Procesverloop
Met het besluit van 21 maart 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder geen tegemoetkoming in planschade aan eisers toegekend.
Met het besluit van 15 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2018.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en deskundige-getuige F. Kramer. Eiseres is niet verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door J. Marskamp, getuige-deskundige.
Overwegingen
1.1.
Eisers wonen in de woning op het adres [adres] (de woning). De woning ligt in de wijk [wijk 1] en ongeveer 33 meter van de weg [weg 1] . Aan de overkant van de [weg 1] is een basisschool gelegen. De [weg 1] loopt over in de [weg 2] . De [weg 2] vormt een verbinding tussen de wijken [wijk 1] en [wijk 2] (de verbinding). Hieronder plaatst de rechtbank een printscreen van Google Maps om de situatie te verduidelijken.
Om privacy redenen is de printscreen niet geplaatst.
1.2.
Op grond van het bestemmingsplan ‘Meerwijk’ (het bestemmingsplan) had de verbinding de bestemming ‘verkeer’ met de aanduiding ‘openbaar vervoer’. Op grond van deze aanduiding was de verbinding alleen toegankelijk voor openbaar vervoer en langzaam verkeer. Op grond van de planregels bij het bestemmingsplan was verweerder echter bevoegd om na de omlegging van de N201 de aanduiding ‘openbaar vervoer’ te verwijderen.
1.3.
Op 23 september 2014 heeft verweerder, na omlegging van de N201, het ‘Wijzigingsplan Verbinding tussen Meerwijk-Oost en Meerwijk-West ’ (het wijzigingsplan) vastgesteld, waarmee de aanduiding ‘openbaar vervoer’ voor de verbinding werd verwijderd. Als gevolg van het wijzigingsplan is de verbinding opengesteld voor alle soorten verkeer en niet meer slechts voor openbaar vervoer en langzaam verkeer.
Waar gaat deze zaak over?
2. Op 3 februari 2017 hebben eisers een verzoek om tegemoetkoming in planschade op grond van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) ingediend bij verweerder. Eisers menen dat zij schade hebben geleden als gevolg van het wijzigingsplan. Er was sprake van een rustige wijk, maar nu er een verbinding voor alle soorten verkeer tussen [wijk 1] en [wijk 2] is ontstaan, is er toename van verkeer en sprake van een drukkere wijk. De schadefactoren zijn volgens eisers geluidsoverlast, toename van verkeer, minder privacy, een meer gevaarlijke verkeerssituatie en verslechtering van de omgevingskarakteristiek.
3.1.
Naar aanleiding van het verzoek van eisers heeft verweerder de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ) ingeschakeld voor een advies. De SAOZ heeft de oorspronkelijke en nieuwe planologie vergeleken en is tot de conclusie gekomen dat er als gevolg van de planologische mutatie sprake is van planschade van € 4.000,- voor eisers door waardevermindering van de woning. Op grond van artikel 6.2 van de Wro komt 2% van waardevermindering van een object wegens normaal maatschappelijk risico echter niet voor vergoeding in aanmerking. Uitgaande van een waarde van de woning van € 210.000,- is dat in het geval van eisers een bedrag van € 4.200,-. Het nadeel moet volgens de SAOZ dus geheel voor rekening van eisers komen. Verweerder heeft aan eisers met het primaire besluit, conform het advies van SAOZ, geen tegemoetkoming in planschade toegekend.
3.2.
Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Verweerder heeft, in navolging van het advies van de bezwaarschriftenadviescommissie, het bezwaar van eisers ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. De SAOZ is in een nader rapport ingegaan op de bezwaren van eisers en heeft gesteld dat er geen sprake is van een drastische verandering in het omgevingskarakter of van de situeringswaarde. Met de toegenomen verkeersdrukte is door de SAOZ voldoende rekening gehouden door uit te gaan van een zeer beperkt verminderde situeringswaarde en zeer beperkt verminderde privacy. Het wijzigingsplan leidt volgens de SAOZ niet tot een wezenlijk andere verkeerssituatie en hogere parkeerdruk bij de woning van eisers zelf. De toename van verkeer zit op de [weg 1] en [weg 2] en niet ter hoogte van de woning op de [adres] . Verder meent de SAOZ dat van toegenomen geluidshinder, verminderd uitzicht en lichthinder in de woning als gevolg van het wijzigingsplan geen sprake is.
