Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBAMS:2018:3383

Rechtbank Amsterdam
17-05-2018
17-05-2018
13/994042-16 (Promis)
Strafrecht
Eerste aanleg - meervoudig

Wegens vele overtredingen van de Flora- en faunawet, inmiddels vervangen door de Wet Natuurbescherming, wordt verdachte veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, een werkstraf en een boete. Geen extraterritoriale werking Flora- en faunawet. Geen criminele organisatie.

Toepassing van de voor verdachte gunstiger bepalingen van de Wet Natuurbescherming.

Rechtspraak.nl
JBO 2018/143 met annotatie van mr. drs. D. van der Meijden

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS

Parketnummer: 13/994042-16 (Promis)

Datum uitspraak: 17 mei 2018

Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,

ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1 Het onderzoek op de terechtzittingen

De rechtbank wijst dit vonnis naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 17 en 18 april 2018 (inhoudelijke behandeling) en 3 mei 2018 (sluiting). Verdachte is aanwezig geweest op de zittingen van 17 en 18 april 2018.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mrs. M.C.A. Plantenga en S. Kubicz (hierna: de officier van justitie), en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J.L.J.M. van de Mortel naar voren hebben gebracht.

2 Tenlastelegging

Verdachte wordt er – kort gezegd – van beschuldigd dat hij zich (tezamen en in vereniging met anderen) in 2014 en 2015 heeft schuldig gemaakt aan

1.het (opzettelijk) doden, verwonden, vangen, bemachtigen en/of met het oog daarop opsporen van dieren behorende tot een beschermde inheemse diersoort, terwijl hij van het plegen van het misdrijf een gewoonte heeft gemaakt;

2.het dragen van een geweer in het veld terwijl hij geen jachtakte had;

3.het (opzettelijk) verkopen, te koop aanbieden, vervoeren, afleveren, ruilen, uitwisselen en/of onder zich hebben van dieren, eieren en/of producten van dieren behorende tot een beschermde (inheemse) diersoort;

4.het vangen en/of doden van dieren met niet toegestane middelen, te weten een elektrisch lokapparaat en/of een geluiddemper;

5.het voorhanden hebben van verschillende wapens (o.a. kogelgeweren en hagelgeweren) en/of munitie van categorie II en III van de Wet wapens en munitie (hierna: Wwm);

6.het dragen van twee dubbelloops jachtgeweren en/of twee kogelgeweren van categorie II, III en/of IV van de Wwm;

7.het overdragen van verschillende wapens (o.a. kogelgeweren en hagelgeweren) en/of munitie van categorie III van de Wwm;

8.het overdragen van geluiddempers en/of voorhanden hebben van een Airsoft pistool van categorie I van de Wwm;

9.het deelnemen aan een criminele organisatie;

10.het veroorzaken van pijn en/of letsel bij dieren dan wel de gezondheid of het welzijn van het dier benadelen, zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar was;

11.het (opzettelijk) in strijd met de voorwaarden gebruiken van de bestrijdingsmiddelen Tomcat (Home Blox) en/of Permas-D;

12.het (opzettelijk) verwijderen en/of doen verwijderen van asbest uit een pand, zonder dat hij over een asbestinventarisatierapport beschikte.

De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3 Voorvragen

3.1

Geldigheid van de dagvaarding

Ten aanzien van feit 5 en 7

Artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) vereist dat de dagvaarding een opgave behelst van het feit dat ten laste wordt gelegd, met vermelding omstreeks welke tijd, waar ter plaatse en onder welke omstandigheden het feit zou zijn begaan. Dit betekent dat de beschuldiging voldoende bepaald dient te zijn zodat het voor de verdachte duidelijk is waar de beschuldiging zich op richt en hij zich daartegen kan verdedigen.

In de tenlastelegging van feit 5 en feit 7 zijn aan het slot de bewoordingen “en van het in strijd met de wet vervaardigen, transformeren, uitwisselen, verhuren of anderszins ter beschikking stellen, herstellen, beproeven of verhandelen van wapens of munitie een beroep of een gewoonte heeft gemaakt” opgenomen. De rechtbank is van oordeel dat dit gedeelte van de dagvaarding onvoldoende specifiek is. Gelet op de tekst van de tenlastelegging heeft dit gedeelte immers betrekking op andere gedragingen dan daarboven staan vermeld, maar ontbreekt elke vermelding van tijd, plaats en omstandigheden waaronder het feit zou zijn begaan. Zonder deze opgave voldoet de dagvaarding niet aan de in artikel 261 Sv gestelde eisen. De rechtbank verklaart de dagvaarding – voor deze feiten en voor het hiervoor geciteerde gedeelte – daarom nietig.

3.2

Ontvankelijkheid van de officier van justitie

Verjaring 1

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het recht tot strafvordering voor de gedragingen in feit 1, 2, 3 en 4 die zijn gepleegd vóór 22 maart 2015 is vervallen wegens verjaring. De officier van justitie dient voor die feiten niet-ontvankelijk te worden verklaard.

De raadsman heeft zich bij het standpunt van de officier van justitie aangesloten.

De rechtbank is van oordeel dat op grond van artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) wegens verjaring het recht tot strafvordering is vervallen ten aanzien van de gedragingen van feit 2 en 4 die zijn gepleegd vóór 22 maart 2015 en de overtredingsvariant van de feiten 1 en 3 die zijn gepleegd vóór 22 maart 2015. Voor de volgende feiten wordt de officier van justitie dan ook niet-ontvankelijk verklaard:

  • -

    feit 1.1 t/m 1.4 voor zover het de overtredingsvariant betreft,

  • -

    feit 2.1 t/m 2.4,

  • -

    feit 3.1, 3.2, 3.3, 3.8 en 3.9 voor zover het de overtredingsvariant betreft,

  • -

    feit 4 eerste en tweede gedachtestreepje en

  • -

    feit 11 voor zover het de overtredingsvariant betreft in de periode van 21 januari 2015 tot en met 21 maart 2015.

Deze feiten en de standpunten die het Openbaar Ministerie en de verdediging over die feiten in hebben genomen worden verder niet meer besproken.

Geldt de Flora- en faunawet ook buiten Nederland?

Onder feit 1.9 is aan verdachte ten laste gelegd dat hij in Duitsland een reebok heeft gedood en onder feit 2.8 dat hij in Duitsland zonder jachtakte met een geweer op een reebok heeft geschoten. De vraag is of het Openbaar Ministerie verdachte mag vervolgen voor feiten die niet in Nederland zijn gepleegd.

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zij ontvankelijk is, omdat de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) extraterritoriale werking heeft en het jagen zonder jachtakte ook in Duitsland strafbaar is gesteld.

De raadsman heeft aangevoerd dat de Ffw afwijkt van de Duitse jachtwetgeving, maar dat hij ook niet uitsluit dat de redenering van de officier van justitie klopt.

Op grond van artikel 7 Sr is de Nederlandse strafwet van toepassing op de Nederlander die zich buiten Nederland schuldig heeft gemaakt aan een feit dat door de Nederlandse strafwet als misdrijf wordt beschouwd en waarop door de wet van het land waar het is begaan straf is gesteld. Bij sommige strafbare feiten komt de vraag naar de dubbele strafbaarheid niet aan de orde, omdat de Nederlandse strafbepaling geen extraterritoriale werking heeft of omdat deze bepaling typisch nationale bestanddelen bevat.

