De Amsterdammer die voor de rechtbank eiste dat de burgemeester op zou treden tegen de in zijn ogen ‘Amsterdamse fietsjungle’, heeft van de rechter geen gelijk gekregen. De man had niet de burgemeester maar de gemeente moeten dagvaarden. Had hij dat wel gedaan, dan nog was zijn eis ook op inhoudelijke gronden afgewezen.
zaaknummer / rolnummer: C/13/641848 / KG ZA 18-53 MvW/BB
Vonnis in kort geding van 21 maart 2018
in de zaak van
[eiser]
,
wonende te [woonplaats] ,
eiser bij dagvaarding van 18 januari 2018,
advocaat mr. M.S.J. Supicic te Amsterdam,
tegen
DE BURGEMEESTER VAN AMSTERDAM,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. R. Verduijn te Amsterdam.
1 De procedure
Voor de aanvang ter zitting van 31 januari 2018 is de behandeling van deze zaak verplaatst naar 7 maart 2018. Op de zitting van 7 maart 2018 heeft eiser, verder te noemen [eiser] , gesteld en gevorderd overeenkomstig de in kopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding, met dien verstande dat hij onder 2 van het petitum van de dagvaarding thans vordert om publicatie van dit vonnis in één lokaal dagblad. [eiser] heeft gedagvaard ‘de rechtspersoonlijkheid bezittende burgemeester van Amsterdam’. Ter zitting is verschenen de publiekrechtelijke rechtspersoon Gemeente Amsterdam, verder te noemen de gemeente. De gemeente heeft verweer gevoerd met conclusie tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] dan wel weigering van de gevraagde voorzieningen. Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht. [eiser] heeft ter zitting zelf het woord gevoerd. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Ter zitting waren aanwezig:
aan de zijde van [eiser] : [eiser] (en zijn echtgenote) met mr. Supicic;
aan de zijde van de gemeente: [naam adviseur] (adviseur bij de gemeente) met mr. Verduijn.
2 De feiten
2.1.
[eiser] woont in het centrum van Amsterdam.
2.2.
Bij brief van 23 november 2017 heeft [eiser] de burgemeester van Amsterdam gesommeerd opdrachten te geven aan de Regio Politie Amstelland de verkeersregels te handhaven, in het bijzonder voor wat betreft de overtredingen van fietsers. In zijn brief heeft [eiser] onder meer het volgende geschreven:
‘Het is een feit van algemene bekendheid, dat fietsers in Amsterdam zich aan geen enkele regel houden. Niet alleen houden zij zich niet aan de verkeersregels: de Wegenverkeerswet en Het Reglement Verkeerstekens en Verkeersregels, maar ook niet aan regels van fatsoen. Dat laatste is niet uw zaak. Het eerste wel. Dat betreft de openbare orde, waarover u krachtens art 172 van de Gemeentewet de verantwoordelijke bent.
Enkele voorbeelden:
-diagonaal een kruispunt oversteken met een kind achterop, een overdaad aan tassen aan het stuur, de mobiele telefoon in de hand door rood licht rijden zijn veelvuldig voorkomende gedragingen, -fietsers negeren per definitie ieder stoplicht, -fietsers rijden over de stoep en/of het zebrapad terwijl daar gelopen wordt door overstekende voetgangers.
De politie staat erbij en kijkt ernaar. (…) niemand, die de wet handhaaft.
(…)
De opvoeding van verkeersdeelnemers ligt bij de overheid. (…)
Mijn veiligheid op de openbare weg wordt met voeten getreden. Fietsers rijden mij aan op zebrapaden of op de stoep, waar zij steevast op rijden als er een vrachtwagen of taxi staat te lossen en ik op mijn leeftijd (76) niet snel genoeg kan wegspringen.
(…)
De Burgemeester heeft de wettelijke taak zijn bewoners te beschermen tegen geweld door derden. Het gezag schiet in deze ernstig te kort. Ik voel mij onveilig. Sterker, het is onveilig. Mijn fysieke veiligheid en van duizenden anderen heeft het recht beschermd te worden door het bevoegde gezag. De houding in Amsterdam om de wettelijke regels, die geen ander doel hebben dan de verkeersveiligheid te dienen, niet toe te passen is jegens mij en duizenden anderen onrechtmatig.’
2.3.
[eiser] heeft op zijn sommatiebrief geen reactie ontvangen, waarna hij deze kort geding procedure is gestart. Nadat een zitting was bepaald op 31 januari 2018 heeft de gemeente [eiser] uitgenodigd voor een gesprek en is de zitting in afwachting van (de uitkomst van) dat gesprek verplaatst.
2.4.
Op 5 februari 2018 heeft het gesprek plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig: [eiser] en zijn advocate, en aan de zijde van de gemeente: de heer [naam 1] (Manager Bestuur en Organisatie, Directie Openbare Orde en Veiligheid), de heer [naam adviseur] (Adviseur Bestuur en Organisatie, Openbare Orde en Veiligheid, Toezicht en handhaving en Beheer), de heer [naam 2] (Concerncoördinator Klachtbehandeling, Bestuur en Organisatie, Directie Juridische Zaken) en mevrouw [naam 3] (notulist).
In het gesprek is afgesproken dat het door [eiser] aangekaarte probleem zal worden ingebracht in het lokale driehoeksoverleg van de burgemeester, de hoofdofficier van justitie en de hoofdcommissaris van de politie. Dat is vervolgens gebeurd op 7 februari 2018.
2.5.
Bij brief van 26 februari 2018 heeft de gemeente aan [eiser] laten weten dat ‘de driehoek’ niet heeft besloten tot een andere handhavingsaanpak over te gaan.