4. Eisers hebben in beroep aangevoerd dat de waardevermindering van de woning niet € 4.000,-, maar € 10.000,- bedraagt. Eisers hebben hiertoe een rapport van Kraan & De Jong Adviesbureau onroerende zaken en lokale heffingen (Kraan & De Jong) overgelegd. Kraan & De Jong stelt dat de SAOZ niet heeft onderkend dat sprake is van verruimde bebouwingsmogelijkheden en daardoor verminderd uitzicht, dat een maximumsnelheid van 50 kilometer per uur op de [weg 1] en de [weg 2] in de toekomst niet is uit te sluiten en dat sprake is van een relevante toename van lichthinder. Ook stelt Kraan & De Jong dat de SAOZ ten onrechte niet heeft onderkend dat de verkeerstoename op de [weg 1] en [weg 2] ook zal leiden tot een toename van gebruiksintensiteit van parkeerplaatsen, groenvoorzieningen en het voetpad bij de woning zelf. Door de openstelling van de verbinding voor alle soorten verkeer, is de school beter bereikbaar en zullen meer ouders ervoor kiezen hun kinderen met de auto naar school te brengen en ook meer gebruik maken van de bij de woning gelegen voorzieningen. De verkeersituatie verandert volgens Kraan & De Jong daardoor niet alleen op de [weg 1] en [weg 2] , maar ook ter hoogte van de woning.
Is verweerder op goede gronden tot een waardevermindering van € 4.000,- gekomen?
5.1.
Voor de beoordeling van een verzoek om tegemoetkoming in planschade moet de oude planologische situatie worden vergeleken met de gewijzigde planologische situatie.1 Waardebepaling komt aan de orde nadat is vastgesteld dat een planologische maatregel daadwerkelijk tot een verslechtering heeft geleid ten opzichte van de mogelijkheden onder het daarvoor vigerende regime.2 Tussen partijen staat niet ter discussie dat eisers als gevolg van het wijzigingsplan schade hebben geleden in de vorm van waardevermindering van de woning. De hoogte van de waardevermindering van de woning is tussen partijen wel in geschil. Bij de bepaling van de waardevermindering is maatgevend welke prijs een redelijk denkend en handelend koper voor een onroerende zaak zou hebben geboden onmiddellijk voor de inwerkingtreding van het nieuwe planologische regime en op het tijdstip direct daarna, uitgaande van hetgeen maximaal op grond van het oude en nieuwe planologische regime kon worden gerealiseerd.3
5.2.
Verweerder heeft zich, op grond van het advies van de SAOZ, op het standpunt gesteld dat de verkeersintensiteit alleen op de [weg 1] en de [weg 2] is toegenomen als gevolg van het wijzigingsplan. Op basis van onder meer dat standpunt is verweerder tot een waardevermindering van de woning van € 4.000,- gekomen. Indien in een advies van een door een bestuursorgaan benoemde onafhankelijke en onpartijdige deskundige op objectieve wijze verslag is gedaan van het door deze deskundige verrichte onderzoek en daarin op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, mag dat bestuursorgaan bij het nemen van een besluit op een verzoek om tegemoetkoming in planschade van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht.4
5.3.