Uit de totstandkomingsgeschiedenis van de wet leidt de rechtbank af dat de primaire focus van de Ffw ligt op het beschermen van de wildstand op Nederlands grondgebied. Verder blijkt dat de Nederlandse wetgever een grote mate van vrijheid geniet bij de inrichting van het regime van de Ffw. Dit is onder andere terug te zien bij het verlenen van vrijstellingen of ontheffingen. Dat voert tot de conclusie dat aan de Ffw geen extraterritoriale werking toekomt. Bovendien moeten de termen ‘beschermde inheemse diersoort’ in artikel 9 Ffw en ‘jachtakte’ in artikel 16 Ffw gezien worden als typisch nationale bestanddelen. Het Openbaar Ministerie kan verdachte dus niet in Nederland vervolgen op grond van de verdenking dat verdachte in Duitsland de Ffw heeft overtreden. Aan dit oordeel doet niet af dat in Duitsland ook een jachtakte benodigd is voor de legale jacht. Voor de feiten die zien op de jacht in Duitsland – feit 1.9 en feit 2.8 – wordt de officier van justitie dan ook niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank stelt voor het overige vast dat de dagvaarding geldig is, de rechtbank bevoegd is tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten en de officier van justitie ontvankelijk is. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4 Verhouding Ffw en Wet natuurbescherming

De Ffw is sinds 1 januari 2017 opgevolgd door de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb). Voor deze zaak zijn er drie relevante wijzigingen. De eerste is de introductie van het opzetvereiste in de Wnb. Door het opnemen van opzet in het equivalent van de artikelen 9 Ffw (nu artikel 3.1 en 3.10 Wnb) en 13 Ffw (nu artikel 3.1, 3.2 en 3.38 Wnb) is opzet bestanddeel geworden van de delictsomschrijving. Dit betekent dat niet-opzettelijke handelingen (overtredingen), zoals bedoeld in die artikelen, niet langer strafbaar zijn. Anders dan de officier van justitie in haar requisitoir lijkt aan te nemen, geldt voor deze economische delicten in de opzet-variant bovendien dat de strafbepaling nu opzettelijk moet zijn overtreden (zogenoemd ‘boos opzet’) en niet, zoals gebruikelijk in het ordeningsrecht en vóór 1 januari 2017 gold, dat het opzet alleen gericht hoefde te zijn op de bestanddelen van de strafbepaling en niet op het wederrechtelijke karakter van de gedragingen (zogenoemd ‘kleurloos opzet’).

Daarnaast is het enkele onder zich hebben van vogels onder de Wnb niet langer strafbaar. Alleen het ‘onder zich hebben voor verkoop’ is in artikel 3.2 lid 1 van de Wnb strafbaar gesteld.

De derde wijziging is dat het enkele vervoeren van uit het wild afkomstige dieren niet langer strafbaar is onder de Wnb. Alleen het ‘onder zich hebben of verhandelen’ van aangewezen diersoorten (zoals wilde zwijnen en konijnen) is in artikel 3.38 lid 1 sub a van de Wnb onder verwijzing naar artikel 3.25 van het Besluit natuurbescherming strafbaar gesteld.

Omdat de wet in de periode, gelegen tussen het begaan van de verweten gedragingen en de dag van dit vonnis, gewijzigd is, en die wijzigingen zonder twijfel voortvloeien uit een gewijzigd inzicht van de wetgever over de strafwaardigheid van deze feiten, worden op grond van artikel 1, tweede lid Sr de voor verdachte gunstigere verbodsbepalingen van de Wnb toegepast. Dit aspect zal in dit vonnis terugkomen in hoofdstuk 7 ‘de strafbaarheid van de feiten’.

5 Waardering van het bewijs

5.1

Inleiding

Op 21 november 2013 heeft de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek een anonieme brief ontvangen waarin stond vermeld dat een zekere “ [naam 1] ” op een wildbarbecue heeft verteld dat hij zijn jachtakte was kwijtgeraakt en dat hij sindsdien met een vriend stroopt. Op 29 september 2014 is een anonieme melding binnengekomen via het meldpunt Meld Misdaad Anoniem dat de jachtakte van [verdachte] is ingetrokken en dat bekend is dat hij desondanks bijna dagelijks naar de Veluwe rijdt om te jagen. Uit een GBA-bevraging is de naam van verdachte naar voren gekomen en uit verder onderzoek blijkt dat zijn jachtakte inderdaad is ingetrokken en dat hij bekend staat onder de roepnaam “ [naam 1] ”. Hierop is het onderzoek 09Bosduif gestart, waarbij uiteindelijk verschillende verdachten in beeld zijn gekomen. De meeste verdachten wordt – kort samengevat – verweten dat zij in wisselende samenstelling met vuurwapens hebben geschoten op beschermde diersoorten en/of dat zij deze dieren hebben gevangen. De meesten van hen hebben dit gedaan zonder dat zij in het bezit waren van een jachtakte. Daarnaast wordt een aantal van hen verweten dat zij wapens en/of munitie voorhanden hebben gehad. Tot slot zouden een aantal verdachten een criminele organisatie hebben gevormd met als gezamenlijk doel het gestroopte wild te gebruiken voor de jaarlijkse wildbarbecue, die in 2015 voor de zesde keer zou plaatsvinden.

Naast deze stroperij-gerelateerde feiten wordt verdachte beschuldigd van het illegaal gebruik van bestrijdingsmiddelen en het illegaal verwijderen van asbest.

5.2

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de aan verdachte ten laste gelegde en niet-verjaarde feiten bewezen kunnen worden. Voor de feiten die zien op of te maken hebben met wildstroperij (feit 1, 2, 3 en 4) heeft verdachte grotendeels een bekennende verklaring afgelegd. Deze feiten kunnen dan ook bewezen worden. De feiten/gedragingen die verdachte (deels) ontkent kunnen ook bewezen worden gelet op de tapgesprekken en/of observaties waaruit zijn betrokkenheid blijkt. Datzelfde geldt voor de feiten die zien op de Wwm (feit 5, 6, 7 en 8) en dierenmishandeling (feit 10).

Ten aanzien van de criminele organisatie (feit 9) kan bewezen worden dat verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie die het oogmerk had tot het plegen van misdrijven, te weten het stropen van dieren voor de wildbarbecue. De groep verdachten voerde stroperijen uit via een vaste, gestructureerde werkwijze. Vanuit een café werd vaak afgesproken om een rondje te gaan rijden, wat betekende dat men in de nacht met een of meer auto’s en geweren op pad ging om wild in de buitengebieden te vangen en/of te doden. Dit gebeurde door een groep stropers in verschillende samenstellingen. Binnen de groep was duidelijk wat van elkaar verwacht werd op het moment waarop de groep in de nachtelijke uren op pad ging om te gaan stropen. De verdachten hebben telkens na de schietpartij de dieren onder zich gehad en/of vervoerd. In een aantal gevallen werd het dier gezamenlijk ontweid en geslacht. De deelname van verdachte bestond eruit dat hij de stroperij coördineerde, plande, organiseerde en daaraan deelnam ten behoeve van de geplande wildbarbecue. Daarnaast voorzag hij andere deelnemers van munitie en wapens, en had hij veelvuldig wapens onder zich.

