heeft geleid. De mogelijkheid dat de eerdere klap buiten op straat gevolgen heeft gehad die zich naarmate de avond vorderde steeds verder uitbreidden, tot het punt dat het slachtoffer na de klap van verdachte in coma is geraakt en uiteindelijk is overleden, blijft als alternatief scenario overeind en belet de conclusie dat sprake is van een causaal verband tussen de klap door verdachte en de dood van het slachtoffer.

De rechtbank acht, gelet op het bovenstaande, anders dan de officier van justitie, niet bewezen hetgeen onder primair, subsidiair en meer subsidiair impliciet primair ten laste is gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.

Nu de causaliteit tussen het handelen van verdachte en de dood van het slachtoffer niet kan worden vastgesteld, behoeven de overige verweren van de verdediging voor zover die zien op de dood van het slachtoffer, geen nadere bespreking.

5.3.

Nadere bewijsoverwegingen

(Voorwaardelijk) opzet

Zoals hiervoor overwogen, gaat de rechtbank er van uit dat verdachte een vuistslag heeft gegeven op het hoofd van het slachtoffer. Daarmee neemt de rechtbank – anders dan de officier van justitie en met de verdediging – aan dat geen sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet op de dood van het slachtoffer danwel op zware mishandeling. Een zogenaamde 'droge klap’ is naar zijn aard ongeschikt om tot de dood te leiden en wettigt niet het vermoeden dat verdachte de bewust aanmerkelijke kans heeft aanvaard op de dood van het slachtoffer danwel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.

Noodweer

Door de verdediging is aangevoerd dat verdachte ten aanzien van de meer subsidiair impliciet subsidiaire mishandeling heeft gehandeld uit noodweer, zodat mishandeling niet bewezen kan worden verklaard. Het slachtoffer had verdachte eerder op de avond een kopstoot gegeven en verdachte wilde hem vragen waarom hij dat had gedaan. Volgens verdachte reageerde het slachtoffer weer agressief en heeft verdachte hem daarom, uit zelfverdediging, een klap gegeven.

De rechtbank is van oordeel dat dit verweer moet worden verworpen. Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat wordt gehandeld uit verdediging van lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. Uit het dossier volgt onvoldoende dat sprake was van een dusdanige situatie, nu slechts verdachte daarover verklaart.

Medeplegen

Anders dan de officier van justitie is de rechtbank tenslotte van oordeel dat verdachte deze mishandeling niet tezamen en in vereniging met de medeverdachte [medeverdachte] heeft gepleegd. Behalve de aanwezigheid van [medeverdachte] in de kamer van het slachtoffer ten tijde van de klap, blijkt niet van voldoende betrokkenheid van hem bij die klap. Er kan niet worden vastgesteld dat zijn aanwezigheid een zodanige bijdrage heeft geleverd dat op grond daarvan medeplegen kan worden aangenomen.

De onder meer subsidiair impliciet subsidiaire mishandeling kan daarmee, op grond van de onder 6 genoemde bewijsmiddelen, bewezen worden verklaard.

5.4.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:

Op 19 augustus 2014 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [slachtoffer] , tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6 Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

De bewijsmiddelen.

De verklaring die verdachte ter terechtzitting van 8 juni 2017 heeft afgelegd, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:

[slachtoffer] zat in zijn kamer bij zijn bed. [naam ooggetuige] zat daar ook. [slachtoffer] stond op. Ik vroeg: “waarom sloeg je mij? We waren vrienden, broers”. Ik zei: “Ik kom niet om te vechten, maar om uit te praten”. Toen gaf hij mij een klap en die heb ik beantwoord. Ik gaf een vuistslag. Ik heb geen staaf of ander voorwerp gebruikt. Ik zag dat [slachtoffer] ging zitten. Ik denk dat hij struikelde op het tapijt dat op de grond lag en ging zitten op zijn bed. Ik ben weggerend.

Een proces-verbaal van verhoor van getuige d.d. 29 januari 2015 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van de getuige [naam 1] , zakelijk weergegeven:

Voor de derde vechtpartij zijn we met z’n allen naar boven gegaan. De derde vechtpartij vond plaats in de kamer van [slachtoffer] . Ikzelf, [naam ooggetuige] , [medeverdachte] , [verdachte] en [slachtoffer] waren in de kamer. Ik hoorde [verdachte] zeggen dat hij verhaal wilde halen bij [slachtoffer] waarom hij hem had geslagen. [slachtoffer] zei toen tegen [verdachte] : “Fuck you”. Fysiek heeft hij niets gedaan. Toen sloeg [verdachte] [slachtoffer] met de vuist. [slachtoffer] viel op de grond.