De door eisers ingeschakelde deskundige Kraan & De Jong heeft gesteld dat ook ter hoogte van de woning sprake is van toename van gebruiksintensiteit door openstelling van de verbinding voor alle soorten verkeer. De rechtbank vindt het ook niet begrijpelijk dat door toename van de verkeersintensiteit op de [weg 1] en [weg 2] en de aanwezigheid van de basisschool tegenover de woning helemaal geen sprake zou zijn van gebruikstoename van de wegen en parkeer- en groenvoorzieningen rondom de woning. De SAOZ heeft bij de berekening van de waardevermindering van de woning ten onrechte in het geheel geen rekening gehouden met deze gebruikstoename. Verweerder heeft het advies van de SAOZ daarom op dit punt niet ten grondslag aan het bestreden besluit kunnen leggen. Het bestreden besluit leidt daarmee aan een motiveringsgebrek en kan geen stand houden.
5.4.
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
Is er aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten?
6.1.
Als het bestreden besluit wordt vernietigd, dient de bestuursrechter de mogelijkheden van definitieve geschillenbeslechting te onderzoeken, waarbij onder meer aan de orde is of er aanleiding is om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten.
6.2.
Eisers hebben gesteld dat de waardevermindering van de woning € 10.000,- is. Partijen zijn het erover eens dat de waarde van de woning vóór het wijzigingsplan € 210.000,- was. De gestelde waardevermindering door eisers is ongeveer 4,8% van de waarde van de woning vóór de waardevermindering. De gemachtigde van verweerder heeft desgevraagd op de zitting gesteld dat in dit geval uit moet worden gegaan van een normaal maatschappelijk risico van 5%. Ook als de waardevermindering van de woning € 10.000,- zou zijn, zou deze schade volgens verweerder dus voor rekening van eisers moeten komen.
6.3.
Op grond van artikel 6.2, eerste lid, van de Wro blijft binnen het normaal maatschappelijk risico vallende schade voor rekening van de aanvrager. Aan dit artikellid komt zelfstandige betekenis toe.
6.4.
De vraag of schade tot het normaal maatschappelijk risico behoort, moet worden beantwoord met inachtneming van alle van belang zijnde omstandigheden van het geval. Van belang is onder meer of de ontwikkeling als een normale maatschappelijke ontwikkeling kan worden beschouwd waarmee de benadeelde rekening had kunnen houden in de zin dat de ontwikkeling in de lijn der verwachtingen lag. In dit verband komt betekenis toe aan de mate waarin de ontwikkeling naar haar aard en omvang binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving en het in een reeks van jaren gevoerde planologische beleid past. Omstandigheden die verder van belang kunnen zijn, zijn de afstand van de locatie waar de ontwikkeling heeft plaatsgevonden tot de onroerende zaak en de aard en omvang van het door de ontwikkeling veroorzaakte nadeel.5
6.5.
Partijen zijn het erover eens en de rechtbank is ook van oordeel dat de openstelling van de verbinding voor alle soorten verkeer, moet worden gezien als een normale maatschappelijke ontwikkeling, die in de lijn der verwachtingen lag en die past binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving en het planologisch beleid. De planregels bij het bestemmingsplan gaven verweerder immers al de mogelijkheid om na de omlegging van de N201 de aanduiding ‘openbaar vervoer’ voor de verbinding te verwijderen. Omdat met de omlegging van de N201 geen sluiprouteverkeer meer hoefde te worden voorkomen, was de openstelling van de verbinding van [wijk 2] naar [wijk 1] voor alle soorten verkeer logisch en te verwachten. De verbindingsweg is door openstelling voor al het verkeer een gangbare verbindingsweg geworden, zoals te verwachten in een omgeving als die rond de woning van eisers. Verder is van belang dat de afstand van de locatie van de ontwikkeling tot de woning meer dan dertig meter is en dat binnen die afstand een groenstrook met bomen ligt en een waterweg. Hoewel een drempel van 5% relatief hoog is vindt de rechtbank die drempel in dit geval, gelet op het bovenstaande, aanvaardbaar. Een waardevermindering van 5% van de woning moet in dit geval dus voor rekening van eisers blijven.
7. De rechtbank ziet aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, omdat de waardevermindering van de woning onder de drempel van 5% van de waarde van de woning vóór de waardevermindering blijft.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).