1 Het verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het op 13 juli 2017 ter griffie ingediende verzoekschrift en
- het daartegen ingediende verweerschrift, tevens houdende een voorwaardelijk zelfstandig verzoek, ingediend op 2 augustus 2017.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting met gesloten deuren van 26 juli 2017.
Gehoord zijn partijen en hun advocaten.
4 De beoordeling
De rechtbank overweegt als volgt.
Partijen hebben het gezamenlijk gezag over de kinderen. Dit brengt mee dat de vrouw voor het wijzigen van de woonplaats van de kinderen in beginsel toestemming van de man behoeft. Indien, zoals in dit geval, waar de vrouw het voornemen heeft om met de kinderen te verhuizen naar Israël, de ouders het hierover niet eens worden, kan het geschil worden voorgelegd aan de rechter op voet van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Tussen partijen is in geschil of zij met elkaar de afspraak hebben gemaakt, dan wel dat het hun bedoeling was, dat de kinderen in Israël zouden opgroeien, dan wel of de man naderhand toestemming heeft gegeven voor de verhuizing van de vrouw met de kinderen naar Israël.
Niet in geschil –en dat blijkt ook uit het ouderschapsplan- is dat partijen hebben afgesproken dat de kinderen naar Joodse tradities zouden worden opgevoed. De man heeft echter gemotiveerd weersproken dat er consensus was tussen partijen over een (toekomstige) emigratie met de kinderen naar Israël en de vrouw heeft het tegendeel niet aangetoond. Zelfs al zou vast komen te staan dat partijen tijdens de relatie een emigratie naar Israël als reële optie zouden hebben gezien, dan kan de vrouw daaraan niet het gevolg verbinden dat de man ook nu akkoord zou zijn met een verhuizing van de vrouw met de kinderen naar Israël, omdat de situatie nu volledig is veranderd door de scheiding van partijen.
De rechtbank is verder van oordeel dat de opmerkingen van de man in het WhatsApp gesprek op 8 december 2016 niet kunnen worden gekwalificeerd als een door de man verleende toestemming voor de verhuizing van de vrouw en de kinderen naar Israël. Uit de context van het gesprek is af te leiden dat er sprake was van toenemende frustratie aan de zijde van de man en dat hij in die toestand zijn “zegen” heeft gegeven voor een verhuizing. Nu die gemoedstoestand ook voor de vrouw duidelijk moet zijn geweest kon zij de uitlating van de man niet redelijkerwijs opvatten als een daadwerkelijke toestemming, ook gelet op de verstrekkende invloed die een verhuizing zal hebben op het leven van partijen en de kinderen. De rechtbank overweegt ten overvloede dat zelfs al zou de vrouw de opmerking van de man hebben kunnen opvatten als toestemming, het de man vrij stond om op die toezegging terug te komen, gelet op de ingrijpende consequenties van een verhuizing van de kinderen naar Israël. Nu de man verweer heeft gevoerd dient het verzoek van de vrouw om met de kinderen te mogen verhuizen te worden beoordeeld aan de hand van een belangenafweging van de belangen van de vrouw, de man en de kinderen.
Ingevolge artikel 1:253a BW dient de rechter in geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag een zodanige beslissing te nemen als hem in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt.
Uitgangspunt is dat het de ouder bij wie de kinderen hun gewone verblijfplaats hebben in beginsel is toegestaan om met de kinderen te verhuizen. Dat betekent dat verhuizen is toegestaan, tenzij de ouder waar de kinderen het hoofdverblijf niet hebben door de verhuizing in onredelijke mate zou worden gehinderd om op een aanvaardbaar niveau contact met zijn kinderen te onderhouden. De kinderen hebben recht op een gelijkwaardige opvoeding door beide ouders en daarnaast recht op en belang bij contact met beide ouders. Dat betekent echter niet dat beide ouders evenveel tijd met de kinderen dienen door te brengen. Thans is het aan de rechtbank de diverse belangen in het licht van de concrete omstandigheden van dit geval af te wegen.
Bij een dergelijke afweging kunnen de volgende factoren een rol spelen:
- het recht en belang voor de verhuizende ouder om te verhuizen en de vrijheid om zijn of haar leven opnieuw in te richten;
- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de kinderen en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin partijen in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de andere ouder en de minderjarigen op onverminderd contact met elkaar in hun vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de leeftijd van de minderjarigen, hun mening en de mate waarin zij geworteld zijn in hun omgeving of juist gewend zijn aan verhuizingen;
- de (extra) kosten dan wel financiële consequenties van de omgang na de verhuizing.
Dat de vrouw een wens heeft om met de kinderen te verhuizen naar Israël staat voor de rechtbank vast. Zij spreekt de Hebreeuwse taal, heeft in Israël vrienden en kennissen en koestert een vurige wens om haar leven daar voort te zetten. De rechtbank begrijpt dat de wens van de vrouw om te verhuizen voortkomt uit zeer prettige ervaringen die de vrouw heeft opgedaan in Israël en het gevoel dat haar “roots” in Israël liggen. Partijen zijn het er tijdens de relatie over eens geworden dat de kinderen volgens de Joodse tradities zouden worden opgevoed. Ter zitting heeft de vrouw ook uiteengezet dat zij het haar kinderen gunt om op te groeien in een land waar zij niet tot de minderheid behoren. In Israël leeft volgens de vrouw 80% van de bevolking volgens de Joodse tradities. In Israël kunnen de kinderen onbezorgder hun geloof belijden dan in Nederland, aldus de vrouw.