Bij de doorzoeking van het perceel van verdachte zijn de biociden Tomcat en Permas-D aangetroffen. Het gebruik van deze middelen zonder vakbekwaamheidsbewijs is verboden. Het voorhanden hebben kan ook onder “gebruiken” worden geschaard, omdat volgens de wet onder de term “gebruiken” ook wordt verstaan de aanwezigheid van de biociden op of in gebouwen.

Tot slot blijkt uit het dossier dat verdachte asbest heeft verwijderd uit de woning van medeverdachte [medeverdachte 3] zonder dat hij of [medeverdachte 3] over een asbestinventarisatierapport beschikte.

5.3

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft geen verweer gevoerd op de feiten die verdachte heeft bekend. Voor de overige feiten is te weinig bewijs of is de gedraging niet strafbaar en dient dus vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging te volgen. De gedragingen waarvan de verdediging de strafbaarheid heeft betwist worden verderop onder 6. besproken.

Samengevat heeft de verdediging in het kader van de bewijsvraag het volgende naar voren gebracht, waarvan de conclusie per feit steeds vrijspraak luidt.

Feit 3.12: Niet de gast, maar de jachtaktehouder neemt het tableau ‘onder zich’.

Feit 4.3: Geluiddempers zijn vrijgesteld, omdat het exemplaren zijn die niet bestemd of geschikt zijn voor een vuurwapen, maar voor een windbuks.

Feit 5.5: Het is onjuist dat verdachte twee hagelpatronen voorhanden had, omdat het twee lege hulzen betrof.

Feit 6: Het naar buiten brengen en inladen van de wapens vond plaats op een niet voor het publiek toegankelijk terrein.

Feit 7.3: De overdracht van een enkelloops kogelgeweer aan [medeverdachte 1] is ten laste gelegd, terwijl het hier alleen om het voorhanden hebben gaat.

Feit 8: Verdachte ontkent dat hij een geluiddemper aan [naam 2] heeft overgedragen.

Feit 9: Er is geen sprake van een criminele organisatie, omdat geen sprake is van een gestructureerd samenwerkingsverband en al helemaal niet van een organisatie die het oogmerk heeft om (gewapend) te stropen. Er is geen organisatie op touw gezet voor een barbecue en het geschoten wild was slechts bijzaak. Er waren geen gemeenschappelijke regels of doelstellingen, er was geen gelaagdheid en er was ook geen rolverdeling tussen de individuele “deelnemers”. Er is hooguit een paar keer met een groepje op pad gegaan om te jagen. Men ging ook apart jagen.

Feit 10.1: De ganzenkuikens waarvan een oudergans zou zijn geschoten redden het met de overgebleven oudergans en anders sluiten ze zich aan bij andere ganzen met jongen. Van dierenmishandeling is om die reden geen sprake.

Feit 10.5: Verdachte heeft de roofvogel alsnog doodgeschoten.

Feit 10.6: Grauwe ganzen maken veel geluid als zij bij beschieting snel proberen te klimmen; daaruit is niet af te leiden dat ze zijn aangeschoten. Uit het dossier valt ook verder niet op te maken dat de ganzen “ziek zijn geschoten”.

Feit 11: Verdachte ontkent de bestrijdingsmiddelen Tomcat en Permas-D te hebben gebruikt. Het enkele voorhanden hebben van deze middelen is onvoldoende om te kunnen spreken van “gebruiken”.

5.4

Het oordeel van de rechtbank

5.4.1

De feiten die verdachte heeft bekend

De rechtbank volstaat ten aanzien van de feiten 1, 2, 3 (behalve 3.12), 4, 5, 7, 8 en 10 (behalve 10.5) met een opgave van de bewijsmiddelen in bijlage II overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin Sv, omdat verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend en de verdediging geen vrijspraak ervan heeft bepleit.

5.4.2

De overige feiten

5.4.2.1 Vrijspraken

Gedeeltelijke vrijspraak van feit 5.5 - het bezit van hagelpatronen

Uit het dossier blijkt alleen dat er twee lege hulzen in het wapen zijn aangetroffen. Voor het voorhanden hebben van twee hagelpatronen op de tenlastegelegde dag ontbreekt het bewijs. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van het voorhanden hebben van twee hagelpatronen van categorie III.

Vrijspraak van feit 6 - het dragen van (vrijgestelde) wapens

Het dragen van een wapen wordt in artikel 1, sub 10 Wwm gedefinieerd als het bij zich hebben van een wapen op de openbare weg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats. De rechtbank leidt uit het dossier af dat verdachte de wapens in zijn auto laadde die geparkeerd stond op een erf naast een woning. Uit het dossier blijkt niet dat dit een voor het publiek toegankelijke plaats betrof. Evenmin blijkt dat verdachte de wapens vervolgens op zo’n manier heeft vervoerd dat ze voor onmiddellijk gebruik konden worden aangewend. Het onder 6 tenlastegelegde kan dan ook niet bewezen worden en verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

Vrijspraak van feit 7.3 - overdracht geweer aan [medeverdachte 1]

Het dossier bevat onvoldoende bewijs voor een overdracht van de feitelijke macht over het geweer. De enkele vaststelling, dat verdachte het geweer in de schuur van [medeverdachte 1] heeft gezet, is daarvoor onvoldoende. Zeker gelet op de verklaringen van zowel verdachte als [medeverdachte 1] dat die laatste geen weet had van het feit dat het wapen in zijn schuur stond. Verdachte wordt vrijgesproken van feit 7.3.

Vrijspraak van feit 8, eerste alinea - overdracht geluiddemper aan [naam 2]

Verdachte heeft op de zitting ontkend dat hij een geluiddemper heeft verkocht aan [naam 2] . Ook [naam 2] ontkent dat hij een geluiddemper van verdachte heeft gekocht. Weliswaar heeft verdachte in zijn zeventiende verhoor bij de politie op dit punt een bekennende verklaring afgelegd, maar op deze verklaring is hij uitdrukkelijk teruggekomen. Dat verdachte, gelet op de veelheid van de beschuldigingen en verhoren, achteraf correcties wenst aan te brengen in een enkele verklaring, komt de rechtbank niet onbegrijpelijk of chicaneus voor.

Bovendien bevat het dossier geen steunbewijs voor de overdracht door verdachte aan [naam 2] . Daartoe kan immers niet dienen dat [naam 2] in telefoongesprekken met verdachte over een geluiddemper sprak en dat [naam 2] later zo’n demper bleek te bezitten. Gelet hierop kan niet bewezen worden dat verdachte een geluidsdemper aan [naam 2] heeft overgedragen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

Vrijspraak van feit 9 - de deelname aan een criminele organisatie

Onder ‘organisatie’ in de zin van artikel 140 Sr wordt verstaan een samenwerkingsverband tussen ten minste twee personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Aanwijzingen voor het bestaan van een dergelijk samenwerkingsverband kunnen bijvoorbeeld zijn gemeenschappelijke regels, het voeren van overleg, gezamenlijke besluitvorming, een taakverdeling, een bepaalde hiërarchie en geledingen.

