1.2
De Algemene Plaatselijke Verordening
1. Artikel 3.24, aanhef en onder a en b, van de APV biedt aangrijpingspunten om op te treden als sprake is van gebreken in de bedrijfsvoering waaruit blijkt dat de exploitant zijn zaken (structureel) niet op orde heeft en dit gevolgen heeft voor de openbare orde en (of) het woon- en leefklimaat. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State komt naar voren dat verschillende soorten overlast die gehandhaafd kunnen worden op grond van andere regelgeving dan de APV, zoals de Wet op de kansspelen, de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de Wet arbeid vreemdelingen, op grond van de APV kunnen worden gehandhaafd in het geval de wijze van bedrijfsvoering en/of het
levensgedrag van de exploitant of de leidinggevende een bedreiging oplevert voor het woon- en leefklimaat en/of de openbare orde en de veiligheid. Geconcludeerd kan worden dat nu deze soorten overlast wegens bedreiging van het woon- en leefklimaat en de openbare orde en veiligheid op grond van de APV kunnen worden gehandhaafd, ook ruimte bestaat om
geluidsoverlast op grond van de APV te handhaven indien handhaving op grond van de Wet
milieubeheer niet tot resultaat leidt. In het geval van herhaaldelijke constateringen van, in dit geval, muziekgeluidoverlast kan gesteld worden dat de ondernemer onvoldoende doet om nadelige beïnvloeding van het woon- en leefklimaat en om aantasting van de openbare orde te voorkomen. In deze strategie wordt daarom, nadat de dwangsommen op basis van de Wet Milieubeheer zijn verbeurd en ingevorderd, overgestapt naar handhaving op grond van de APV. Vanaf dat moment wordt niet meer opgetreden ter handhaving van de geluidsnormen en/of maatwerkvoorschriften die ingevolge het Activiteitenbesluit gelden, maar ter bescherming van het woon- en leefklimaat en de openbare orde. Door te handhaven op grond van de APV, kan de exploitatievergunning geheel/gedeeltelijk voor (on)bepaalde tijd worden ingetrokken.
Algemene Plaatselijke Verordening Amsterdam 2008 (APV)
2. Op grond van artikel 1.6, eerste lid, van de APV kan het bevoegde bestuursorgaan aan een vergunning of ontheffing voorschriften en beperkingen verbinden ter bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of de ontheffing is vereist.
Op grond van het tweede lid van dit artikel is het de houder van een vergunning of een ontheffing verboden om te handelen in strijd met de daaraan verbonden voorschriften of beperkingen.
3. Op grond van artikel 3.11, tweede lid, van de APV kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren als naar zijn oordeel het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf, de openbare orde of de veiligheid nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van het horecabedrijf.
Op grond van het derde lid, onder d en e, van de APV houdt de burgemeester bij de toepassing van de in het vorige lid genoemde weigeringsgrond rekening met de wijze van bedrijfsvoering door de exploitant of de leidinggevende en het levensgedrag van de exploitant of leidinggevende.
4. Op grond van artikel 3.16, derde lid, van de APV doen de exploitant en de leidinggevende wat nodig is voor een goede gang van zaken in het horecabedrijf en in de directe omgeving daarvan.
5. Op grond van artikel 3.24, aanhef en onder a en b van de APV kan de burgemeester de vergunning tijdelijk of voor onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk intrekken of wijzigen als de exploitant of leidinggevende het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde overtreedt of als aannemelijk is dat de exploitant of leidinggevende betrokken is bij of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten in verband met activiteiten als bedoeld in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, bij activiteiten als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid van deze verordening of bij andere activiteiten in of vanuit het horecabedrijf die een gevaar opleveren voor de openbare orde of een bedreiging vormen voor het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf dan wel als naar zijn oordeel de wijze van bedrijfsvoering of het levensgedrag, als bedoeld in artikel 3.11, derde lid onder e, een dergelijk gevaar of een dergelijke bedreiging vormen.