4.3.1
Verweer met betrekking tot herkenningen [getuige 1] en [getuige 2]
De rechtbank overweegt ten aanzien van het standpunt van de raadsman, dat de herkenningen van [getuige 1] en [getuige 2] bij de politie niet als bewijs mogen worden gebruikt, nu zij niet zijn opgeroepen om ter terechtzitting te worden gehoord en zij hun belastende verklaring bij de politie later ten overstaan van een rechter hebben ingetrokken (ECLI:NL:HR:2007:BB2958), het volgende.
Anders dan de raadsman, vindt de rechtbank niet dat getuige [getuige 2] zijn eerdere verklaring bij de politie bij de rechter-commissaris heeft ingetrokken of een op essentiële punten ontlastende nadere verklaring heeft afgelegd. Integendeel, bij de rechter-commissaris bevestigt [getuige 2] juist dat hij verdachte op de beelden die hij bij de politie heeft bekeken heeft herkend. Nadat de camerabeelden opnieuw, bij de rechter-commissaris, aan [getuige 2] waren getoond, verklaart hij wederom dat hij verdachte herkent, met name op het derde aan hem getoonde fragment. De omstandigheid dat [getuige 2] aan deze herkenning een percentage koppelt, namelijk 90%, maakt niet dat geoordeeld zou moeten worden dat [getuige 2] zijn eerdere verklaring bij de politie heeft ingetrokken of een op essentiële punten ontlastende nadere verklaring heeft afgelegd. Ook maakt dit niet dat aan de herkenning door [getuige 2] geen of weinig bewijswaarde zou toekomen. Het noemen van dit percentage moet volgens de rechtbank worden gezien in het licht van een vraag van de officier van justitie aan [getuige 2] . De vraag luidde of [getuige 2] het percentage van 90% noemt omdat “je het in het leven nooit zeker weet”, welke vraag [getuige 2] bevestigend beantwoordde.
Ten aanzien van de verklaring van [getuige 1] als getuige kan eveneens niet worden gezegd dat hiermee de eerdere verklaring bij de politie is ingetrokken of een ontlastende nadere verklaring op essentiële punten inhoudt. [getuige 1] heeft bij de rechter-commissaris nog altijd op essentiële punten een voor verdachte belastende verklaring afgelegd. De rechtbank neemt daarbij in het bijzonder in aanmerking dat deze getuige bij de rechter-commissaris heeft verklaard, dat hij steeds de waarheid heeft gesproken en verdachte destijds op de bij de politie getoonde beelden heeft herkend aan haar gezicht.
Voor zover de raadsman aan zijn betoog de conclusie heeft willen verbinden dat aan de verklaring van [getuige 1] bij de politie geen of weinig bewijswaarde toekomt, gaat de rechtbank ook hieraan voorbij. Hoewel deze getuige bij de rechter-commissaris enige aarzeling heeft als hem de beelden opnieuw worden getoond acht de rechtbank de herkenning door [getuige 1] bij de politie, waar hij geen aarzeling liet zien, bruikbaar voor het bewijs. De rechtbank meent dat de aarzeling van [getuige 1] ten overstaan van de rechter-commissaris geheel in het licht moet worden gezien van het tapgesprek op 7 april 2016 tussen verdachte en [getuige 1] . Volgens de rechtbank moet het gesprek zó worden uitgelegd dat verdachte vanuit detentie [getuige 1] heeft willen bewegen zijn eerdere - voor verdachte belastende - verklaring in te trekken of af te zwakken door hem de suggestie aan de hand te doen, onder andere, dat hij kan zeggen dat die persoon op haar lijkt.
Gelet hierop acht de rechtbank de herkenningen door [getuige 2] en [getuige 1] bij de politie - herkenningen die zijn gedaan door personen die verdachte zeer goed kennen - bruikbaar voor het bewijs. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
4.3.3.