In deze zaak is onvoldoende gebleken dat sprake is van zo’n samenwerkingsverband. Het stropen en overdragen van wapens gebeurde weliswaar veelvuldig, waarbij verdachte vaak als initiatiefnemer optrad, maar het gebeurde steeds in wisselende samenstellingen en op verschillende manieren. Het waren losse handelingen van individuen die onderling geen regels of afspraken hadden. Voor zover er al enige samenwerking was, bijvoorbeeld door middel van het vormen van een WhatsApp-groep, dan zag deze samenwerking op de gezamenlijke organisatie van een jaarlijkse wildbarbecue. Het enkele feit dat individuen uit een groep – al dan niet gezamenlijk met andere groepsleden – misdrijven plegen betekent echter niet automatisch dat het oogmerk van die groep ook gericht is op het plegen van die of andere misdrijven. Uit het dossier en het verhandelde op de zitting blijkt bovendien onvoldoende dat het gezamenlijke stropen hoofdzakelijk werd gedaan ter bevoorrading van de wildbarbecue. Kortom, de rechtbank acht niet bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie in de zin van artikel 140 Sr. Verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.

Vrijspraak van feit 10.1 - het doodschieten van ouderdieren van ganzenkuikens

De rechtbank stelt vast dat door verdachte één ouderdier van ganzenkuikens is doodgeschoten. De vraag is of hierdoor deze kuikens zonder verzorgende ouder zijn achtergebleven en als gevolg daarvan zijn benadeeld in hun welzijn. In het dossier staat vermeld dat ‘kuikens zonder ouderdieren het vermoedelijk in de natuur niet zullen redden en doodgaan’. Gelet op het gevoerde verweer en het gegeven dat in het dossier alleen een vermoeden wordt uitgesproken, kan de rechtbank niet vaststellen dat deze kuikens zonder verzorgende ouder zijn achtergebleven en dat daardoor hun welzijn is benadeeld. Het is ook geen feit van algemene bekendheid dat hiervan altijd sprake zou zijn. Verdachte wordt vrijgesproken van dit feit.

Vrijspraak van feit 10.6 - het aanschieten van ganzen

De rechtbank kan op basis van de enkele waarnemingen van de verbalisant over het geluid dat de ganzen maakten en het veranderen van hun vliegrichting, mede gezien het verweer van de verdediging, niet vaststellen dat de ganzen daadwerkelijk zijn “ziek geschoten”, zoals door de verbalisant is geconcludeerd. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van dit feit.

Vrijspraak van feit 11 - het gebruik van biociden

Volgens artikel 1 lid 2 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen wordt onder “gebruiken” verstaan: “(..) de aanwezigheid van een werkzame stof, al dan niet in een gewasbeschermingsmiddel of biocide, op of in gebouwen (..)”. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de aanwezigheid van een biocide in een gebouw slaat op het toepassen van dit middel op of in dat gebouw en niet op het enkele in voorraad hebben daarvan. Hoewel verdachte heeft verklaard, dat hij wel eens aan ongediertebestrijding deed zonder vakbekwaamheidsbewijs, blijkt niet uit het dossier dat hij daarbij de in de tenlastelegging genoemde middelen heeft gebruikt. Feit 11 wordt niet bewezen geacht. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.4.2.2 Bewijsoverwegingen

Feit 1.4 - zwanen

Uit het dossier blijkt dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 2] op 7 maart 2015 is gaan jagen. Daarbij zijn volgens verdachte onder andere vijf zwanen geschoten. Hij weet niet meer precies wie welke dieren heeft geschoten. Het dossier bevat tapgesprekken waaruit blijkt dat verdachte van plan was om samen met [medeverdachte 2] (onder andere) zwanen te gaan schieten. Op grond hiervan komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het onder 1.4 ten laste gelegde medeplegen van het doden van vijf zwanen.

Feit 1 - gewoonte

Voor feit 1 geldt dat gezien de frequentie en het korte tijdsverloop tussen de verschillende strooppartijen de rechtbank bewezen acht dat verdachte van dit stropen een gewoonte heeft gemaakt.

Feit 3.12 - onder zich hebben

Voor feit 3.12 geldt dat de verweten gedragen het ‘onder zich hebben’ is en niet het onder zich nemen. De Ffw biedt geen aanknopingspunten voor het standpunt van de verdediging, dat slechts de verlofhouder het tableau onder zich kan hebben. Uit de observatie op 30 april 2015 blijkt dat verdachte de zwanen uit het weiland heeft opgehaald en op een kar heeft geplaatst, daarmee staat vast dat hij de zwanen onder zich heeft gehad.

Feit 4, derde gedachtestreepje - het jagen met een geluidsdemper

De verbodsbepaling van artikel 7 Besluit beheer schadebestrijding dieren in samenhang met artikel 72 Ffw houdt in dat niet op dieren mag worden gejaagd met een geweer voorzien van een geluiddemper. De vraag, of de bewuste geluiddemper op zichzelf als bestemd en geschikt voor een lucht- of windbuks is vrijgesteld in de zin van de Wwm, heeft om die reden geen betekenis voor de vraag, of jagen met zo’n verboden middel al dan niet strafbaar is. Het verweer wordt om die reden verworpen.

Feit 8.2 - het voorhanden hebben van een geluiddemper voor een vuurwapen

Vaststaat dat verdachte met behulp van een demper op een vuurwapen heeft geschoten. Alleen al daaruit blijkt dat de demper geschikt was voor het vuurwapen. Dat het gebruik van de demper op het wapen mogelijk van korte duur is, omdat de demper daardoor snel kapot gaat, is niet doorslaggevend voor de vraag of iets geschikt is in de zin van de Wwm. Deze conclusie wordt ondersteund door het proces-verbaal van wapenonderzoek: ‘Het inbeslaggenomen voorwerp, een enkelloops kogelgeweer, is voorzien van een geluiddemper. Het voorwerp is niet in een vuurwapen geïntegreerd, aan de loopmond daarvan bevestigd en geschikt om te bewerkstelligen dat het geluid van het afgaan van een schot wordt gedempt. Het voorwerp kan doormiddel van een schroef op de voorzijde van een loop van een vuurwapen worden bevestigd. Derhalve is dit voorwerp een wapen als bedoeld in artikel 2, lid 1, categorie I, onder 3 van de Wwm’2. Het voorhanden hebben van een geluiddemper voor een vuurwapen wordt dan ook bewezen geacht.

Feit 10.5 - het aanschieten en achterlaten van een roofvogel

De verklaring van verdachte op de zitting, dat hij de roofvogel na het aanschieten alsnog heeft doodgeschoten, vindt de rechtbank niet aannemelijk. In een tapgesprek tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] zegt verdachte immers dat hij de vogel wel had kunnen doodschieten, maar dit niet deed, omdat hij deze dan had moeten opruimen. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte een roofvogel heeft aangeschoten en achtergelaten, waardoor verdachte onnodig pijn en letsel heeft veroorzaakt.

