Oordeel van de rechtbank
Aangifte en klacht
De rechtbank is van oordeel dat hetgeen is aangevoerd met betrekking tot de gestelde onduidelijkheid van de aangifte en het proces-verbaal waarin de klacht is opgenomen, niet kan leiden tot de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. Daartoe is het volgende redengevend.
In de aangifte vertelt aangever [naam] wat hem op 25 april 2015 is overkomen, namelijk dat er op de etalageruiten van zijn winkel pamfletten waren geplakt zonder dat daarvoor door hem als huurder van het pand of door de eigenaar (de verhuurder) toestemming was gegeven. Door het beplakken van de ramen konden mensen niet meer in de etalage kijken. Hij zag dat voorbijgangers door de teksten geschokt waren. De tekst van de pamfletten was zodanig dat mensen boos werden op aangever omdat zij dachten dat hij de teksten had geplakt. Voor de politie vormde een en ander aanleiding om de pamfletten te fotograferen, waarna aangever ze heeft verwijderd.
De klacht is binnen de daartoe gestelde termijn van 90 dagen ingediend en houdt in wat zij in moet houden, namelijk het uitdrukkelijk verzoek om over te gaan tot vervolging van de mogelijke dader(s).
Opportuniteitsbeginsel
Het is aan het Openbaar Ministerie de aangifte te beoordelen en te beslissen of hier sprake is van een (mogelijk) strafbaar feit en zo ja, te bepalen onder welke strafbepaling(en) naar Nederlands recht het feitencomplex kan vallen en welke kwalificatie passend is, waarna een vervolgingsbeslissing kan worden genomen.
De wijze waarop het Openbaar Ministerie vervolgens een strafbaar feit ten laste legt, de keuze die het daarbij maakt en de strafbepaling(en) die het daarbij toepasselijk acht is voorbehouden aan de officier van justitie. Daarbij geldt dat slechts indien de klacht een vervolgingsverzoek ter zake van smaad(schrift) inhoudt, het Openbaar Ministerie dat feit ten laste moet leggen. Nu de klacht geen vergvolgingsverzoek tot smaad(schrift) inhoudt, staat het het Openbaar Ministerie vrij om aan verdachte eenvoudige belediging ten laste te leggen. Het is derhalve duidelijk wat verdachte wordt verweten. Het verweer dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is nu zij verzuimd heeft artikel 261 Sr ten laste te leggen, wordt derhalve verworpen.
Werking van artikel 10 EVRM
De rechtbank overweegt ten aanzien van het beroep op artikel 10 EVRM het volgende.
Artikel 10 EVRM beschermt de vrijheid van meningsuiting. Het Europese Hof voor de rechten van de Mens (EHRM) heeft een uitvoerige jurisprudentie ontwikkeld met betrekking tot de verschillende aspecten van artikel 10 EVRM. Het EHRM heeft daarin benadrukt dat de vrijheid van meningsuiting een van de meest essentiële fundamenten van de democratische rechtsstaat vormt en tevens een voorwaarde voor haar ontwikkeling als geheel en voor de ontwikkeling van de individuen binnen die rechtstaat.
Artikel 10 EVRM beschermt ook informatie of ideeën die "offend, shock or disturb".
Het recht op vrije meningsuiting, als gegarandeerd in het eerste lid van artikel 10 EVRM, kan ingevolge het tweede lid van dat artikel worden onderworpen aan:
“bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen of om het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen".
De term noodzakelijk houdt in dat er een dringende maatschappelijke noodzaak, “a pressing social need”, moet zijn voor zodanige beperking.
De rechter moet daarbij de zaak als geheel tegen het licht houden, en acht slaan op de inhoud van de bestreden bewoordingen en de context waarin deze werden gebruikt. Hij zal moeten vaststellen of de tussenkomst van de autoriteiten proportioneel was in relatie tot de legitieme doelstellingen van de beperking van de vrijheid van meningsuiting.
Artikel 10, eerste lid, EVRM laat daarbij weinig ruimte voor beperkingen van het recht op vrije meningsuiting ten aanzien van politieke uitlatingen of uitlatingen over onderwerpen die het publiek belang raken.
In het onderhavige geval is voldaan aan het in het tweede lid van artikel 10 EVRM gestelde vereiste dat de (mogelijke) beperking is voorzien bij wet, te weten de strafbaarstelling in artikel 266 Sr. Daarnaast dient een mogelijke veroordeling van verdachte in elk geval (één van de ) in het tweede lid van artikel 10 EVRM opgenomen doelen, te weten de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen. Dat betekent dat te dezen de vraag moet worden beantwoord of de inbreuk op de vrijheid van meningsuiting in de vorm van een strafrechtelijke veroordeling noodzakelijk is in een democratische samenleving.
De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
Voor een goed functionerende democratische samenleving is van essentieel belang dat burgers hun mening kunnen uiten en aan maatschappelijke discussies kunnen deelnemen. Waar het gaat om uitlatingen die een bijdrage leveren aan de maatschappelijke discussie, is een beperking van het recht op de vrijheid van meningsuiting niet snel gerechtvaardigd, ook niet als het gaat om uitlatingen die kwetsen, choqueren of verontrusten.
Verdachte is er onvoldoende in geslaagd te onderbouwen dat zijn actie een bijdrage vormt aan het maatschappelijk debat. Verdachte heeft -aldus zijn verklaring ter terechtzitting- met zijn actie kritiek willen uitoefenen op de beslissing van het Openbaar Ministerie om geen stappen te ondernemen tegen aangever, toen deze (opnieuw) een exemplaar van ‘Mein Kampf’ in zijn winkel te koop aanbood. Voor aangever en omstanders was in ieder geval niet duidelijk dat dit de bedoeling was van de actie. Het plakken van de pamfletten met de verbodsteksten op het raam van de winkel wijzen, -in ieder geval in de uiterlijke verschijningsvorm en zonder nadere toelichting, die ontbreekt- ook niet op kritiek in de richting van het Openbaar Ministerie.