Overwegingen
1. Naar aanleiding van een aanvraag heeft het college met het besluit het COa een omgevingsvergunning verleend voor de realisatie van een tijdelijk azc voor de periode van tien jaar aan de [adres] . Het besluit staat de volgende activiteiten toe:
- het bouwen van een bouwwerk1;
- het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.2
2. Anders dan het college is de voorzieningenrechter van oordeel dat [naam 1] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij als belanghebbende kan worden aangemerkt. De voorzieningenrechter baseert dit oordeel op de foto’s die [naam 1] op te zitting heeft getoond. Hieruit blijkt in voldoende mate dat [naam 1] vanuit de eerste verdieping van zijn woning zicht heeft op de locatie, zodat hij voldoet aan het zogenaamde zichtcriterium. De voorzieningenrechter ziet dus geen aanleiding het verzoek om een voorlopige voorziening af te wijzen op de grond dat [naam 1] in de bezwaarprocedure zal blijken geen belanghebbende te zijn. De voorzieningenrechter gaat daarom over tot de inhoudelijke bespreking van [naam 1] bezwaargronden.
Bespreking gronden en beoordeling voorzieningenrechter
3.1.
De voorzieningenrechter gaat na of er een voorlopige voorziening moet worden getroffen omdat de uitkomst in de bodemprocedure – hier de bezwaarprocedure – niet kan worden afgewacht. Zij let daarbij op de belangen van partijen. In dit geval maakt zij een afweging tussen aan de ene kant het belang van [naam 1] dat zo snel mogelijk het besluit gedurende de bezwaarfase wordt geschorst en aan de andere kant de belangen van het college en het COa bij de onmiddellijke uitvoering van het besluit. Als hoofdregel geldt dat geen reden is een voorlopige voorziening te treffen als de voorzieningenrechter het besluit rechtmatig acht. Het oordeel van de voorzieningenrechter is niet bindend voor de rechtbank in een eventuele beroepsprocedure.
3.2.
Het project wijkt af van het geldende bestemmingsplan ‘Sportpark Ookmeer’ omdat het complex daarin bestemd is als ‘Sport 2’. Een azc is binnen deze bestemming niet mogelijk. Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo kan voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
2° in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen (…).
De bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Besluit omgevingsrecht (Bor). In artikel 4, elfde lid, van bijlage II bij het Bor is bepaald dat ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10 in aanmerking komt, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.
4.1.
[naam 1] is het niet eens met het besluit en voert samengevat ten eerste aan dat het besluit in strijd is met artikel 24 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Noord-Holland (de Verordening). Het besluit mag niet in strijd zijn met hogere regelgeving. De ruimtelijke onderbouwing voldoet niet aan het zesde lid van artikel 24 waarin uitzonderingen worden weergegeven op de hoofdregel dat verdere verstedelijking in de vorm van bebouwing in bufferzones niet is toegestaan. [naam 1] meent dat met het azc geen groot openbaar belang wordt gediend, dat het college niet stelt dat er geen reële andere mogelijkheden zijn en dat ook niet wordt gezegd hoe voldaan wordt aan het vereiste dat negatieve effecten zo veel mogelijk worden beperkt. Ook stelt [naam 1] dat de helft van de huidige azc’s leeg staat en dat dit project ruimtelijk niet te onderbouwen is. Ook betoogt [naam 1] dat zeshonderd asielzoekers een te grote belasting vormen voor een buurtje van driehonderd bewoners. Er bestaat vrees voor stijging in de criminaliteit met de komst van een azc. Daarover is al genoeg in de kranten geschreven, volgens [naam 1] . Het college heeft deze zaken niet meegewogen.
4.2.
Op basis van artikel 24, eerste lid, van de Verordening maakt een bestemmingsplan nieuwe bebouwing niet mogelijk voor:
a. wonen;
b. detailhandel, bedrijven, dienstverlening en kantoren, anders dan dienstbaar aan dagrecreatie, voor natuurbeheer, waterbeheer, veiligheid, hulpdiensten of voor de levering van gas, water of elektriciteit;
c. complexen van recreatiewoningen;
d. grootschalige hotels;
e. bezoekersintensieve overdekte dagrecreatie, en;
f. bezoekersintensieve openlucht dagrecreatie,
voor gebieden die vallen binnen de begrenzing op kaart 5b en op de digitale verbeelding ervan.