Feit 12 - het verwijderen van asbest

Verdachte heeft op de zitting bekend dat hij asbest heeft verwijderd uit het pand van medeverdachte [medeverdachte 3] . Uit het dossier blijkt dat zowel hij als [medeverdachte 3] niet over een asbestinventarisatierapport beschikte. Of verdachte al dan niet diegene was die dit rapport moest aanvragen, doet hier niet aan af. Uit de strafbepaling volgt immers duidelijk dat ook iemand die niet beroepsmatig of bedrijfsmatig asbest verwijdert, over zo’n rapport moet beschikken. De rechtbank acht het feit dan ook bewezen.

6 Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte

1.

opzettelijk dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, heeft gedood en heeft gevangen, immers heeft hij:

1. op 6 maart 2015 te Driebruggen, tezamen en in vereniging met een ander, 60 ganzen en één kraai gedood en

2. op 14 maart 2015 te Driebruggen, tezamen en in vereniging met een ander, 12 ganzen gedood en

3. op 10 september 2014 te Kootwijk(erbroek) een wildzwijn heeft gedood en

4. op 7 maart 2015 te Driebruggen, tezamen en in vereniging met een ander, 5 zwanen en 10 meerkoeten gedood en

5. op 21 maart 2015 te Driebruggen, tezamen en in vereniging met een ander, 16 ganzen gedood en

6. op 10 april 2015 te Driebruggen, tezamen en in vereniging met een ander, 10 ganzen gedood en

7. op 18 april 2015 te Driebruggen, tezamen en in vereniging met een ander, 9 ganzen gedood en

8. in de periode van 24 april 2015 tot en met 30 april 2015 te Werkhoven, tezamen en in vereniging met een ander, 3 zwanen gedood en

10. op 10 juni 2015 te Kootwijk, tezamen en in vereniging met een ander een wild zwijn gedood en alleen een zwijnenbig en een vos heeft gedood en

11. op 8 juni 2015 te Kootwijk, tezamen en in vereniging met anderen, een big van een wildzwijn gevangen,

terwijl hij van het plegen van het misdrijf een gewoonte heeft gemaakt;

2.
als degene die niet voorzien was van een jachtakte, in het veld een geweer of een gedeelte van een geweer heeft gedragen terwijl hij niet uit andere hoofde tot het gebruik van een geweer ter plaatse gerechtigd was, immers heeft hij

5. op 10 april 2015 te Driebruggen, in het veld van [naam 3] , [adres 1] , met een geweer op ganzen geschoten en

6. op 18 april 2015 te Driebruggen, in het veld van [naam 3] , [adres 1] , met een geweer op ganzen geschoten en

7. in de periode van 24 april 2015 tot en met 30 april 2015 te Werkhoven, in het veld bij [adres 2] , met een geweer op zwanen geschoten en

9. op 10 juni 2015 te Kootwijk, in het veld aan of in de nabijheid van de Heetweg met een geweer op een wild zwijn en een zwijnenbig en een vos geschoten en

10. omstreeks 19 juni 2015 te Kootwijk, in het veld aan of in de nabijheid van de Heetweg met een geweer op een wildzwijn geschoten;

3.
opzettelijk, dieren en/of eieren en/of producten van dieren, behorende tot een beschermde inheemse of beschermde diersoort, te weten

1. op 6 maart 2015 te Driebruggen, twee ganzen en een kraai onder zich heeft gehad en

2. op 14 maart 2015 te Driebruggen, 12 ganzen onder zich heeft gehad en

3. in de periode van 10 september 2014 tot en met 17 september 2014 te Kootwij(kerbroek) een wildzwijn onder zich heeft gehad en

4. op 24 juni 2015 te Kootwijkerbroek, konijnen heeft verkocht en onder zich heeft gehad en duiven heeft verkocht en

5. op 14 juli 2015, te Kootwijkerbroek, konijnen en duiven heeft verkocht en

6. op 17 mei 2015 te Loosdrecht en te Voorthuizen, tezamen en in vereniging met een ander, eieren van ganzen en eieren van krakeenden en eieren van wilde eenden onder zich heeft gehad en

7. op 8 juni 2015 te Kootwijk(erbroek), tezamen en in vereniging met een ander, een big van een wildzwijn onder zich heeft gehad,

en

tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk, dieren behorende tot een beschermde inheemse of beschermde diersoort, te weten:

8. op 7 maart 2015 te Driebruggen, 5 zwanen en 10 meerkoeten en

9. op 21 maart 2015 te Driebruggen, 16 ganzen en

10. op 10 april 2015 te Driebruggen, 10 ganzen en

11. op 18 april 2015 te Driebruggen, 9 ganzen en

12. in de periode van 24 april 2015 tot en met 30 april 2015 te Werkhoven, zwanen en

13. op 4 juni 2015 te Wekerom, nabij het café Het witte Paard een wildzwijn en

14. in de periode van 10 juni 2015 tot en met 15 juni 2015 te Kootwijk(erbroek), een wild zwijn en een zwijnenbig

onder zich heeft gehad;

4.
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, dieren heeft gedood met een ander middel dan de in het eerste of tweede lid van artikel 72 Flora- en faunawet bedoelde middelen of in strijd met de toestemming, bedoeld in het vierde lid van genoemd artikel of de regels, die op grond van het derde lid van genoemd artikel worden gesteld, immers heeft hij op 10 juni 2015 te Kootwijk, met een geweer dat was voorzien van een geluiddemper op een wild zwijn en een wild zwijnenbig en een vos geschoten;

5.

1. op 20 juli 2015 te Kootwijkerbroek, munitie van categorie III, te weten een aantal (hagel)patronen (kaliber 12) voorhanden heeft gehad en

2. op 31 maart 2015 te Voorthuizen, een wapen van categorie III onder 1, te weten een enkelloops (kogel)geweer (merk Kriegeskorte, type Grendel, kaliber 22) voorhanden heeft gehad en

3. in de periode van 20 april 2015 tot en met 30 april 2015 te Kootwijkerbroek, een wapen van categorie III onder 1, te weten een (dubbelloops) hagelgeweer en munitie van categorie III voorhanden heeft gehad en

4. op 29 juni 2015, althans in de maand juni 2015, te Kootwijkerbroek, één kaliber 12 hagelgeweer en één .22 kogelgeweer en munitie van categorie III voorhanden heeft gehad en

5. op 17 augustus 2015 te Kootwijkerbroek, wapens van categorie III (onder 1), te weten één kogelgeweer (merk Kriegeskorte, type grendel, kaliber .22) en een dubbelloops (hagel)geweer, merk Husqvarna, kaliber .16, serienummer [nummer] voorhanden heeft gehad en

6. op 17 augustus 2015 te Kootwijkerbroek, een wapen van categorie II (onder 5) te weten één stroomstootwapen, model zaklamp, voorhanden heeft gehad en

7. op 17 augustus 2015 te Kootwijkerbroek, munitie van categorie III, te weten 54 stuks munitie voorhanden heeft gehad;

7.

