Verzoekschrift transitievergoeding 7:673 BW is één dag buiten de vervaltermijn van artikel 7:686a lid 4 sub b BW ingediend. Toepassing van de vervaltermijn is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar. Geen sprake van schending van artikel 6 EVRM. Verzoeker wordt niet-ontvankelijk verklaard.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Inepro B.V.
gevestigd te Nieuw-Vennep
verweerster
nader te noemen: Inepro
gemachtigde: mr. R.P.M. Janse van Mantgem
VERDER VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Op 24 mei 2017 is een tussenbeschikking gewezen. Ter uitvoering van die tussenbeschikking heeft eerst [verzoeker] en vervolgens Inepro zich per akte uitgelaten.
Beschikking is bepaald op heden.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
In de tussenbeschikking van 24 mei 2017 op het verzoek van [verzoeker] om een transitievergoeding te ontvangen, is geconstateerd dat de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] is geëindigd op 14 december 2016. Gezien de vervaltermijn van artikel 7:686a lid 4 sub b BW, zou derhalve de laatste dag om een verzoekschrift in te dienen 14 maart 2017 zijn. Het verweerschrift is buiten de vervaltermijn door de kantonrechter ontvangen op 15 maart 2017. Bij tussenbeschikking van 24 mei 2017 zijn partijen in de gelegenheid gesteld zich hierover uit te laten.
[verzoeker] stelt zich in zijn akte op het standpunt dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om in onderhavige situatie de vervaltermijn toe te passen. [verzoeker] verwijst daarbij onder meer naar een uitspraak van de Hoge Raad van 22 juni 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BW:5695). [verzoeker] is in dat kader ook van mening dat Inepro niet als goed werkgever en dus in strijd met artikel 7:611 BW heeft gehandeld. Voorst stelt [verzoeker] dat de vervaltermijn ook schending van artikel 6 EVRM oplevert.
[verzoeker] verzoekt voorts om in geval van niet-ontvankelijkheid te bepalen dat ieder der partijen zijn eigen proceskosten draagt, nu Inepro zich niet eerder heeft verweerd tegen de niet ontvankelijkheid.
Inepro meent dat het de verantwoordelijkheid van [verzoeker] is om zorg te dragen voor tijdige indiening van een verzoekschrift. Het verzoekschrift is te laat ingediend terwijl [verzoeker] daar voldoende tijd voor heeft gehad. Inepro meent dat [verzoeker] een onaanvaardbaar risico heeft genomen door het verzoekschrift op 14 maart 2017 per post aan de Rechtbank toe te sturen in plaats van het af te (laten) geven, welk risico voor rekening van [verzoeker] hoort te komen.
Vaststaat dat Inepro, zoals is overwogen in de tussenbeschikking, aan het einde van het dienstverband de transitievergoeding aan [verzoeker] had moeten betalen, nu hij exact 2 jaar in dienst is geweest.
Voorts staat ook vast dat het verzoekschrift buiten de vervaltermijn door de Rechtbank is ontvangen. In het navolgende moet derhalve worden ingegaan op de vraag of de vervaltermijn onder bijzondere omstandigheden terzijde kan worden geschoven en of daar in onderhavige zaak aanleiding voor is.
Uitgangspunt is dat overschrijding van de vervaltermijn ertoe leidt dat de bevoegdheid om een verzoekschrift bij de kantonrechter in te dienen vervalt. [verzoeker] stelt dat toepassing van de vervaltermijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. In dat kader moet getoetst worden of sprake is van klemmende redenen waardoor [verzoeker] niet binnen de termijn een verzoek heeft ingediend of kon indienen. Daarbij moet worden opgemerkt dat, zeker bij een vervaltermijn, terughoudendheid op zijn plaats is.
Ter onderbouwing van zijn standpunt stelt [verzoeker] slechts dat Inepro heeft aangestuurd op het verstrijken van de vervaltermijn omdat zij hem tot 9 maart 2017 aan het lijntje heeft gehouden, waardoor [verzoeker] feitelijk maar 5 dagen heeft gehad om een verzoekschrift in te dienen, en dat Inepro [verzoeker] niet heeft gewaarschuwd voor de vervaltermijn. Uitsluitend het verstrijken van tijd en het niet wijzen op de vervaltermijn maakt nog niet dat sprake is van klemmende redenen waardoor [verzoeker] het verzoek niet heeft ingediend of niet kon indienen is. De door [verzoeker] aangedragen omstandigheden zijn niet dermate uitzonderlijk dat toepassing van de vervaltermijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Daarnaast is de kantonrechter van oordeel dat de specifieke regeling van artikel 7:686a BW jo 7:673 BW niet kan worden aangevuld met de generieke toets van goed-werkgeverschap.
10. Voor wat betreft het beroep van [verzoeker] op artikel 6 EVRM wordt als volgt geoordeeld. Van een situatie zoals door [verzoeker] geschetst, namelijk dat hij geen of onvoldoende toegang tot de rechter heeft gehad, is geenszins sprake. [verzoeker] is gedurende 3 maanden in de gelegenheid geweest om zich tot de kantonrechter te wenden. Van omstandigheden waaruit zou blijken dat hij daartoe niet in staat is geweest, is niet gebleken. Het beroep op artikel 6 EVRM slaagt derhalve niet.
10. Het verzoek moet, gezien al het voorgaande, met toepassing van artikel 7:686a lid 4, onderdeel b, BW niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat het niet is ontvangen binnen drie maanden na de dag waarop de waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
10. Er zijn termen de proceskosten te compenseren in dier voege dat ieder der partijen de eigen proceskosten draagt.
BESLISSING
De kantonrechter:
verklaart werknemer in zijn verzoek niet-ontvankelijk ;
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door Mr. M.V. Ulrici, kantonrechter en op 4 juli 2017 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: