2 Tenlastelegging
Verdachte wordt er – kort gezegd – van beschuldigd dat hij zich (tezamen en in vereniging met anderen) in 2015 heeft schuldig gemaakt aan
1.het (opzettelijk) doden van twee wilde zijnen;
2.het dragen van een geweer (in/nabij een veld) terwijl hij geen jachtakte had, immers heeft met een geweer op twee wilde zwijnen geschoten;
3.het (opzettelijk) vervoeren en/of onder zich hebben van (een product van) een wild zwijn en/of eieren van ganzen, krakeenden en/of wilde eenden;
4.het (opzettelijk) zoeken en/of rapen en/of uit het nest nemen van eieren van ganzen, krakeenden en/of wilde eenden;
5.het voorhanden hebben van een enkelloops kogelgeweer en/of munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie;
6.het voorhanden hebben van een geluiddemper van categorie I van de Wet wapens en munitie;
7.het deelnemen aan een criminele organisatie.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
3. Verhouding Ffw en Wet natuurbescherming
De Ffw is sinds 1 januari 2017 opgevolgd door de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb). Voor deze zaak zijn er twee relevante wijzigingen. De eerste is de introductie van het opzetvereiste in de Wnb. Door het opnemen van opzet in het equivalent van de artikelen 9 Ffw (nu artikel 3.10 Wnb), 12 (nu artikel 3.1 Wnb) en 13 Ffw (nu artikel 3.1, 3.2 en 3.38 Wnb) is opzet bestanddeel geworden van de delictsomschrijving. Dit betekent dat niet-opzettelijke handelingen (overtredingen), zoals bedoeld in die artikelen, niet langer strafbaar zijn. Anders dan de officier van justitie in haar requisitoir lijkt aan te nemen, geldt voor deze economische delicten in de opzet-variant bovendien dat de strafbepaling nu opzettelijk moet zijn overtreden (zogenoemd ‘boos opzet’) en niet, zoals gebruikelijk in het ordeningsrecht en vóór 1 januari 2017 gold, dat het opzet alleen gericht hoefde te zijn op de bestanddelen van de strafbepaling en niet op het wederrechtelijke karakter van de gedragingen (zogenoemd ‘kleurloos opzet’).
Daarnaast is dat het enkele vervoeren van uit het wild afkomstige dieren niet langer strafbaar is onder de Wnb. Alleen het ‘onder zich hebben of verhandelen’ van aangewezen diersoorten (zoals wilde zwijnen) is in artikel 3.38 lid 1 sub a van de Wnb onder verwijzing naar artikel 3.25 van het Besluit natuurbescherming strafbaar gesteld.
Omdat de wet in de periode, gelegen tussen het begaan van de verweten gedragingen en de dag van dit vonnis, gewijzigd is, en die wijzigingen zonder twijfel voortvloeien uit een gewijzigd inzicht van de wetgever over de strafwaardigheid van deze feiten, worden op grond van artikel 1, tweede lid Sr de voor verdachte gunstigere verbodsbepalingen van de Wnb toegepast.
4 Waardering van het bewijs
4.1
Inleiding
Op 21 november 2013 heeft de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek een anonieme brief ontvangen waarin stond vermeld dat een zekere “ [naam 1] ” op een wildbarbecue heeft verteld dat hij zijn jachtakte was kwijtgeraakt en dat hij sindsdien met een vriend stroopt. Op 29 september 2014 is een anonieme melding binnengekomen via het meldpunt Meld Misdaad Anoniem dat de jachtakte van [medeverdachte 1] is ingetrokken en dat bekend is dat hij desondanks bijna dagelijks naar de Veluwe rijdt om te jagen. Uit een GBA-bevraging is de naam van medeverdachte [medeverdachte 1] naar voren gekomen en uit verder onderzoek blijkt dat zijn jachtakte inderdaad is ingetrokken en dat hij bekend staat onder de roepnaam “ [naam 1] ”. Hierop is het onderzoek 09Bosduif gestart, waarbij uiteindelijk verschillende verdachten in beeld zijn gekomen. De meeste verdachten wordt – kort samengevat – verweten dat zij in wisselende samenstelling met vuurwapens hebben geschoten op beschermde diersoorten en/of dat zij deze dieren hebben gevangen. De meesten van hen hebben dit gedaan zonder dat zij in het bezit waren van een jachtakte. Daarnaast wordt een aantal van hen verweten dat zij wapens en/of munitie voorhanden hebben gehad. Tot slot zouden een aantal verdachten een criminele organisatie hebben gevormd met als gezamenlijk doel het gestroopte wild te gebruiken voor de jaarlijkse wildbarbecue, die in 2015 voor de zesde keer zou plaatsvinden.