3 Het geschil
3.1.
[eiser] vordert na eiswijziging om de burgemeester van Amsterdam te veroordelen binnen drie weken na dit vonnis opdrachten te geven aan de Regio Politie Amstelland die tot doel hebben de verkeersregels te handhaven, in het bijzonder de overtredingen van fietsers, althans dat hij die maatregelen treft die nodig zijn om de veiligheid van [eiser] en anderen te waarborgen. Daarnaast vordert hij dat de burgemeester van Amsterdam ervoor zorgt dat dit vonnis binnen veertien dagen wordt gepubliceerd in een lokaal dagblad en dat de burgemeester wordt veroordeeld in de proceskosten.
3.2.
De gemeente heeft primair aangevoerd dat [eiser] niet-ontvankelijk dient worden verklaard in zijn vorderingen omdat hij heeft gedagvaard ‘de rechtspersoonlijkheid bezittende burgemeester van Amsterdam’, terwijl de burgemeester geen rechtspersoon is. Nu [eiser] de burgemeester van Amsterdam ook niet als natuurlijk persoon heeft gedagvaard, heeft hij volgens de gemeente een niet bestaande (rechts)persoon in rechte betrokken. Daarnaast staat voor wat [eiser] wil volgens de gemeente een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang open en bestaat er geen aanleiding voor de civiele rechter als restrechter op te treden. Ten slotte heeft [eiser] geen spoedeisend belang bij zijn vorderingen en zijn deze ook op inhoudelijke gronden niet toewijsbaar, aldus de gemeente.
3.3.
Op de stellingen van [eiser] en de gemeente wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
4.1.
In reactie op het standpunt van de gemeente, dat [eiser] de verkeerde partij heeft gedagvaard, heeft [eiser] ter zitting verklaard dat hij heeft bedoeld om de burgemeester als orgaan van de gemeente te dagvaarden. Volgens vaste jurisprudentie (Hoge Raad 25 november 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4696, NJ 1984/297) komt de bevoegdheid om in een burgerlijk geding als procespartij op te treden in beginsel slechts toe aan natuurlijke personen en rechtspersonen en derhalve niet aan bestuursorganen als de burgemeester. Een uitzondering hierop valt uitsluitend aan te nemen als daartoe een bijzondere grond bestaat, zoals in het geval dat de wet een orgaan van een rechtspersoon uitdrukkelijk procesbevoegdheid toekent. Daar is in het onderhavige geval echter geen sprake van. [eiser] had zijn vorderingen dan ook niet tegen de burgemeester maar tegen de gemeente moeten instellen aan wie op grond van artikel 2:1 van het Burgerlijk Wetboek rechtspersoonlijkheid toekomt. [eiser] zal derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vorderingen.
4.2.
Indien [eiser] wel ontvankelijk zou zijn dan zou de voorzieningenrechter zijn vorderingen op inhoudelijke gronden hebben afgewezen op de volgende gronden.
4.3.
[eiser] stelt dat de burgemeester (de gemeente) te weinig doet aan ‘de verkeersjungle’ in Amsterdam die met name het gevolg is van het gedrag van de fietsers. Volgens [eiser] is door het gedrag van de fietsers zijn veiligheid in het geding en is het de verantwoordelijkheid van de burgemeester (de gemeente) om die veiligheid te waarborgen. De burgemeester (de gemeente) is dan ook bevoegd om opdracht aan de politie te verstrekken tot handhaving van de verkeersregels over te gaan, aldus [eiser] .
Daarin wordt hij niet gevolgd. De gemeente heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij, voor zover zij daarover gaat, aandacht heeft voor de verkeersveiligheid in Amsterdam door te werken aan een optimale inrichting van de openbare orde, het stimuleren van campagnes en lesmethodes op scholen en in wijkcentra en -waar mogelijk- handhaving. Wat betreft dit laatste heeft de gemeente terecht aangevoerd dat de handhaving van verkeersovertredingen in beginsel een taak van het openbaar ministerie en de politie is en slechts in zeer beperkte mate van de gemeente. Daarnaast heeft de gemeente voldoende aannemelijk gemaakt dat de wijze waarop zij de verkeersveiligheid waarborgt onderdeel uitmaakt van een democratisch gelegitimeerde procedure waarbij de gemeente in nauw overleg en nauwe samenwerking met het openbaar ministerie en de politie en rekening houdende met de belangen van alle betrokkenen haar beleid bepaalt. Volgens de gemeente is op deze wijze ook het thans geldende Regionaal Veiligheidsplan 2015-2018 en het Stedelijk Handhavingsprogramma 2017-2018 tot stand gekomen, waarop het huidige handhavingsbeleid van de gemeente is gebaseerd. [eiser] wenst in feite dat de gemeente dit beleid aanpast, in die zin dat meer gehandhaafd gaat worden op overtredingen van fietsers. De gemeente is hem daarin tegemoet gekomen door zijn wens te bespreken in het driehoeksoverleg, waarin de burgemeester, de hoofdofficier van justitie en de hoofdcommissaris van de politie gezamenlijk onder meer de lijnen op het gebied van de verkeersveiligheid bepalen. Omdat de handhaving van verkeersovertredingen in beginsel een taak van het openbaar ministerie en de politie is, kan in dit kort geding niet meer van de gemeente worden afgedwongen.
Al met al zouden, indien [eiser] wel ontvankelijk zou zijn, zijn vorderingen dus niet toewijsbaar zijn geweest.
4.4.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op:
- griffierecht € 626,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.442,00.
5 De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op € 1.442,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Walraven, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. B.P.W. Busch, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2018.1