RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/997031-16
Datum uitspraak: 20 november 2017
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] en aldaar feitelijk verblijvend.
1 Het onderzoek ter terechtzitting
1.1.
Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 november 2017.
1.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B. Niks, en van wat verdachte en haar raadsman, mr. C.Y. Kekik, naar voren hebben gebracht.
2 Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Zij op of omstreeks 30 maart 2016 te Maastricht, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, (ongeveer) 2,7 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Zij op of omstreeks 30 maart 2016 te Maastricht, in elk geval in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland te brengen, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, (ongeveer) 2,7 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde
lid van artikel 3a van die wet, die hoeveelheid cocaïne in een verborgen compartiment in een auto heeft vervoerd richting België
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Zij op of omstreeks 30 maart 2016 te Maastricht, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen een (grote) hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 2,7 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
opzettelijk heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd verwerkt, althans aanwezig heeft gehad;
8 Motivering van de straffen en maatregelen
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem onder 1 primair en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren en dat de in beslaggenomen personenauto, Citroën C4, zal worden verbeurd verklaard, subsidiair wordt onttrokken aan het verkeer.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich met anderen schuldig gemaakt aan de uitvoer uit Nederland van een grote hoeveelheid cocaïne. Zij vervulde als vervoerder een essentiële rol. Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs schade berokkenen aan de gezondheid van gebruikers. Zij leiden vaak tot ernstige verslavingsproblematiek met de daarmee vaak gepaard gaande andere vormen van criminaliteit. Dit alles heeft verdachte ondergeschikt gemaakt aan haar drang naar geldelijk gewin, zij zou immers ‘bijzonder goed worden betaald’.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 6 oktober 2017 betreffende verdachte, blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke delicten is veroordeeld.
De verdediging heeft ter terechtzitting verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, te weten een gezin met 4 kinderen. De rechtbank wijst erop dat die omstandigheden zich ook voordeden ten tijde van het plegen van het delict en verdachte kennelijk niet hebben weerhouden van de uitvoer van cocaïne. Integendeel, het jongste kind, toen nog een baby, voerde zij mee in dezelfde auto waarin de cocaïne verborgen was. Verdachte heeft zodoende haar kind bloot gesteld aan de gevaren die met de drugshandel gepaard kunnen gaan.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op de proceshouding van verdachte die niet getuigt van bereidheid om verantwoordelijkheid te nemen voor haar daden. De rechtbank houdt het er voor dat verdachte kennelijk actief is in een milieu waarin in drugs wordt gehandeld. Gelet daarop acht de rechtbank de kans aanwezig dat verdachte in de verleiding kan komen zich opnieuw schuldig te maken aan drugs gerelateerde delicten. Om verdachte daarvan te weerhouden, zal de rechtbank een deel van de op te leggen straf in voorwaardelijke vorm opleggen.
Hoewel de precieze rol van verdachte in het door haar uitgevoerde drugstransport niet geheel duidelijk is geworden, lijkt zij geen leidende maar een enigszins ondergeschikte rol daarin te spelen. Gelet hierop alsmede op hetgeen in vergelijkbare zaken wordt opgelegd, bestaat aanleiding om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd in die zin dat zij de op te leggen vrijheidsstraf enigszins zal matigen en een groter deel in voorwaardelijke vorm zal opleggen.
Bij beslissing van het Hof Amsterdam van 15 juni 2016 is de voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van 16 juni 2016 geschorst tot aan de inhoudelijke behandeling van haar zaak. Ter terechtzitting van 6 november 2017 heeft de rechtbank de voorlopige hechtenis opnieuw en onder dezelfde voorwaarden geschorst tot de einduitspraak van heden.
Bij het beantwoorden van de vraag of de voorlopige hechtenis van verdachte moet herleven bij einduitspraak hanteert de rechtbank als uitgangspunt dat een persoon in beginsel in vrijheid zijn berechting mag afwachten. Hoewel met dit vonnis die berechting is geschied, acht de rechtbank het in de gegeven omstandigheden niet opportuun dat verdachte, terwijl dit vonnis nog niet onherroepelijk is, opnieuw vast komt te zitten. De rechtbank zal dan ook met ingang van de einddatum van het huidige bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis, zijnde 20 november 2017, opnieuw de schorsing van de voorlopige hechtenis bevelen.
Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten: een personenauto, Citroën C4, dat aan verdachte toebehoort, dient te worden verbeurd verklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van dat voorwerp het bewezen geachte is begaan.
10 Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde:
eendaadse samenloop van
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 8 maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Verklaart verbeurd: een personenauto, Citroën C4.
Beveelt de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van 20 november 2017. Deze beslissing is afzonderlijk geminuteerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.J. Dondorp, voorzitter,
mrs. A.R.P.J. Davids en C.F. de Lemos Benvindo, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 november 2017.