4.3.
Op basis van artikel 24, zesde lid, van de Verordening kan een bestemmingsplan in afwijking van het eerste en tweede lid wel in de in die leden genoemde ontwikkelingen voorzien, indien:
a. er sprake is van een groot openbaar belang;
b. er geen reële andere mogelijkheden zijn, en;
c. de negatieve effecten zoveel mogelijk worden beperkt en de overblijvende effecten worden gecompenseerd.
4.4.
Partijen zijn het er over eens dat de projectlocatie valt binnen de bufferzone als bedoel op kaart 5b van de verbeelding, behorend bij artikel 24 van de Verordening. Het college heeft op de zitting toegelicht dat dit project bij nader inzien niet valt binnen de reikwijdte van de Verordening, omdat het maatschappelijke opvang betreft en geen wonen. De categorie opvang wordt niet genoemd in artikel 24, eerste lid, van de Verordening, zodat de Verordening geen beletsel is voor vergunningverlening. Omdat uit de ruimtelijke onderbouwing blijkt dat het project aan artikel 24 van de Verordening is getoetst, gaat de voorzieningenrechter in het kader van deze procedure er vanuit dat het artikel van toepassing is. De vraag of het project wonen of opvang faciliteert en dus al dan niet binnen de werking van de Verordening valt wordt dus uitdrukkelijk in het midden gelaten en is een vraag die aan de orde kan komen in de bezwaarprocedure.
4.5.
Met het college is de voorzieningenrechter van oordeel dat het project moet worden bezien vanuit zijn tijdelijke aard. Zo is het project immers vergund. Uit de ruimtelijke onderbouwing blijkt dat het project voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Het bestaande (sport)gebouw blijft intact en zal een maatschappelijke functie behouden en slecht op twee sportvelden achter het gebouw zullen tijdelijke units worden geplaatst ten behoeve van vreemdelingen. De tussen en naast de units gelegen gronden zullen grasveld blijven en als recreatievoorziening worden gebruikt. De locatie blijft openbaar toegankelijk. Het bestemmingsplan laat bebouwing op de velden toe en wel tot een hoogte van twaalf meter, terwijl de units aanzienlijk lager zijn. De tijdelijke units voor de opvang kunnen en zullen na afloop van de termijn worden verwijderd, inclusief de fundering. Daartoe wordt het COa contractueel verplicht. Daarna kan het terrein weer als sportveld gebruikt worden. Verder is de voorzieningenrechter met het college van oordeel dat het project niet in de wijk van [naam 1] komt te liggen. Het tijdelijke azc komt in de hoek van het sportpark te liggen en zal door natuurlijke afscheidingen zoals een waterpartij, bomen en een haag afgeschermd worden van de wijk van [naam 1] . De ontsluiting zal ook plaatsvinden via een andere route. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat gelet op de tijdelijkheid van het project de ruimtelijke onderbouwing voldoende deugdelijk is.
4.6.
Voorts heeft het college – onder verwijzing naar artikel 24, zesde lid, van de Verordening – duidelijk gemaakt dat de gemeente Amsterdam zich door middel van een bestuursovereenkomst heeft gecommitteerd aan het creëren van tweeduizend opvangplekken. In de Houthavens zal in 2019-2020 een azc komen voor vijfhonderd asielzoekers. De huidige locatie aan de Wenckebachweg (duizend opvangplekken) zal eind 2017 worden gesloten. In de tussenliggende periode is het huidige project nodig om de Amsterdamse opvangcapaciteit op peil te houden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college in voldoende mate heeft gemotiveerd dat met de realisatie van dit project een groot openbaar belang wordt gediend. Ondanks het feit dat het project in de (groene) bufferzone ligt, is de voorzieningenrechter van oordeel dat in redelijkheid tijdelijk van de bestaande bestemming kan worden afgeweken ten behoeve van het azc.