4.2
Overwegingen van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van feit 7 - deelname aan een criminele organisatie
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie. De officier van justitie heeft aangevoerd dat dit wel het geval is, maar de raadsvrouw stelt dat niet aan de juridische vereisten van een criminele organisatie wordt voldaan.
Onder ‘organisatie’ in de zin van artikel 140 Sr wordt verstaan een samenwerkingsverband tussen ten minste twee personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Aanwijzingen voor het bestaan van een dergelijk samenwerkingsverband kunnen bijvoorbeeld zijn gemeenschappelijke regels, het voeren van overleg, gezamenlijke besluitvorming, een taakverdeling, een bepaalde hiërarchie en geledingen.
In deze zaak is onvoldoende gebleken dat sprake is van zo’n samenwerkingsverband. Het stropen en overdragen van wapens gebeurde weliswaar veelvuldig, waarbij medeverdachte [medeverdachte 1] vaak als initiatiefnemer optrad, maar het gebeurde steeds in wisselende samenstellingen en op verschillende manieren. Het waren losse handelingen van individuen die onderling geen regels of afspraken hadden. Voor zover er al enige samenwerking was, bijvoorbeeld door middel van het vormen van een WhatsApp-groep, dan zag deze samenwerking op de gezamenlijke organisatie van een jaarlijkse wildbarbecue. Het enkele feit dat individuen uit een groep – al dan niet gezamenlijk met andere groepsleden – misdrijven plegen betekent echter niet automatisch dat het oogmerk van die groep ook gericht is op het plegen van die of andere misdrijven. Uit het dossier en het verhandelde op de zitting blijkt bovendien onvoldoende dat het gezamenlijke stropen hoofdzakelijk werd gedaan ter bevoorrading van de wildbarbecue. Kortom, de rechtbank acht niet bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie in de zin van artikel 140 Sr. Verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 1 en 2 - het doodschieten van twee wilde zwijnen met een geweer
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij op 27 mei 2015 een wild zwijn heeft dood geschoten, maar hij heeft ontkend dat hij op 5 juni 2015 een tweede wild zwijn heeft dood geschoten. Door de officier van justitie is aangevoerd dat uit de tapgesprekken kan worden afgeleid dat verdachte ook op 5 juni 2015 een wild zwijn heeft dood geschoten.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de tapgesprekken van 5 juni 2015 – waarin verdachte spreekt over ‘het binnen hebben van de buit’, een ‘stekkerdoos’ en het rijden over de ‘Heetweg’ – kan niet meer worden afgeleid dan dat verdachte zegt een wild zwijn te hebben doodgeschoten. Voor het bewijs dat hij dit deed, is meer nodig want alle mededelingen over dit doodschieten komen uit de mond van verdachte. Voldoende steunbewijs heeft de rechtbank echter niet aangetroffen. De plaatsbepaling van de telefoon van [naam 2] in de omgeving van de Heetweg is onvoldoende redengevend om als steunbewijs te kunnen dienen omdat de rechtbank niet kan vaststellen of verdachte met [naam 2] op pad was. Gelet op het ontbreken van steunbewijs, wordt verdachte vrijgesproken van het doodschieten van het tweede zwijn op 5 juni 2015 (feit 1) en het dragen van een geweer op 5 juni 2015 (feit 2).
Het doodschieten van het zwijn op 27 mei 2015 en het dragen van een geweer op die datum wordt, gelet op zijn bekennende verklaring en het overige bewijs in het dossier, wel bewezen verklaard.
Ten aanzien van het tweede gedachtestreepje van feit 3 - het onder zich hebben van eieren
De raadsvrouw heeft verzocht om verdachte vrij te spreken van het onder zich hebben en/of vervoeren van eieren, omdat hij van tevoren niet wist dat medeverdachte [medeverdachte 1] en hij eieren zouden gaan rapen. Om die reden zou verdachte geen beschikkingsmacht hebben gehad over de eieren. De rechtbank is van oordeel dat – aangezien verdachte de eieren heeft geraapt en meegenomen – hij de eieren ook onder zich heeft gehad. De beschikkingsmacht over de eieren staat los van de vraag, of hij van tevoren op de hoogte was van het plan om de eieren te rapen. Het verweer wordt verworpen.
