RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/994070-16
Datum uitspraak: 17 mei 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .
1 Het onderzoek ter terechtzitting
De rechtbank wijst dit vonnis naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 17 en 18 april 2018 (inhoudelijke behandeling) en 3 mei 2018 (sluiting). Verdachte is aanwezig geweest op de zittingen van 17 en 18 april 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mrs. M.C.A. Plantenga en S. Kubicz (hierna: de officier van justitie), en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M.W.J. Rosendaal naar voren hebben gebracht.
2 Tenlastelegging
Verdachte wordt er – na wijziging van de tenlastelegging op de zitting van 17 april 2018 – van beschuldigd dat hij zich (tezamen en in vereniging met anderen) heeft schuldig gemaakt aan
1.het (opzettelijk) onder zich hebben van (producten van) een wild zwijn op 4 juni 2015 en 15 juni 2015;
2.het deelnemen aan een criminele organisatie in de periode van 1 januari 2014 tot en met 17 augustus 2015.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
3 Verhouding Ffw en Wet natuurbescherming
De Ffw is sinds 1 januari 2017 opgevolgd door de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb). Voor deze zaak is er een relevante wijziging. Dit is de introductie van het opzetvereiste in de Wnb. Door het opnemen van opzet in het equivalent van artikel 13 Ffw (nu artikel 3.38 Wnb) is opzet bestanddeel geworden van de delictsomschrijving. Dit betekent dat niet-opzettelijke handelingen (overtredingen), zoals bedoeld in die artikelen, niet langer strafbaar zijn. Anders dan de officier van justitie in haar requisitoir lijkt aan te nemen, geldt voor deze economische delicten in de opzet-variant bovendien dat de strafbepaling nu opzettelijk moet zijn overtreden (zogenoemd ‘boos opzet’) en niet, zoals gebruikelijk in het ordeningsrecht en vóór 1 januari 2017 gold, dat het opzet alleen gericht hoefde te zijn op de bestanddelen van de strafbepaling en niet op het wederrechtelijke karakter van de gedragingen (zogenoemd ‘kleurloos opzet’).
Omdat de wet in de periode, gelegen tussen het begaan van de verweten gedragingen en de dag van dit vonnis, gewijzigd is, en die wijzigingen zonder twijfel voortvloeien uit een gewijzigd inzicht van de wetgever over de strafwaardigheid van deze feiten, worden op grond van artikel 1, tweede lid Sr de voor verdachte gunstigere verbodsbepalingen van de Wnb toegepast.
5 Het bewijs
De rechtbank grondt haar beslissing, dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen, die redengevend zijn voor de bewezenverklaring, opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
9 Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 47, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 13 van de Ffw (oud) en de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.
10 Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert als juridische kwalificatie op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13, eerste lid, Flora- en faunawet, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete ter hoogte van € 2.500,00 (vijfentwintighonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 35 (vijfendertig) dagen.
Beveelt dat een gedeelte, groot € 2.000,00 (tweeduizend euro) van deze geldboete, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 30 (dertig) dagen, niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.J. Cohen Tervaert, voorzitter,
mrs. M.R.J. van Wel en J. Huber, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 mei 2018.