1. op 20 juli 2015 te Kootwijkerbroek, munitie van categorie III, te weten een aantal (hagel)patronen (kaliber 12) heeft overgedragen aan [medeverdachte 2] en

2. op 12 maart 2015 te Kootwijkerbroek, munitie van categorie III, te weten 6 dozen (hagel)patronen (kaliber 12) heeft overgedragen aan [medeverdachte 1] en

4. op 31 maart 2015 te Kootwijkerbroek, een dubbelloops jachtgeweer van categorie III en munitie van categorie III heeft overgedragen aan [medeverdachte 4] en

5. op 19 mei 2015 te Harskamp, munitie van categorie III, te weten vijfentwintig stuks (hagel)patronen heeft overgedragen aan [naam 4] en

6. in de maand juni 2015, te Kootwijkerbroek één .22 kogelgeweer van categorie III (onder 1) en munitie van categorie III en één kaliber 12 hagelgeweer heeft overgedragen aan [naam 5] ;

8.

op 17 augustus 2015 te Kootwijkerbroek, een wapen van categorie I, onder 3, te weten een geluiddemper voor een vuurwapen voorhanden heeft gehad en

op 17 augustus 2015 te Kootwijkerbroek, een wapen van categorie I, onder 7, te weten een Airsoft pistool, model P99, kaliber 6 mm BB voorhanden heeft gehad;

10.

zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar was, bij een dier pijn en/of letsel heeft veroorzaakt, immers heeft hij

2. op 20 april 2015 te Lunteren, een hond dood geschoten met een hagelpatroon en

3. op 22 april 2015 te Lunteren, een kat in een poot geschoten en

4. op 28 mei 2015 te Harskamp, een kat doodgeschoten en

5. op 25 april 2015 te Werkhoven, één roofvogel aangeschoten en achtergelaten;

12.

in de periode van 28 maart 2015 tot en met 10 juli 2015 te Scherpenzeel, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk, als degene die anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf, asbest of een asbesthoudend product uit een pand aan de [adres 3] , heeft verwijderd, zonder dat hij, verdachte en zijn mededader, met betrekking tot dat bouwwerk over een asbestinventarisatierapport beschikten.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7 De strafbaarheid van de bewezen verklaarde feiten

7.1

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft aangevoerd dat alle feiten volgens de wet strafbaar zijn. Ten aanzien van feit 5.3 en 5.5 is aangevoerd dat de vrijstelling voor deze geweren komt te vervallen, omdat met het wapen is geschoten en/of omdat er munitie in het wapen heeft gezeten.

7.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft bepleit dat ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen voor de volgende feiten omdat deze gedragingen geen strafbaar feit opleveren.

Bij de feiten 3.1, 3.2, 3.4, 3.5, 3.9, 3.10, 3.11 en 3.12 had verdachte namens een jachthouder (die in het bezit was van een jachtakte) ganzen/zwanen onder zich. De bron van deze vogels was dus legaal. Het onder zich hebben van deze vogels levert dan ook geen strafbaar feit op; immers kan eenieder een vogel bij een supermarkt kopen.

Bij feit 4 – het doden van dieren met verboden middelen – had vanwege de wetsverandering van de Ffw in de Wnb ook opzet in de tenlastelegging moeten worden opgenomen.

Voor feit 5.3, 5.4 en 5.5 geldt dat de geweren vrijgestelde wapens betreffen en dat verdachte deze voorhanden mocht hebben. De redenering van de officier van justitie, dat een vrijstelling voor het geweer zou vervallen als het gebruikt is voor het afschieten van moderne hagelmunitie, is niet juist, omdat dit niet in de wet staat.

Ook de wapens uit feit 7.4 en 7.6 zijn vrijgestelde wapens, die verdachte mocht overdragen.

7.3

Het oordeel van de rechtbank

7.3.1

Ontslag van alle rechtsvervolging

Feit 3.8 tot en met 3.12 - het onder zich hebben van vogels

Zoals hiervoor in hoofdstuk 4 is besproken, is op grond van de Wnb het enkele onder zich hebben van vogels niet langer strafbaar. Op grond van artikel 1 lid 2 Sr wordt verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging voor feit 3.1, 3.2, 3.8, 3.9, 3.10, 3.11 en 3.12.

Feit 5.3 tot en met 5.5 - het voorhanden hebben van vrijgestelde wapens

Verdachte heeft een dubbelloops hagelgeweer (5.3), een kaliber .12 hagelgeweer (5.4) en een dubbelloops hagelgeweer, merk Husqvarna, kaliber .16 (5.5) voorhanden gehad. Verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de hagelgeweren in 5.3 t/m 5.5 vrijgestelde wapens zijn. Blijkens het wapenrapport3 zijn er inderdaad vrijgestelde wapens aangetroffen. Omdat de rechtbank op grond van het dossier niet kan uitsluiten dat het hier vrijgestelde wapens betrof, zal de rechtbank van de lezing van verdachte uitgaan. Voor zover het Openbaar Ministerie zich op het standpunt heeft gesteld dat als met een vrijgesteld wapen is geschoten de vrijstelling aan het wapen zou komen te ontvallen, heeft de rechtbank daarvoor geen steun in het recht gevonden. Ten aanzien van gedachtestreepje 5 is verdachte vrijgesproken van het voorhanden hebben van twee hagelpatronen. Nu er op de tenlastegelegde dag geen munitie in het wapen zat, was het wapen op die dag vrijgesteld. Dit leidt tot ontslag van alle rechtsvervolging ter zake van feit 5.3, 5.4 en 5.5.

Feit 7 - de overdracht van wapens

7.4 –

het dubbelloops jachtgeweer

Verdachte heeft verklaard dat hij een dubbelloops jachtgeweer heeft overgedragen aan medeverdachte [medeverdachte 4] . Zowel verdachte als de medeverdachte heeft verklaard dat dit een vrijgesteld wapen betrof. Omdat de rechtbank op grond van het dossier niet kan uitsluiten dat het hier een vrijgesteld wapen betrof, gaat de rechtbank uit van de lezing van verdachte. Het is niet strafbaar om vrijgestelde wapens over te dragen.

7.6 –

het hagelgeweer

Verdachte heeft verklaard dat hij een vrijgesteld wapen aan [naam 5] heeft overgedragen. Omdat de rechtbank op grond van het dossier niet kan uitsluiten dat het hier een vrijgesteld wapen betrof, gaat de rechtbank uit van de lezing van verdachte. Het is niet strafbaar om vrijgestelde wapens over te dragen.

Gelet op het voorgaande wordt verdachte ten aanzien van het dubbelloops jachtgeweer (7.4) en het hagelgeweer (7.6) ontslagen van alle rechtsvervolging.

7.3.2

Strafbare gedragingen

Feit 3.4 en 3.5 - het verkopen van duiven en konijnen

De rechtbank leidt uit de verklaringen van verdachte bij de politie af dat hij ook zelf duiven en konijnen heeft geschoten. Het verweer van de verdediging, dat de bron legaal was, wordt dan ook verworpen. Deze onderdelen van het bewezenverklaarde zijn dus strafbaar.

Feit 4 - het doden van dieren met verboden middelen

Artikel 72 Ffw vereist geen opzet voor het illegaal doden van dieren met verboden middelen. Ook op grond van het equivalent van deze strafbepaling in de Wnb (artikel 3.25) is geen opzet vereist. Het inzicht van de wetgever over de strafwaardigheid van deze bewezenverklaarde gedraging is dan ook niet gewijzigd. Dit feit is dan ook strafbaar.