Ten aanzien van het bewijs
4.3.3.1 Op grond van de in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen gaat de rechtbank uit van de navolgende feiten en omstandigheden.1
Aangeefster [slachtoffer] heeft op 27 november 2016 de flat [naam flat] te Amsterdam bezocht. Zij is met de lift naar de vijfde etage gegaan om geld op te halen bij de heer [getuige 2] die op nummer [nummer] woont.2 Aangeefster is teruggelopen naar de lifthal, waar zij in het Surinaams is aangesproken door een negroïde vrouw, met een beige gewatteerde jas en een donkere broek, met de woorden: “Mi begluur you”. Dit betekent zoveel als: Ik begluur jou. Deze vrouw heeft vervolgens om ongeveer 16:45 uur 3 een bijtende vloeistof in de ogen van [slachtoffer] gegooid waardoor [slachtoffer] verblind werd en haar daarna een aantal malen in het gezicht en de hals gesneden.4 Het voorwerp dat de vrouw gebruikte, leek niet op een mes met een handvat en een lemmet, maar op een stanleymes.5 Zij heeft snijwonden in de hals, de oren, haar wang en het voorhoofd opgelopen, mogelijk als gevolg van het snijden met een stanleymes. Daarnaast heeft ze een snijwond aan haar pols opgelopen, mogelijk ten gevolge van het afweren van de aanval. Bovendien is haar letsel aan haar ogen toegebracht, te weten aan de slijmvliesbekleding en aan het hoornvlies van beide ogen. Het letsel aan de ogen is het meest passend bij een etsing door een loog, mogelijk veroorzaakt door ammoniak.6
De verbalisanten die naar aanleiding van een melding ter plaatse waren gekomen, roken bij het uitstappen van de lift op de vijfde verdieping een zeer sterke lucht die overeenkwam met ammoniak.7
Op basis van de stukken in het dossier is voorts komen vast te staan dat op 27 november 2016 bij de Gamma Sniep te Diemen, gelegen in de buurt van de woning van verdachte, om 15:05 uur 1 liter ammoniak en 1 set afbreekmessen is gekocht.8
Verdachte is die dag om 16:23 uur gebeld door een telefoonnummer in gebruik bij diezelfde Gamma. Zij heeft tegenover de politie verklaard dat het inderdaad zou kunnen dat zij deze ammoniak en de set afbreekmessen op die dag daar heeft gekocht.9
Verdachte heeft tegenover de politie en ter terechtzitting verklaard dat zij op die 27 november 2016 in de buurt van [naam flat] is geweest en dat zij toen een Albert Heijn tas bij zich had.10
Verder heeft de telefoon van verdachte om 15:48 uur en 15:55 uur de zendmast Elsrijkdreef aangestraald, die gelegen is vlakbij de plaats delict. Toen zij om 16:23 werd gebeld door Gamma, heeft haar telefoon wederom dezelfde zendmast nabij de plaats delict aangestraald.11
In en om het flatgebouw [naam flat] hangen camera’s die beelden hebben opgenomen. Deze beelden lopen ongeveer 55 minuten achter op de werkelijke tijd.12 Op de beelden van de lift en de vijfde etage is te zien dat aangeefster op de vijfde etage uitstapt.13 Op die beelden is ook een negroïde vrouw, met een beige jas, een donkere broek en een Albert Heijntas te zien. Zij stapt iets later een andere lift in dan het slachtoffer en stapt eveneens op de vijfde etage uit om 15.47 uur (de rechtbank begrijpt, gelet op voornoemde correctie: 16:42 uur).14
Aan de partner van verdachte, [getuige 1] , die tevens enige tijd een relatie heeft gehad met aangeefster15, zijn bij de politie beeldfragmenten van de liftruimte en lift in het flatgebouw getoond. Deze getuige heeft de negroïde vrouw op het beeldfragment in de lift herkend als zijn vriendin [verdachte] .16
Ook [getuige 2] , met wie verdachte -aldus [getuige 2] - 3 à 4 keer in de week en in de maanden voorafgaand aan het ten laste gelegde soms 2 keer per dag belde, heeft de vrouw op de beeldfragmenten in de lift herkend als [verdachte] .17
Geruime tijd vóór het incident, op 6 juli 2016, heeft de vriendin van verdachte, [naam vriendin] het volgende WhatsApp bericht naar verdachte verzonden: “ [slachtoffer] ”. Verdachte heeft op dit bericht geantwoord met: “ai zo heet die trut’.
Op 27 november 2016 om 15:17 uur heeft verdachte aan [naam vriendin] het volgende WhatsApp bericht gestuurd: “ik wacht even op [naam] ergens, als zij komt is het bingo. Oom is binnen ik ben buiten”.18
Op grond van hiervoor genoemde bewijsmiddelen - in onderling verband en samenhang bezien - acht de rechtbank dan ook de conclusie gerechtvaardigd dat het verdachte is geweest die aangeefster heeft aangevallen.
Uit hetgeen onder 4.3.3.1 is weergegeven, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte via een WhatsApp bericht van haar vriendin [naam vriendin] op 6 juli 2016 op de hoogte is geraakt van de naam van aangeefster, met wie haar partner een relatie had (gehad). Zij heeft, kennelijk uit wraak, daarvoor een plan beraamd om aangeefster letsel in haar gezicht toe te brengen. Op 27 november 2016 om circa 15:05 uur heeft zij bij de Gamma in de buurt van haar woning ammoniak en een set breekmessen aangeschaft. Daarna is zij naar de flat [naam flat] gegaan.
Gelet op het tijdstip van het door verdachte verzonden WhatsApp bericht naar [naam vriendin] (15:17 uur) in combinatie met de zendmastgegevens leidt de rechtbank af dat verdachte, die kennelijk op de hoogte was van het bezoek van aangeefster aan de flat [naam flat] aldaar, enige tijd met de ammoniak en de breekmessen op aangeefster heeft staan wachten. Uit de inhoud van het gestuurde bericht, “als zij komt is het bingo’, leidt de rechtbank af dat zij van plan was een doelgerichte actie op aangeefster uit te voeren.