De rechtbank is echter met de man van oordeel dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat er een noodzaak bestaat voor haar verhuizing. De rechtbank begrijpt het argument van de vrouw dat zij het de kinderen gunt om op te groeien in een land waarin zij niet de minderheid zijn wat betreft geloofsovertuiging, maar een verhuizing naar Israël heeft als groot nadeel dat de kinderen de band en het contact die zij nu met hun vader hebben zullen moeten gaan missen, waarop hierna nader zal worden ingegaan. Van belang daarbij is voorts dat de kinderen op dit moment in Nederland wel volgens de Joodse tradities worden opgevoed . Zij zijn met de vrouw, na toestemming van de man, verhuisd naar [woonplaats] om gemakkelijker toegang te hebben tot de Joodse school en gemeenschap aldaar. Dat de kinderen en de vrouw mogelijk makkelijker hun plek zullen vinden in Israël omdat daar door een meerderheid van de mensen wordt geleefd volgens de Joodse tradities, gevarieerd van zeer streng orthodox tot veel gematigder, moge weliswaar zo zijn, maar onvoldoende onderbouwd is dat het gematigd Joods opvoeden van de kinderen in Nederland niet mogelijk zou zijn. Ook in de gestelde veiligheidsmaatregelen ziet de rechtbank geen argument voor de gestelde noodzaak van de verhuizing. Deze maatregelen zijn weliswaar onprettig, maar niet voldoende onderbouwd is dat de impact van die maatregelen opweegt tegen het missen van het huidige contact en de huidige band van de kinderen met de man.
De vrouw heeft voorts naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat het haar in Nederland aan perspectief ontbreekt voor wat betreft het vinden van werk. De man heeft uitvoerig gemotiveerd dat de vrouw met haar opleiding, kennis en ervaring redelijk gemakkelijk een baan zou moeten kunnen vinden in het onderwijs. De door de vrouw aangevoerde omstandigheid dat haar in sollicitaties werd tegengeworpen dat zij thans jonge kinderen te verzorgen heeft is mogelijk een beperkende factor, maar dat geldt ook voor het vinden van betaald werk in Israël. Bovendien heeft de man ter zitting aangeboden om, in het geval dat de opvang van de kinderen een probleem is voor de vrouw om te kunnen gaan werken, mee te denken over een mogelijke oplossing in Nederland in die zin dat de man bereid is om de zorgregeling aan te passen/ uit te breiden zodat de vrouw meer mogelijkheden heeft om te kunnen werken. Niet is komen vast te staan dat de vrouw in Israël meer baanzekerheid heeft dan in Nederland. Op het vlak van wonen heeft de vrouw niets aangevoerd op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat zij (en de kinderen) beter af is(zijn) in Israël.
In de huidige regeling zijn de kinderen bij de man om het weekend van vrijdagmiddag of -avond tot maandagochtend. Joodse feestdagen zijn de kinderen bij de vrouw, en de andere feestdagen, zo is de intentie, bij de man. Schoolvakanties worden in onderling overleg gedeeld. De vrouw heeft voorgesteld om de kinderen en de man te compenseren in het verlies van de huidige zorgregeling door een alternatieve regeling waarin de man en de kinderen elkaar in de vakanties zien, in totaal ongeveer 10 weken op jaarbasis, deels in Nederland en deels in Israël, terwijl de man daarnaast ongelimiteerd kan skypen met de kinderen.
De rechtbank is van oordeel dat een verhuizing naar Israël zal leiden tot een behoorlijke verschraling van het contact tussen de man en de kinderen, waarvoor de aangeboden compensatie onvoldoende is. De mogelijkheid om de kinderen een aantal dagen achter elkaar om de twee weken te zien zal daarmee immers verloren raken, de man zal veel minder betrokken zijn bij het dagelijkse leven van de kinderen waardoor er ook een grotere emotionele afstand zal optreden. Skypecontact kan dit gedeeltelijk oplossen, maar nooit een vervanging zijn voor echt ouder-kindcontact. Van de nog behoorlijk jonge kinderen wordt veel van hun aanpassingsvermogen gevraagd als van hen wordt verwacht dat zij elke vakantie “fulltime” met de man doorbrengen ter compenseren van het verlies van de weekendregeling. Op de langere termijn zal de door de vrouw voorgestelde vakantieregeling niet volledig haalbaar zijn. De man heeft verder aannemelijk gemaakt dat het hem aan voldoende vakantiedagen ontbreekt om 10 weken per jaar met de kinderen door te kunnen brengen.
De slotsom is dan ook dat, hoewel de vrouw een belang heeft om met de kinderen naar Israël te verhuizen, haar belang op dit moment niet opweegt tegen de belangen van de kinderen en de man bij de huidige zorgregeling. Een verhuizing naar Israël zou ernstig afbreuk doen aan het contact en de band tussen de man en de kinderen terwijl van een noodzaak van een verhuizing niet is gebleken. De rechtbank zal daarom het verzoek van de vrouw afwijzen.
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk der partijen de eigen kosten draagt.
5 De beslissing
- wijst het verzoek van de vrouw af;
- wijst het voorwaardelijke verzoek van de man af;
- compenseert de proceskosten in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. van der Heijden, voorzitter tevens kinderrechter, mr. J. Kloosterhuis en mr. A.M. Ayal, rechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. van den Berg, griffier, op 23 augustus 20171