Overige bewezen verklaarde feiten

De overige bewezen geachte feiten zijn volgens de wet eveneens strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is voor geen van de bewezenverklaarde feiten aannemelijk geworden.

8 De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9 Motivering van de straffen

9.1

De eis van de officier van justitie

Naar het oordeel van de officier van justitie kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De officier van justitie heeft dan ook gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte misdrijven zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan een deel van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar.

Voor de overtredingen vordert de officier van justitie afzonderlijke straffen. Voor feit 2 dient verdachte te worden veroordeeld tot zeven geldboetes van € 100,-, bij gebreke van betaling en verhaal steeds te vervangen door hechtenis van twee dagen. Voor feit 4 dient hij te worden veroordeeld tot een geldboete van € 100, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van twee dagen. Voor feit 6 moet verdachte worden veroordeeld tot een geldboete van € 400, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van acht dagen.

9.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft verzocht om aan verdachte een forse geldboete en daarnaast een forse voorwaardelijke straf op te leggen. Verdachte heeft gezegd dat hij liever maanden lang een taakstraf verricht, dan dat hij weer in de gevangenis terecht komt.

9.3

Het oordeel van de rechtbank

De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de terechtzittingen is gebleken.

De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.

Verdachte heeft met anderen in vier maanden tijd, namelijk van maart tot en met juni 2015, met regelmaat gestroopt, waarbij een fikse hoeveelheid dieren werd gedood, aangeschoten of gevangen. Het gaat om 107 ganzen, 10 meerkoeten, 9 zwanen, 4 zwijnen(biggen), 2 kraaien, 2 katten, 1 vos, 1 hond en 1 roofvogel. Hij heeft ook gestroopte konijnen en duiven verhandeld, en eieren van ganzen, krakeenden en wilde eenden geraapt.

Verdachte heeft door zo te handelen weinig respect voor de natuur getoond, en geen blijk gegeven van verantwoordelijkheidsbesef voor het belang van de samenleving bij een zekere stand van beschermde inheemse diersoorten. Sterker nog, hij vond bepaalde dieren zelf overlast geven of ongewenst en schoot ze, hoewel hij al langere tijd geen jachtakte meer had, eigenhandig af. Om te kunnen stropen zorgde verdachte er ook steeds voor dat hij jachtwapens en munitie voorhanden had. Een aantal keer heeft hij ook een geluiddemper voorhanden gehad en met een wapen met een geluiddemper geschoten. Verdachte heeft zich niet alleen beperkt tot het voorhanden hebben van wapens om te stropen, maar hij heeft ook jachtwapens en munitie overgedragen aan anderen. Tot slot lag er nog een stroomstootwapen en een airsoft-pistool in zijn woning. Het zonder vergunning voorhanden hebben van wapens kan een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich brengen en een gevoel van onveiligheid in de maatschappij veroorzaken. Die gevaarzetting geldt buiten het stedelijk gebied net zo goed als daarbinnen.

Op zichzelf rechtvaardigen alleen al deze wapenfeiten een hoge onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank verwijst in dit verband naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, die voor het bezit van een geweer van categorie III een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden tot uitgangspunt nemen. De rechtbank weegt in deze zaak echter uitdrukkelijk mee dat steeds sprake was jachtwapens die ook voor de jacht werden gebruikt binnen een kring van vrienden en bekenden. Voor sommigen binnen deze kring, in het bezit van een jachtakte, was het gebruik van dit soort wapens ook niet verboden. Weliswaar is het wettelijke strafmaximum voor het verboden bezit van dit soort wapens en dat van bijvoorbeeld automatische vuurwapens hetzelfde, en gaat er van elk ongecontroleerd bezit van een vuurwapen een zeker risico uit, maar het is een feit van algemene bekendheid dat gewapende misdrijven meestal niet met jachtgeweren worden gepleegd. Uit het dossier blijkt ook niet dat verdachte of de mensen met wie hij vuurwapens deelde dit soort criminele intenties hadden.

Naast deze jachtgerelateerde feiten heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het verwijderen van asbest uit de woning van een medeverdachte zonder dat hij over een asbestinventarisatierapport beschikte. Het is een feit van algemene bekendheid dat asbest een gevaarlijke afvalstof is die onder bepaalde omstandigheden zeer schadelijk is voor het milieu en voor de menselijke gezondheid zelfs levensbedreigend kan zijn. Juist om die reden dient uiterste zorgvuldigheid te worden betracht bij het slopen van een bouwwerk waarin asbest is verwerkt. De rechtbank is van oordeel dat verdachte op deze wijze onzorgvuldig te werk is gegaan.

Mede op basis van de afgeluisterde telefoongesprekken is van verdachte het beeld ontstaan dat hij niet dacht iets verkeerd te doen. Met het grootste gemak en schijnbaar zonder zich hierover op enig moment te bezinnen ging hij tot zijn illegale handelingen over. Daarin is thans verandering gekomen. Op de zittingen heeft verdachte er op overtuigende wijze blijk van gegeven inmiddels het kwalijke van zijn gedrag in te zien en spijt te hebben van zijn te gemakkelijke houding. Ten voordele van verdachte strekt voorts dat hij volledig opening van zaken heeft gegeven.

Verder heeft de rechtbank gekeken naar het strafblad van verdachte van 9 april 2018. Op dat strafblad staat dat verdachte in 2014 een strafbeschikking van € 2.500,- opgelegd heeft gekregen voor een stroperij-feit.

Bij het opleggen van een straf wordt ook bekeken of de zaak van een verdachte tijdig wordt afgedaan. Een verdachte heeft namelijk recht op berechting van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Als uitgangspunt geldt dat binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn in eerste aanleg moet zijn beslist, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn advocaat op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.

De redelijke termijn in deze zaak is aangevangen op het moment waarop verdachte in verzekering werd gesteld. Dat was op 17 augustus 2015. Dit betekent dat, als zich geen bijzonderheden voor doen, de zaak in augustus 2017 afgerond had moeten zijn. Door de complexiteit van de zaak, de grootte van het onderzoek en de vele verdachten, die bij het onderzoek betrokken zijn, vindt de rechtbank dat sprake is van bijzondere omstandigheden, waardoor het gerechtvaardigd is dat de afdoening van de zaak langer heeft geduurd dan het uitgangspunt van twee jaar. Om die reden is geen sprake van een overschrijding van de redelijke termijn. Desondanks zal de rechtbank in de strafmaat wel meewegen dat het voor de verdachte lang heeft geduurd voordat de zaak op zitting stond.

Uit het oogpunt van generale preventie en gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten had een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf in de rede gelegen. Gezien het tijdsverloop van de zaak, het gegeven dat verdachte sindsdien geen strafbare feiten meer heeft gepleegd en de impact die de hele strafzaak op verdachte heeft gehad, acht de rechtbank een lagere vrijheidsbenemende straf op zijn plaats dan door de officier van justitie is gevorderd. Dat de kans op recidive klein wordt geacht, wordt beaamd door de reclassering. Bovendien komt de rechtbank tot een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie. Verdachte wordt onder andere van de deelname aan een criminele organisatie vrijgesproken.

