RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751421-17
RK-nummer: 17/3430
Datum uitspraak: 1 augustus 2017
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 23 mei 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 5 mei 2017 door de onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, Afdeling Antwerpen (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.
1 Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 18 juli 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. V.G. Kraal, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.
3 Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van – en is aangehecht – een Aanhoudingsbevel bij verstek van 5 mei 2017, uitgevaardigd door de Onderzoeksrechter bij de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, Afdeling Antwerpen, met referenties: 2015/183 en 60.98.4824/15.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van België strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB en voornoemd Aanhoudingsbevel bij verstek van 5 mei 2017.
De raadsman heeft betoogd dat in het EAB praktijken worden beschreven waarvan onduidelijk is in welke hoedanigheid de opgeëiste persoon hierbij betrokken is geweest.
Met de offcier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer niet kan slagen. De rechtbank overweegt daartoe dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die omschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen. In de onderhavige zaak is aan deze vereisten voldaan. Voor zover de raadsman heeft bedoeld dat de uitvaardigende justitiële autoriteit de gronden van de verdenking had moeten vermelden, merkt de rechtbank op dat dit niet is vereist. Het is niet aan deze rechtbank om te toetsen of er voldoende gronden zijn voor de beschreven verdenkingen, dan wel om de rechtmatigheid van deze gronden te beoordelen. Het verweer wordt verworpen.
4 Strafbaarheid
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 1 en 5, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5 De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Procureur des Konings te Antwerpen, afdeling Turnhout heeft op 6 juli 2017 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5§3 van het kaderbesluit dd. 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u over te leveren Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu de Nederlandse onderdaan [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om deze straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren.
De feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A en B van de Opiumwet gegeven verbod
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven
Aan deze voorwaarde is voldaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
6 Detentieomstandigheden
De raadsman heeft verwezen naar de Openbare verklaring betreffende België van 13 juli 2017 van het Europees Comité voor de Preventie van Foltering en Onmenselijke of Vernederende Behandeling of Bestraffing (CPT) en betoogd dat op basis van deze Openbare verklaring het overleveringsverzoek moet worden geweigerd, subsidiair dat de behandeling van de zaak moet worden aangehouden teneinde nadere informatie te verkrijgen van de uitvaardigende justitiële autoriteit.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat ondanks de forse kritiek in de Openbare verklaring, op dit moment geen sprake is van een reëel gevaar voor een onmenselijke behandeling in Belgische detentiecentra.
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank is ambtshalve bekend met:
- de Openbare verklaring betreffende België van 13 juli 2017 van het Europees Comité voor de Preventie van Foltering en Onmenselijke of Vernederende Behandeling of Bestraffing (CPT) inclusief de stukken waar in deze Openbare verklaring naar wordt verwezen, zoals onder andere de pilot judgment van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 6 september 2016 in de zaak [naam 1] (73548/13) en het EHRM-arrest van 16 mei 2017 in de zaken [naam 2] en [naam 3] (37768/13 en 36467/14);
- de reactie op deze CPT-verklaring van de Belgische Directeur-generaal van het Directoraat-Generaal Wetgeving, Fundamentele Rechten en Vrijheden van 17 juli 2017 alsmede de reactie van de Belgische Minister van Justitie Geens waar naar wordt verwezen;1
- recente berichten in Belgische media over de detentieomstandigheden – met name over de overbevolking – in Belgische gevangenissen.
Enerzijds rechtvaardigt een en ander vooralsnog niet de conclusie dat gedetineerden in Belgische gevangenissen in het algemeen een reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling lopen, laat staan dat voor de opgeëiste persoon in geval van overlevering een dergelijk reëel gevaar bestaat.2 Anderzijds vormt een en ander wel voldoende aanleiding om ambtshalve nader te onderzoeken of zich een gevaar als hierboven bedoeld voor doet (vgl. Rb. Amsterdam 7 juni 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:3409).
De rechtbank zal daarom het onderzoek heropenen, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen navraag te doen naar de detentieomstandigheden van en de (gevolgen van) eventuele overbevolking voor:
- gedetineerden in het Belgische gevangenissen in het algemeen en
- gedetineerden die door Nederland aan België worden overgeleverd in het bijzonder (vgl. Rb. Amsterdam 23 juni 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:3943).
7 Beslissing tot heropening
Heropent en schorst het onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen aan de Belgische autoriteit de hiervoor onder punt 6 weergegeven vragen aan de Belgische justitiële autoriteit voor te leggen.
Beveelt dat het onderzoek zal worden hervat op een nader te bepalen zitting.
Beveelt de oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
Aldus gedaan door
mr. W.A.J.P. van den Reek, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en F.A.N.J. Goudappel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 1 augustus 2017.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.