8.1.1
De vordering van de benadeelde partijen
De benadeelde partijen, allen nabestaanden van het slachtoffer, hebben onder meer een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, tot de navolgende bedragen:
- [benadeelde partij 1], partner van het slachtoffer: een bedrag van in totaal € 604.193,11 bestaande uit:
€ 588.500,00 aan gederfd levensonderhoud
€ 2.117,50 voor factuur berekening gederfd levensonderhoud
€ 50,00 aan communicatiekosten
€ 209,56 aan reiskosten
€ 12.723,96 aan kosten lijkbezorging
€ 592,09 aan kosten voor een verklaring erfrecht
- [benadeelde partij 2] , minderjarige zoon van het slachtoffer en vertegenwoordigd door [benadeelde partij 1] , een bedrag van in totaal € 77.123,00 aan gederfd levensonderhoud.
- [benadeelde partij 3], zus van het slachtoffer, een bedrag van in totaal 1.825,54, bestaande uit:
€ 1.090,70 aan reiskosten
€ 212,94 aan toekomstige reiskosten
€ 20,00 aan parkeerkosten
€ 20,00 aan communicatiekosten
€ 481,90 aan kosten begrafenisfotograaf
- [benadeelde partij 4], vader van het slachtoffer, een bedrag van in totaal € 1.692,32, bestaande uit:
€ 1.381,64 aan reiskosten
€ 290,68 aan toekomstige reiskosten
€ 20,00 aan communicatiekosten.
8.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld:
- De vordering van [benadeelde partij 1] ter zake van de kosten voor lijkbezorging en de kosten voor de berekening van het gederfde levensonderzoek moet worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Zij moet in de vordering ter zake van gemaakte kosten voor de verklaring van erfrecht, reis- en communicatiekosten niet-ontvankelijk worden verklaard.
In de vordering ter zake van gederfd levensonderhoud moet zij primair niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat de beoordeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Subsidiair, indien de rechtbank meent dat een voorschot kan worden bepaald, refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank.
- [benadeelde partij 2] moet in de vordering ter zake van gederfd levensonderhoud niet-ontvankelijk worden verklaard.
- De vordering van [benadeelde partij 3] tot vergoeding van kosten voor een begrafenisfotograaf moet worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. In de vordering ter zake van reis-, parkeer- en communicatiekosten moet zij niet-ontvankelijk worden verklaard.
- [benadeelde partij 4] moet in de vordering ter zake van reis- en communicatiekosten niet-ontvankelijk worden verklaard.
8.1.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de vorderingen van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] ter zake van gederfd levensonderhoud niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, wegens een onevenredige belasting van het strafgeding. Ter zake van de overige vorderingen tot vergoeding van materiële schade heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Verder heeft de raadsman bepleit dat in geval van toewijzing van (onderdelen van) de vorderingen van de benadeelde partijen geen schadevergoedingsmaatregel zal worden opgelegd, omdat dit gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte slechts zal leiden tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis. Immers is niet te verwachten dat verdachte in de toekomst in staat zal zijn aan een betalingsverplichting te voldoen, aldus de raadsman. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om de vervangende hechtenis te bepalen op één dag.
8.1.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat een rechter slechts schadevergoeding mag toewijzen binnen het stelsel van de wet. Dit volgt uit artikel 6:95 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
In het geval nabestaanden schadevergoeding vorderen is artikel 6:108 BW van toepassing. Dit artikel geeft een limitatieve opsomming van de kring van personen en het type kosten waar een vergoeding voor kan worden toegekend. Wat betreft het type kosten gaat het uitsluitend om kosten van levensonderhoud en lijkbezorging.
Gelet hierop overweegt de rechtbank het volgende.
Reis-, parkeer- en communicatiekosten
De door de benadeelde partijen gevorderde reis-, parkeer- en communicatiekosten komen op grond van artikel 6:108 BW noch enig ander wetsartikel voor vergoeding in aanmerking. De vorderingen zullen daarom in zoverre worden afgewezen.
Toekomstige reiskosten
Door [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] zijn daarnaast ook toekomstige reiskosten gevorderd. Zij zullen in de vordering voor deze toekomstige kosten niet-ontvankelijk worden verklaard.
Kosten lijkbezorging
De vordering van [benadeelde partij 1] kan worden toegewezen voor zover deze betrekking heeft op de gevorderde kosten voor lijkbezorging. Ditzelfde geldt voor de vordering van [benadeelde partij 3] voor zover het gevorderde kosten voor een begrafenisfotograaf betreft.