Gelet op de bewijsmiddelen, in het bijzonder gezien de herkenningen van [getuige 1] en [getuige 2] , gaat de rechtbank ervan uit dat het verdachte is geweest die aangeefster in de lift van [naam flat] naar de vijfde etage achterna is gegaan. Verdachte heeft haar vervolgens verblind door de meegenomen ammoniak in de ogen van aangeefster te gooien en heeft aangeefster daarna met een van de breekmessen die zij had gekocht en meegenomen (onder andere) in het gezicht gesneden.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vaststaan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen (HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342, HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, HR 23 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2761).
Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van voorgaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, worden geconcludeerd dat verdachte aangeefster opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar heeft mishandeld. De verdachte heeft vanaf het moment dat zij naar de Gamma is gegaan om de ammoniak en de breekmessen te kopen (15.05 uur), waarna verdachte zich naar de flat [naam flat] heeft begeven en daar enige tijd heeft gewacht, tot het tijdstip waarop zij de aanval heeft ingezet (rond 16:45 uur) voldoende gelegenheid gehad om over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Dat de verdachte heeft gehandeld uit of onder invloed van een hevige gemoedsopwelling is gesteld noch gebleken. Evenmin is gebleken van contra-indicaties die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan. Op basis van de uiterlijke verschijningsvorm van haar gedragingen, te weten het aanschaffen van ammoniak en afbreekmessen, het opwachten van het slachtoffer in de hal van de flat en het vervolgens toeslaan zoals aangekondigd in het WhatsApp bericht aan haar vriendin [naam vriendin] , oordeelt de rechtbank dat verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht over de uitvoering van een scenario en daarbij planmatig heeft gehandeld. Genoemde feiten en omstandigheden laten geen andere conclusie toe dan dat verdachte bezig was met de uitvoering van haar besluit om aangeefster zwaar lichamelijk letsel in het gezicht en aan de ogen toe te brengen.
De rechtbank acht daarom bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, met voorbedachte raad.
Vrijspraak van poging tot moord
De rechtbank acht, anders dan de officier van justitie, voorbedachten rade ten aanzien van feit 1 niet bewezen. Zoals hiervoor in rubriek 4.3.3.1 is overwogen heeft verdachte daadwerkelijk nagedacht over de uitvoering van een scenario en heeft zij daarbij planmatig gehandeld maar er bestaan in dit geval contra-indicaties voor het aannemen van voorbedachte raad gericht op de dood van het slachtoffer. De uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van verdachte is zodanig gericht op het verminken van het gezicht van het slachtoffer dat niet geoordeeld kan worden dat haar actie was gericht op de dood van het slachtoffer. Dit leidt de rechtbank af uit het feit dat verdachte het slachtoffer ammoniak in haar gezicht gooit waarna zij haar voornamelijk in het gezicht snijdt. Als het plan daadwerkelijk was geweest het slachtoffer van het leven te beroven, had het in de rede gelegen om het inmiddels verblindde en in dat opzicht weerloos geraakte slachtoffer potentieel dodelijker te steken met het meegenomen afbreekmes. Verdachte zal daarom van het bestanddeel voorbedachten rade ten aanzien van feit 1 worden vrijgesproken.
Gelet op de (plaats van de) verwondingen bij het slachtoffer en de bevindingen hieromtrent, van de forensisch arts in de aangehaalde NFI- rapporten, en mede gezien de scherpte van het mes, is de rechtbank, anders dan de raadsman, van oordeel dat de kans op het intreden van de dood van aangeefster aanmerkelijk is te achten. De rechtbank betrekt bij dit oordeel het feit van algemene bekendheid dat zich (slag)aders in de halsstreek bevinden en dat wanneer met een scherp mes een snijdende beweging bij het gezicht of de halsstreek van een persoon wordt gemaakt en die persoon een onverhoedse beweging maakt, de aanmerkelijke kans bestaat dat een verwonding aan dergelijke vitale delen tot de dood van die persoon kan leiden.
De gedragingen van verdachte, waaronder begrepen het weerloos maken van het slachtoffer door ammoniak in haar ogen te gooien alvorens uitvoering te geven aan haar plan het slachtoffer met een scherp mes in het gezicht te verminken, alsmede het in hevig bloedende toestand achterlaten van het slachtoffer, kunnen naar het oordeel van de rechtbank naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer op de dood van het slachtoffer gericht dat het niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het mogelijke overlijden van het slachtoffer op de koop heeft toegenomen. Het is niet aan enig handelen van de verdachte te danken dat het slachtoffer het er levend vanaf heeft gebracht. Van aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken.
Aldus komt de rechtbank tot het oordeel verdachte het voorwaardelijk opzet op de dood heeft gehad en dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank het onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde en 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.