7 De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8 De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9 Motivering van de straffen en maatregelen

9.1.

De eis van de officier van justitie

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar onder primair, impliciet subsidiair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 (negen) jaren, met aftrek van voorarrest.

De officier van justitie verzoekt voorts teruggave aan de rechthebbende van de goederen onder de nummers 1 t/m 5 (kleding) op de beslaglijst en de onttrekking aan het verkeer van het goed onder nummer 6 (stoel/tafelpoot) op de beslaglijst.

9.2.

Het strafmaatverweer van de verdediging

De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit.

De verdediging verzoekt bij strafoplegging rekening te houden met een overschrijding van de redelijke termijn van 10 (tien) maanden. Daarnaast verzoekt de verdediging rekening te houden met de omstandigheden waarin verdachte leefde in de vluchtgarage; volgens de verdediging een ‘droevig landschap’ waarin de bewoners, zoals verdachte, een uitzichtloos bestaan leidden.

Ten aanzien van het beslag heeft de verdediging geen standpunt ingenomen.

9.3.

Het oordeel van de rechtbank

De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling door het slachtoffer een klap tegen het hoofd te geven. Ten aanzien van de strafoplegging heeft de rechtbank kennis genomen van de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS. Deze gaan bij een zogenaamde ‘droge klap’ uit van een geldboete van € 500,-.

Overschrijding redelijke termijn

In het arrest van 17 juni 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BD2578) heeft de Hoge Raad (nogmaals) algemene uitgangspunten en regels geformuleerd over de inbreuk op het in artikel 6, eerste lid, van het EVRM gewaarborgde recht van een verdachte op behandeling van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn en het rechtsgevolg dat aan een vastgestelde inbreuk op dat recht dient te worden verbonden. Op de voet van dit arrest beoordeelt de rechtbank of sprake is van overschrijding, in welke mate dat heeft plaatsgevonden en wat daarvan het gevolg moeten zijn.

Uitgangspunt is dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Bijzondere omstandigheden waarvan de redelijkheid van de duur afhankelijk is, zijn onder meer de ingewikkeldheid van de zaak en de invloed van verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop.

Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.

De termijn heeft een aanvang genomen met de inverzekeringstelling van verdachte op

21 augustus 2014. Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden. De rechtbank is van oordeel dat de zaak tussen de zittingen van

20 april 2015 en 8 juni 2017 onnodig lang stil heeft gelegen. De rechtbank stelt dat de overschrijding van de redelijke termijn op een kleine tien maanden moet worden gesteld. De rechtbank ziet, gelet op de op te leggen straf en onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen, aanleiding deze overschrijding te compenseren door de op te leggen geldboete aanzienlijk te matigen.

Gelet op het ontbreken van de causaliteit tussen het handelen van verdachte en de dood van het slachtoffer en de vrijspraak dientengevolge van het onder primair, subsidiair en meer subsidiair impliciet primair ten laste gelegde, is de rechtbank van oordeel dat aanleiding bestaat om een substantieel lagere straf op te leggen dan door officier van justitie is gevorderd.

De rechtbank acht, al het voorgaande overwegende, een geldboete van € 250,- passend en geboden.

10 Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24c en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

11 Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

Verklaart het onder primair, subsidiair en meer subsidiair impliciet primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verklaart bewezen dat verdachte het onder het meer subsidiair impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.

Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Het bewezen verklaarde levert op:

Mishandeling

Verklaart het bewezene strafbaar.

Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een geldboete ter hoogte van € 250,- (tweehonderdvijftig euro euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 5 (vijf) dagen.

Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht op de geldboete in mindering gebracht zal worden, naar de maatstaf van € 50,- (vijftig euro) per dag.

Gelast de teruggave aan verdachte van:

1. STK trui oranje, 4816924;

2. 2.00 STK slipper, 4819201;

3. 1.00 STK trainingsbroek zwart, 4819202;

4. 1.00 STK trui grijs, 4819203;

5. 1.00 STK shirt rood, 4819206.

Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:

6. 1.00 STK, 4819628, stoel/tafelpoot.

Dit vonnis is gewezen door

mr. R.A. Sipkens, voorzitter,

mrs. C.F. de Lemos Benvindo en I. Verstraeten-Jochemsen, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. C. Heijnen, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 juni 2017.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.