1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend of niet (voldoende) weersproken, alsmede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden inhoud van de bewijsstukken, staat in dit geding het volgende vast:
1.11.
In april 2017 is een van de kinderen van de familie gearresteerd. Nadien zijn de ouders uit de buurt verhuisd.
2. [eisers] vorderen dat [gedaagden] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zullen worden tot betaling van:
a. € 2.008,46 aan hoofdsom;
b. € 301,20 aan buitengerechtelijke incassokosten;
c. rente over € 2.008,46 vanaf 19 juni 2017.
d. rente over € 301,20 vanaf 19 juni 2017.
e. de proceskosten.
3. [eisers] stellen hiertoe primair, samengevat en zakelijk weergegeven, dat zij de huurovereenkomst niet getekend zouden hebben als zij vooraf op de hoogte waren geweest van de geweldsdelicten die zich medio 2016 in en rondom de woning hebben afgespeeld. [gedaagden] hebben hun inlichtingenplicht geschonden door [eisers] niet in te lichten over de situatie in de buurt. [eisers] hebben derhalve het recht de huurovereenkomst op grond van dwaling te vernietigen. [eisers] hebben recht op terugbetaling van de betaalde huur over december 2016 en januari 2017 en op terugbetaling van een bedrag van € 42,50 aan het laten maken van zes sleutels voor de woning.
4. Subsidiair stellen [eisers] zich op het standpunt dat zij de huurovereenkomst bij het schrijven van 19 december 2016 buitengerechtelijk hebben ontbonden en voor zover deze brief niet als zodanig kan worden gekwalificeerd, heeft de gemachtigde van [eisers] de huurovereenkomst op 29 december 2016 (nogmaals) buitenge-rechtelijk ontbonden. Op grond van de ontbinding vorderen [eisers] terugbetaling van de reeds betaalde gelden en de onnodig gemaakte kosten van de sleutels.
5. [gedaagden] hebben aangevoerd, samengevat en zakelijk weergegeven, dat zij [eisers] niet op de hoogte had behoeven te stellen van de geweldsdelicten. Het betroffen incidenten die zich nooit eerder in de buurt hadden voorgedaan en ook nadien niet meer voorgekomen zijn. Er bestond op het moment van de bezichtiging geen onveilige situatie. Daarnaast wijzen [gedaagden] erop dat de incidenten veel in het nieuws zijn geweest en derhalve feiten van algemene bekendheid zijn. Als er al een mededelingsplicht zou zijn, hebben [gedaagden] hieraan voldaan. Tijdens de bezichtiging zijn er door aanwezigen vragen gesteld over de incidenten en is de situatie in de buurt besproken.
6. Verder voeren [gedaagden] aan dat buitengerechtelijke ontbinding van een huurovereenkomst niet mogelijk is, omdat dit voorbehouden is aan de rechter. [gedaagden] wijzen hierbij op artikel 7:231 lid 1 BW.
7. De kern van het geschil tussen partijen betreft daarmee de vraag of [gedaagden] voor het aangaan van de huurovereenkomst [eisers] hadden dienen te infor-meren over hetgeen in en rond de woning heeft plaatsgevonden. De kantonrechter acht dat het geval. De geweldsdelicten waren ernstig van aard, de ouders en zoon woonden nog direct boven de woning en de woning zelf betrof de voormalige woonruimte van de dochter, die niet lang daarvoor was neergeschoten. Nog los van overlast, die voortvloeit uit de bewoning van het pand door de ouders en zoon van familie en wat ook ter kennis van [eisers] gebracht had moeten worden, betrof het een gevaarlijke situatie, waarop de nieuwe bewoners op zijn minst bedacht moeten zijn. Zeker nu de zoon en de ouders nog in en naast het pand woonden.
8. Anders dan door [gedaagden] betoogd, is de schietpartij en de overlast geen feit van algemene bekendheid, enkel omdat erover in de landelijke dagbladen is gepubli-ceerd. Dat, door welke krant, wanneer en in welke mate erover is bericht, is overigens niet duidelijk geworden, terwijl [eisers] hebben gesteld dat zij de woning voor de bezichtiging hadden gegoogled en er niets naar boven was gekomen. [eisers] hoefden met deze vorm van overlast in elk geval geen rekening te houden. Van een aankomend huurder kan niet worden verwacht dat deze de kranten van de afgelopen maanden spelt, om te bezien of er toevallig over de toekomstige woonruimte iets te vinden is.
9. [gedaagden] hebben nog opgeworpen dat met degenen, die de woonruimte tijdens de inloop van 30 november 2016 bezochten, over de gebeurtenissen is gepsroken. Ter zitting konden [gedaagden] dit echter niet nader onderbouwen, hetgeen tegenover de betwisting door [gedaagden] in de dagvaarding wel van haar had kunnen worden verwacht.
10. Nu niet is gebleken dat met [eisers] over de gebeurtenissen is gesproken, terwijl [gedaagden] dit wel hadden moeten doen, hebben [eisers] bij het aangaan van de huurovereenkomst niet de juiste - volledige - voorstelling van zaken gehad. [eisers] hebben onbetwist gesteld dat zij de huurovereenkomst niet hadden gesloten als zij van de gebeurtenissen hadden geweten. Dat impliceert dat [eisers] de huurovereenkomst op 19 december 2016 buitengerechtelijk konden vernietigen. Dit is niet de vernietiging als bedoeld in artikel 7:231 BW, zoals [gedaagden] hebben aangevoerd, maar de vernietiging als bedoeld in artikel 6:228 BW. Die konden [eisers] zonder tussenkomst van de rechter inroepen.
11. Het vorenstaande impliceert dat de huurovereenkomst naar achteraf is gebleken niet rechtsgeldig tot stand is gekomen en dat [gedaagden] de zijdens [eisers] betaalde huur ad € 1.965,96 dienen te retourneren, vermeerderd met de wettelijke rente zoals gevorderd. Dat geldt niet voor de kosten van de nagemaakte sleutels. [eisers] hebben deze kosten uit eigener beweging gemaakt, althans niet is ge-steld of onderbouwd dat de kosten op instignatie van [gedaagden] . zijn gemaakt.
12. Tegen de buitengerechtelijke kosten heeft [gedaagden] geen verweer gevoerd, anders dan dat haar geen verwijt valt te maken, zodat deze kosten eveneens zullen worden toegewezen. Ook de wettelijke rente hierover zal worden toegewezen.
13. [gedaagden] worden als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten aan de zijde van [gedaagden] belast, als hieronder bepaald.
I. Veroordeelt [gedaagden] tot betaling aan [eisers] van
- € 1.965,96 aan de hoofdsom (onverschuldigd betaalde huur);
- € 301,20 aan buitengerechtelijke kosten;
- de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der voldoening;
II. wijst de vordering voor het overige af;
III. veroordeelt [gedaagden] in de kosten van het geding, aan de zijde van [eisers] tot heden begroot op € 223,00 aan griffierecht, € 206,22 aan explootkosten en € 300,00 aan salaris van de gemachtigde, voor zover van toepassing, inclusief btw;
IV. veroordeelt [gedaagden] tot betaling van een bedrag van € 50,00 aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 68,00 onder de voorwaarde dat betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden en [gedaagden] niet binnen 14 dagen na aanschrijving vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, een en ander voor zover van toepassing, inclusief btw;
V. verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. M.V. Ulrici, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 december 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.