Ten aanzien van feit 6 - de geluiddemper
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de geluiddemper een exemplaar betreft dat niet bestemd of geschikt is voor een vuurwapen, maar voor een luchtbuks. De geluiddemper moet volgens haar dan ook worden gezien als een vrijgesteld onderdeel. De rechtbank verwerpt het verweer. Vaststaat dat verdachte met een vuurwapen met daarop een geluiddemper heeft geschoten, zodat moet worden aangenomen dat deze demper geschikt was voor het vuurwapen. Dat het gebruik van de geluiddemper op een dergelijke wijze wellicht van korte duur is, is niet van doorslaggevende betekenis. De conclusie, dat de geluiddemper geschikt is voor een vuurwapen – ook al is deze daarvoor niet bedoeld – wordt ondersteund door het proces-verbaal van wapenonderzoek: ‘Het inbeslaggenomen voorwerp, een enkelloops kogelgeweer, is voorzien van een geluiddemper. Het voorwerp is niet in een vuurwapen geïntegreerd, aan de loopmond daarvan bevestigd en geschikt om te bewerkstelligen dat het geluid van het afgaan van een schot wordt gedempt. Het voorwerp kan doormiddel van een schroef op de voorzijde van een loop van een vuurwapen worden bevestigd. Derhalve is dit voorwerp een wapen als bedoeld in artikel 2, lid 1, categorie I, onder 3 van de Wet wapens en munitie’1.
Het voorhanden hebben van een geluiddemper voor een vuurwapen wordt dan ook bewezen geacht.
4.3
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.
omstreeks 27 mei 2015 te Kootwijk tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een wildzwijn, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, heeft gedood;
2.
omstreeks 27 mei 2015 te Kootwijk alleen als degene die niet voorzien was van een jachtakte, in het veld nabij de Heetweg een geweer heeft gedragen door toen en daar met een geweer op een wildzwijn te schieten, terwijl hij niet uit andere hoofde tot het gebruik van een geweer ter plaatse gerechtigd was;
3.
op verschillende tijdstippen opzettelijk
- in de periode van 27 mei 2015 tot en met 5 juni 2015 te Otterlo producten van een wildzwijn en
- op of omstreeks 17 mei 2015 te Loosdrecht tezamen en in vereniging met een ander eieren van ganzen en eieren van krakeenden en eieren van wilde eenden
onder zich heeft gehad;
4.
op 17 mei 2015 te Loosdrecht tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk eieren van ganzen en van krakeenden en van wilde eenden, heeft geraapt;
5.
in de periode van 27 mei 2015 tot en met 17 augustus 2015 te Otterlo één wapen van categorie III onder 1, te weten één enkelloops kogelgeweer (merk Rheinmetal, type semiautomatisch, kaliber .22 en voorzien van het serienummer [nummer] ) en munitie van categorie III, te weten 57 patronen voorhanden heeft gehad;
6.
op 17 augustus 2015 te Otterlo een wapen van categorie I, onder 3, te weten een geluiddemper voor een vuurwapen voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
9 Beslag
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
Nummer Voorwerp Goednummer
1. Twee zakjes vlees zonder opschrift. Naar de uiterlijke L.01.01.001.015
kenmerken van dit vlees vermoeden verbalisanten dat dit
mogelijk fazant (Phasianus colchicus) is.
2 Twee zakjes vlees zonder opschrift. Naar de uiterlijke L.01.01.001.016
kenmerken van dit vlees vermoeden verbalisanten dat dit
mogelijk Duivenborst is.
3 Doosje munitie met 13 patronen L.04.01.001
4 Doosje munitie met 40 patronen L.04.01.002
Onttrekking aan het verkeer
Nu met betrekking tot de voorwerpen met de nummers 3 en 4 het onder 5 bewezen geachte feit is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
Afstand door verdachte
Op de terechtzitting van 18 april 2018 is door verdachte afstand gedaan van de voorwerpen met de nummers 1 en 2. De rechtbank neemt dan ook geen beslissing met betrekking tot deze voorwerpen.
10 Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24c, 36b, 36c, 47, 57, 62, 63 en 91 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, de artikelen 9, 12, 13 en 16 van de Ffw (oud) en de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.
11 Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 7 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert als juridische kwalificatie op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 9 Flora- en faunawet, opzettelijk begaan.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 16, eerste lid, Flora- en faunawet.
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13, eerste lid, Flora- en faunawet, opzettelijk begaan
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13, eerste lid, Flora- en faunawet, opzettelijk begaan.
Ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde:
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 12 Flora- en faunawet, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 5 bewezen verklaarde:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Ten aanzien van het onder 6 bewezen verklaarde:
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte ter zake de feiten 1, 3, 4, 5 en 6 tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.
Beveelt dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte ter zake de feiten 1, 3, 4, 5 en 6 tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 40 (veertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 20 (twintig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Veroordeelt verdachte ter zake de feiten 1, 3, 4, 5 en 6 tot een geldboete ter hoogte van € 3.000,00 (drieduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 40 (veertig) dagen.
Bepaalt ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde feit dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- -
Voorwerp 3, zijnde een doosje munitie met 13 patronen, vallende onder goednummer L.04.01.001;
- -
Voorwerp 4, zijnde een doosje munitie met 40 patronen, vallende onder goednummer L.04.01.002.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis in de zaak met parketnummer 13/993049-15.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.J. Cohen Tervaert, voorzitter,
mrs. M.R.J. van Wel en J. Huber, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 mei 2018.