RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/997027-17
Datum uitspraak: 8 mei 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
opgegeven verblijfsadres: [adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] te [plaats 1] .
2 Tenlastelegging
Aan verdachte is na wijziging op de zitting – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
1. in de periode van 20 tot en met 29 mei 2017 in Nederland en/of in België
primair het (medeplegen van het) opzettelijk invoeren dan wel afleveren, verstrekken, vervoeren en/of aanwezig hebben in Nederland van ongeveer 1500 kilo cocaïne;
subsidiair poging tot het (medeplegen van het) opzettelijk invoeren dan wel afleveren, verstrekken, vervoeren en/of aanwezig hebben in Nederland van ongeveer 1500 kilo cocaïne;
2. in de periode van 15 mei tot en met 29 mei 2017 in Roosendaal het (medeplegen van het) voorbereiden/bevorderen van het invoeren dan wel vervoeren en/of afleveren in Nederland van ongeveer 1499 kilo cocaïne.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
5 Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in bijlage II van dit vonnis vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 29 mei 2017 in Roosendaal tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10, te weten het opzettelijk vervoeren en/of afleveren van (ongeveer) 1499 kilogram, van een materiaal bevattende cocaïne, die in een zeecontainer verborgen was (geweest), voor te bereiden of te bevorderen,
- heeft getracht zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit te verschaffen, en
- voorwerpen en vervoermiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en zijn mededaders ernstige reden hadden om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit;
immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met zijn mededaders:
- zich op 29 mei 2017, met een auto, al dan niet geschikt voor het verdere vervoer van die cocaïne, naar dat bedrijfsterrein aan de [adres 1] in [plaats 2] begeven, waar die zeecontainer zou aankomen, ten einde die container op de aanwezigheid van die cocaïne te controleren en die cocaïne uit die zeecontainer te (laten) verwijderen, en
- die zeecontainer na opening te betreden en
- met behulp van een hakbijl en/of een stanleymes big bags in die zeecontainer opengesneden en
- door middel van een portofoon of telefoon contact onderhouden met één of meer personen elders over de aangetroffen situatie.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
8 Motivering van de straf en maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem onder 2 bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft – kort samengevat – verzocht om bij een eventuele strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder het feit dat hij geen detentiefasering krijgt, en met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan het plegen van bevorderingshandelingen ten behoeve van de invoer van een grote partij cocaïne in Nederland. Deze partij cocaïne werd vanuit Colombia in een container verscheept naar de haven van Antwerpen. Verdachte had een controlerende rol bij het transport. Verdachte was aanwezig op het terrein toen de container uit België aankwam. Verdachte heeft foto’s gemaakt van de container en heeft in de container gezocht. Ook werd hij in de container gefotografeerd als bewijs dat hij daar was.
Verdachte heeft zich met zijn handelen begeven op het terrein van de grootschalige handel in verdovende middelen. Het in georganiseerd verband smokkelen van een grote partij cocaïne vormt een ernstige inbreuk op de rechtsorde en dient krachtig bestreden te worden. Als deze partij niet zou zijn onderschept, zou deze waarschijnlijk in Nederland of elders op de markt zijn gebracht met alle schadelijke gevolgen van dien. Met de internationale handel in harddrugs wordt veel criminele winst behaald. Verdachte heeft klaarblijkelijk gehandeld uit geldelijk gewin en zich niet bekommerd om de maatschappelijke gevolgen van zijn handelen. Het op de markt brengen van cocaïne vormt een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid en bevordert de toename van vermogensdelicten (randcriminaliteit).
De eis van de officier van justitie verhoudt zich niet met wat in andere zaken op dit moment wordt opgelegd en lijkt kennelijk mede ingegeven te zijn door een zeer recent voornemen van justitie om in de toekomst fors hogere straffen ter zake van feiten als de onderhavige te eisen.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op wat hiervoor is overwogen, aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank acht een gevangenisstraf van 24 maanden passend en geboden.
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. € 2.953,40
2. 1 portofoon
3. 1 zaktelefoon GSM Samsung
Ter terechtzitting is gebleken dat de onder 2. genoemde portofoon niet aan verdachte maar aan zijn medeverdachte [medeverdachte 2] toebehoort. Onder [medeverdachte 2] is deze portofoon in beslag genomen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat dit voorwerp ten onrechte op de beslaglijst van verdachte is vermeld en zal over dit voorwerp in deze uitspraak geen beslissing nemen doch zulks doen in de uitspraak in de zaak tegen verdachte [medeverdachte 2] .
De voorwerpen onder 1. en 3. behoren aan verdachte toe. Het geld dient aan verdachte te worden geretourneerd nu een relatie met de tenlastelegging ontbreekt. Nu met behulp van het voorwerp onder 3. het onder 2 bewezen geachte is begaan, wordt dit voorwerp verbeurdverklaard.
10 Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, door een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
1. € 2.953,40
3. 1 zaktelefoon GSM Samsung
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. C. Klomp en. H.E. Spruit, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.G. Thijssen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 mei 2018.