RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/701910-17 (Promis)
Datum uitspraak: 15 november 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .
2 Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 02 juni 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet (met kracht) met een tas inhoudende een of meer scooteronderdelen, in elk geval een of meer harde en/of zware voorwerpen tegen het hoofd, in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft geslagen;
hij op of omstreeks 02 juni 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel te weten een schedelbasisfractuur en/of een scheur in de schedel, heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] met dat opzet (met kracht) met een tas inhoudende een of meer scooteronderdelen, in elk geval een of meer harde en/of zware
voorwerpen tegen het hoofd, in elk geval tegen het lichaam te slaan;
hij op of omstreeks 02 juni 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk mishandelend [slachtoffer] (met kracht) met een tas inhoudende een of meer scooteronderdelen, in elk geval een of meer harde en/of zware voorwerpen tegen het hoofd, in elk geval tegen het lichaam heeft geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (te weten een schedelbasisfractuur en/of een scheur in schedel), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
5 Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in bijlage I vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 2 juni 2017 te Amsterdam aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel te weten een scheur in de schedel heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] met dat opzet met kracht met een tas inhoudende scooteronderdelen tegen het hoofd te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
8 Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 4.050,- aan materiële schadevergoeding en
€ 6.500,- aan immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering tot materiële schadevergoeding is betwist.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering met betrekking tot de posten ‘inkomstenderving’ en ‘forfaitaire kosten’. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel en geestelijk letsel heeft opgelopen. De benadeelde partij heeft voldoende concrete en objectieve gegevens aangevoerd waaruit blijkt dat ten gevolge van het strafbare feit een psychische beschadiging is ontstaan.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 2.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Het is aannemelijk dat er rechtstreekse schade is ontstaan als gevolg van de mishandeling. De rechtbank heeft deze schade tot op heden begroot op voornoemd bedrag.
De behandeling van het overige deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat een nadere onderbouwing ontbreekt. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het subsidiair bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 2.500,- (tweeduizendenvijfhonderd euro).
10 Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 2 (twee) maanden.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 180 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Wijst gedeeltelijk toe de vordering van [slachtoffer] tot € 2.500,- (tweeduizendenvijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 2 juni 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] , € 2.500,- (tweeduizendenvijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 2 juni 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 35 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.F. de Lemos Benvindo, voorzitter,
mrs. J. Edgar en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.G. Thijssen en S. Drent, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 november 2017.