Derving levensonderhoud
Door [benadeelde partij 1] , de partner van het slachtoffer, en [benadeelde partij 2] , de minderjarige zoon van het slachtoffer, is vergoeding gevraagd van gederfd levensonderhoud, zoals bedoeld in artikel 6:108 BW.
De raadsman van verdachte heeft de vordering op dit punt bestreden, omdat hij van mening is dat dit deel van de vordering te complex is om te behandelen binnen de strafprocedure.
De rechtbank constateert enerzijds dat de uitgangspunten voor de berekeningen in de door de benadeelde partijen ingebrachte rekenkundige rapportages eenzijdig zijn vastgesteld, terwijl daarover in de regel of door partijen een gezamenlijk uitgangspunt wordt vastgesteld of door de rechter vaststellingen worden gedaan na een gedegen partijdebat. Hetzelfde geldt voor de keuze van de geraadpleegde rekenkundige. De vordering is ook pas kort voor de zitting ingediend. In zoverre zou de rechtbank dan ook verplicht zijn, gelet op het bepaalde in artikel 6 lid 1 EVRM, de benadeelde partijen in dit deel van hun vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren en te bepalen dat zij dit slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen (vgl. ECLI:NL:HR:2006:AV2654). Anderzijds is wat de rechtbank betreft op zichzelf voldoende aannemelijk dat bij de desbetreffende benadeelde partijen in ieder geval in enige mate (al) sprake is van gederfd levensonderhoud.
De rechtbank merkt daarbij op dat de hoogte van de schade onder andere afhangt van de vraag in hoeverre de behoefte van [benadeelde partij 1] in de toekomst wijzigt. Juist gezien de lange termijn waarover de schade wordt gevorderd, zijn de redelijke verwachtingen op dit punt nog onzeker.
Op grond van het bovenstaande zal de rechtbank met gebruikmaking van de haar toekomende schattingsbevoegdheid van artikel 6:97 BW per benadeelde partij vaststellen voor welk bedrag deze in elk geval schade heeft geleden wegens gederfd levensonderhoud en de benadeelde partijen in de desbetreffende vorderingen voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Ten aanzien van [benadeelde partij 1] overweegt de rechtbank het volgende.
Op basis van de berekening van de schade die namens de benadeelde partij in het geding is gebracht, de inkomsten uit arbeid van haar overleden partner en de leeftijd van beiden ten tijde van het bewezen verklaarde, acht de rechtbank het, schattenderwijs, aannemelijk dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] in elk geval voor een bedrag van € 25.000,00 aan schade wegens gederfd levensonderhoud lijdt.
Ten aanzien van de vordering van de minderjarige [benadeelde partij 2] gaat de rechtbank er ook van uit dat enige schade is geleden zoals genoemd in artikel 6:108 BW. Dit oordeel gebaseerd op de berekening van deze schade die namens de benadeelde partij [benadeelde partij 2] in het geding is gebracht en waaruit de schade van de benadeelde partij is afgeleid. Onder meer gelet op de inkomens uit arbeid van zijn overleden vader en de leeftijd van de benadeelde partij en zijn ouders ten tijde van het bewezen verklaarde, acht de rechtbank het, schattenderwijs, aannemelijk dat de benadeelde partij in elk geval voor een bedrag van € 5.000,00 aan schade wegens gederfd levensonderhoud lijdt.
De vorderingen ter zake van gederfd levensonderhoud zullen tot die bedragen worden toegewezen. Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat de behandeling van de vorderingen ter zake van gederfd levensonderhoud een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre zullen de benadeelde partijen in de vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard. Deze kunnen bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van de kosten die door [benadeelde partij 1] zijn gemaakt ten behoeve van de berekening van het gederfde levensonderhoud door Laumen Expertise overweegt de rechtbank dat zij deze kosten zal aanmerken als proceskosten als bedoeld in artikel 241 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Zij zijn immers gemaakt ter instructie van de (voegings-)zaak. De rechtbank heeft voor haar schatting van de schade wegens gederfd levensonderhoud echter in beperkte mate gebruik gemaakt van het desbetreffende rapport. Daarom acht de rechtbank een proceskostenvergoeding van € 500,00 (deskundigenkosten) redelijk. Het ter zake van dit rapport door de benadeelde partij [benadeelde partij 1] (als schade) meer gevorderde zal niet-ontvankelijk worden verklaard.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] wordt, als extra waarborg voor betaling, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Overeenkomstig het verzoek van de raadsman ziet de rechtbank aanleiding om de vervangende hechtenis, voor het geval niet aan de betalingsverplichting wordt voldaan, te beperken tot één dag, aangezien niet te verwachten valt dat verdachte in de toekomst in staat zal zijn om aan zijn betalingsverplichting te kunnen voldoen.