4.7.
Daarnaast is ook aannemelijk gemaakt dat er geen reële andere mogelijkheden zijn. De voorzieningenrechter merkt in dit verband overigens op dat het college volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State3 moet beslissen op de aanvraag zoals die is ingediend. Indien een project op zichzelf voor het college aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren.
4.8.
[naam 1] heeft in dit verband geenszins aannemelijk gemaakt dat een gelijkwaardig alternatief voorhanden is dat tot aanmerkelijk minder bezwaren zou leiden. Het in dit licht gevoerde betoog van [naam 1] dat het college moet bewerkstelligen dat de locatie aan de Wenckebachweg niet gesloten wordt, wordt niet gevolgd door de voorzieningenrechter. Op de zitting is gebleken dat de locatie aan de Wenckebachweg eigendom is van het Rijksvastgoedbedrijf en dat huidige afspraken met de gemeente Amsterdam aflopen. Dat het beide overheidsorganen betreft, betekent nog niet dat om die reden simpel te bewerkstelligen is dat de locatie Wenckebachweg geopend kan blijven.
4.9.
Daarnaast heeft het COa op de zitting toegelicht dat dit project pas is aangezocht, nadat diverse andere mogelijkheden zijn onderzocht op haalbaarheid, maar zijn afgevallen. Verder is de voorzieningenrechter van oordeel dat het besluit voldoende waarborgen bevat om negatieve effecten te compenseren. De zichtbaarheid van het te realiseren azc is gering voor de woonwijk, mede door een hoge heg die het azc aan drie zijden zal omringen. Verder heeft het azc aan één zijde een (hoofd)ingang. Voor wat betreft [naam 1] vrees voor een toename van criminaliteit wijst de voorzieningenrechter op de toelichting van het college. De gemeente hanteert een strak beleid om eventuele negatieve gevolgen te voorkomen. Ook voor dit project hebben het college en het COa afspraken gemaakt om het azc zo veilig mogelijk aanwezig te laten zijn in de buurt. De locatie en directe omgeving worden beveiligd door een beveiligingsbedrijf dat 24 uur per dag aanwezig is. Ook worden camera’s ingezet. Er zijn verder afspraken gemaakt met de sterke arm over inzet waarbij de wijkagent intensief is betrokken. Het politiebureau ligt op iets meer dan een kilometer afstand. In het azc is verder voldoende intensieve persoonlijke begeleiding voor de asielzoekers. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college voldoende waarborgen aan de veiligheid heeft gesteld en heeft geen enkel objectief aanknopingspunt gevonden om te twijfelen aan het betoog van het college.
5. [naam 1] stelt ook dat met het besluit de hoofdgroenstructuur van Amsterdam wordt verstoord. De Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur (TAC) heeft hieromtrent ook in zijn advies van 24 mei 2016 gesteld dat het project niet inpasbaar is. Het klopt dat de TAC heeft geconcludeerd dat het project niet inpasbaar is in de hoofdgroenstructuur. De gemeenteraad heeft bij besluit van 14 juli 2016 niettemin gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid om af te wijken van de hoofdgroenstructuur. In het negatieve advies heeft de TAC handreikingen gedaan en aandachtspunten gegeven om de negatieve effecten te verminderen. Het college heeft deze meegenomen in zijn besluitvorming. De gemeente is bevoegd gemotiveerd om af te wijken van een advies en dat is in dit geval gedaan. Deze grond leidt dus niet tot toewijzing van het verzoek.
6.1.
De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat het college de omgevingsver-gunning in redelijkheid aan het COa heeft kunnen verlenen.
6.2.
De voorzieningenrechter heeft de verwachting dat het besluit in bezwaar zal standhouden. Zij wijst het verzoek om een voorlopige voorziening daarom af. Dit betekent dat het COa gebruik kan blijven maken van de verleende omgevingsvergunning.
6.3.
Voor een proceskostenveroordeling of bepaling dat het griffierecht wordt vergoed bestaat geen aanleiding.