Gelet op al deze omstandigheden ziet de rechtbank geen noodzaak om verdachte terug te sturen naar de gevangenis. Hij heeft reeds 14 dagen vastgezeten.

De rechtbank komt tot de volgende strafoplegging. Aan verdachte wordt voor de misdrijven een gevangenisstraf opgelegd van veertien weken met aftrek van het voorarrest, waarvan twaalf weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast wordt hem voor de misdrijven een taakstraf van 240 uur en een geldboete van € 6.000,- opgelegd. Door naast een forse taakstraf en stevige geldboete ook een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en hoopt de rechtbank anderzijds verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst weer schuldig te maken aan dit soort strafbare feiten. Als straf voor de overtredingen wordt volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of maatregel.

10 Beslag

Onder verdachte zijn voorwerpen in beslag genomen die staan vermeld op de beslaglijst in bijlage III.

Onttrekking aan het verkeer

Omdat met betrekking tot de voorwerpen met de nummers 3, 4, 5, 6, 12 en 13 een van de bewezen geachte feiten is begaan en/of zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.

Teruggave aan verdachte

De in beslag genomen goederen met de nummers 1, 2, 7, 8, 9, 10 en 11 kunnen worden teruggegeven aan verdachte. Een relatie met de door verdachte gepleegde strafbare feiten kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld.

11 Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24c, 36b, 36c, 47, 57, 62 en 91 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 13, 26, 31 en 55 van de Wwm, de artikelen 9, 13, 16 en 72 van de Ffw (oud), artikel 7 lid 5 en lid 6 van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren (oud), de artikelen 2.1, 8.11 en 8.12 van de Wet Dieren, artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, artikel 3 van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 en de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.

Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

12 Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

Verklaart de dagvaarding ten dele nietig, namelijk voor zover dit betreft de in feit 5 en 7 genoemde woorden “en van het in strijd met de wet vervaardigen, transformeren, uitwisselen, verhuren of anderszins ter beschikking stellen, herstellen, beproeven of verhandelen van wapens of munitie een beroep of een gewoonte heeft gemaakt”.

Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte ten aanzien van de overtredingsvariant van feit 1.1, 1.2, 1.3 en 1.4, en van 2.1, 2.2, 2.3 en 2.4, en van de overtredingsvariant van feit 3.3, 3.8 en 3.9 en van het eerste en tweede gedachtestreepje van feit 4 en van feit 11 ten aanzien van de overtredingsvariant in de periode van 21 januari 2015 tot en met 21 maart 2015.

Verklaart het onder 6, 9 en 11 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5, 7, 8, 10 en 12 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.

Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verklaart hetgeen is bewezen achter de gedachtestreepjes 1, 2, 8, 9, 10, 11 en 12 van feit 3, de gedachtestreepjes 3, 4 en 5 van feit 5 en de gedachtestreepjes 4 en 6 van feit 7 niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.

Verklaart het overige in rubriek 6 bewezen verklaarde strafbaar.

Het bewezen verklaarde levert als juridische kwalificatie op:

Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:

Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 9 Flora- en faunawet, opzettelijk begaan, terwijl hij daarvan een gewoonte heeft gemaakt, meermalen gepleegd

en

overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 9 Flora- en faunawet, opzettelijk begaan.

Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:

Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 16, eerste lid, Flora- en faunawet, meermalen gepleegd.

Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:

Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13, eerste lid, Flora- en faunawet, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd

en

overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13, eerste lid, Flora- en faunawet, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.

Ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde:

Overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 72, vijfde lid, van de Flora- en faunawet.

Ten aanzien van het onder 5 bewezen verklaarde:

Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd

en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd.

Ten aanzien van het onder 7 bewezen verklaarde:

Handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd

en

handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd.

Ten aanzien van het onder 8 bewezen verklaarde:

Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.

Ten aanzien van het onder 10 bewezen verklaarde:

Overtreding van artikel 2.1, eerste lid, van de Wet dieren, meermalen gepleegd.

Ten aanzien van het onder 12 bewezen verklaarde:

Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan.

Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte ter zake de feiten 1, 3, 5, 7, 8, 10 en 12 tot een gevangenisstraf van 14 (veertien) weken.

Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.

Beveelt dat een gedeelte groot 12 (twaalf) weken van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.

Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaar vast.

De tenuitvoerlegging kan worden gelast als veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.

Veroordeelt verdachte ter zake de feiten 1, 3, 5, 7, 8, 10 en 12 tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 240 (tweehonderdveertig) uur, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 4 (vier) maanden.

Veroordeelt verdachte ter zake de feiten 1, 3, 5, 7, 8, 10 en 12 tot een geldboete van € 6.000,00 (zesduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 65 (vijfenzestig) dagen.

Bepaalt ten aanzien van het onder 2 en 4 bewezen verklaarde feit, voor elk van de overtredingen, dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.

Verklaart onttrokken aan het verkeer:

  • -

    Voorwerp 3, zijnde vier stuks ingevroren wild, vallende onder goednummer A.05.03.001;

  • -

    Voorwerp 4, zijnde een pistool, vallende onder goednummer A.06.02.001;

  • -

    Voorwerp 5, zijnde wespenpoeder, vallende onder goednummer A.06.04.001;

  • -

    Voorwerp 6, zijnde rattengif, vallende onder goednummer A.07.02.001;

  • -

    Voorwerp 12, zijnde één gifspuit met daarin een wit poeder, vallende onder goednummer Av.01.012;

  • -

    Voorwerp 13, zijnde één gifspuit met daarin een wit poeder, vallende onder goednummer Av.02.001.

Gelast de teruggave aan [verdachte] van:

- Voorwerp 1, zijnde vijf mappen administratie vallende onder goednummer A.0.02.001;

  • -

    Voorwerp 2, zijnde een persdrukgeweer, vallende onder goednummer A.05.01.001;

  • -

    Voorwerp 7, zijnde een trofee reebok, vallende onder goednummer A.09.01.001;

  • -

    Voorwerp 8, zijnde documenten en bijlage jachtakte, vallende onder goednummer A.09.01.001;

  • -

    Voorwerp 9, zijnde 138 enveloppen met tekst ‘Uitnodiging Wildbarbecue 2015’, vallende onder goednummer Av.01.004;

  • -

    Voorwerp 10, zijnde een trofee schildje, vallende onder goednummer Av.01.005;

  • -

    Voorwerp 11, zijnde een trofee schildje, vallende onder goednummer Av.01.006.

Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis in de zaak met parketnummer 13/993047-15.

Dit vonnis is gewezen door

mr. D.J. Cohen Tervaert, voorzitter,

mrs. M.R.J. van Wel en J. Huber, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 mei 2018.

1 In artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht worden termijnen gegeven waarbinnen strafbare feiten vervolgd kunnen worden.

2 Een proces-verbaal van onderzoek wapens met nummer PL0600-2015406895-4 / 00.AMB.06 van 23 september 2015, inclusief bijlages, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. 2120.

3 Een proces-verbaal wapenonderzoek met nummer PL0600-2015406895-4 van 23 september 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. 2119 e.v. [00.AMB.06].

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.