vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/647218 / KG ZA 18-412 MvW/DP
Vonnis in kort geding van 6 juni 2018
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOUWMAATSCHAPPIJ AMSTERDAM B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie bij dagvaarding van 15 mei 2018,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. H.J. Hagemans te Amsterdam,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RENPART VASTGOED SPV 6 B.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. B.J. Tideman te Delft.
Partijen zullen hierna BMA en Renpart worden genoemd.
1 De procedure
Ter zitting van 23 mei 2018 heeft BMA gesteld en gevorderd overeenkomstig de in kopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. Renpart heeft verweer gevoerd, met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen en vervolgens in reconventie gevorderd overeenkomstig de in kopie aan dit vonnis gehechte akte. BMA heeft de vordering in reconventie bestreden. Partijen hebben producties in het geding gebracht en zij hebben het woord gevoerd aan de hand van pleitaantekeningen. Vonnis is bepaald op heden.
Ter zitting waren aanwezig:
aan de zijde van BMA: [naam 1] (statutair bestuurder) met mr. Hagemans;
aan de zijde van Renpart: [naam 2] (middellijk bestuurder) met mr. Tideman.
2 De feiten
2.1.
BMA is een onderneming die zich bezighoudt met de aan- en verkoop, (ver)huur, verbouwing en exploitatie van onroerend goed ten behoeve van derden.
2.2.
Renpart is een beleggingsmaatschappij in vaste activa. Renpart is eigenaresse van de bedrijfsruimte (met bijbehorende vijf parkeerplaatsen) aan de [adres] te Amsterdam (hierna: het onroerend goed). De bedrijfsruimte is verhuurd tot 31 mei 2018.
2.3.
In maart 2018 heeft Renpart door inschakeling van SRCTRD Realty het onroerend goed te koop aangeboden. Op 16 maart 2018 heeft [naam 3] (hierna: [naam 3] ) van SRCTRD Realty het onroerend goed onder de aandacht gebracht van een aantal makelaars, waaronder [naam 4] (hierna: [naam 4] ) van [makelaars/taxateurs o.g.] [naam 4] heeft op zijn beurt het onroerend goed onder de aandacht gebracht van [naam 1] van BMA.
2.4.
BMA heeft haar interesse voor het onroerend goed kenbaar gemaakt en op 19 maart 2018 heeft [naam 1] (BMA) samen met [naam 4] en [naam 3] het onroerend goed bezichtigd.
2.5.
Bij e-mail van 20 maart 2018 heeft [naam 1] namens BMA een bod uitgebracht bij [naam 4] en [naam 3] . In die e-mail staat – voor zover van belang – het navolgende:
“Gistermiddag/avond hebben wij een uitgebreide calculatie gemaakt van bovenstaand project. En zoals het er nu uit ziet hebben wij interesse en is de door jullie genoemde prijs ook binnen de range die wij in gedachten hebben. Graag zouden wij een afspraak maken om met de eigenaar aan tafel te gaan om definitief overeenstemming te bereiken.
Ook ontvangen wij graag de documenten die betrekking hebben op een eventuele bestemmingswijziging (met gelijk blijven erfpacht) die door de gemeente is toegezegd evenals de toestemming van de VVE om het geheel om te vormen naar wonen en er diverse appartementen in te bouwen. Ook zouden wij graag het document ontvangen waarin de VVE aangeeft en toezegt dat er op kosten van de VVE een aantal standleidingen toegevoegd gaat worden.
Op basis hiervan komen wij tot onderstaande bieding.
(…)
Voorwaarden
-
Koopsom: EURO 1.020.000,00 kosten koper op basis van de tekeningen en genoemde informatie (toestemming gemeente omzetten naar wonen, geen aanpassing erfpacht, toezegging VVE geen bezwaar omzetting en standleidingen)
-
Afname 1 juni 2018 of zoveel eerder als koper en verkoper overeenkomen
-
Het verkochte zal leeg en ontruimd worden opgeleverd.
-
Dit bod is geldig t.m vrijdag 23-03-2018 17.00
-
Koper heeft geen (financiële) voorbehouden
-
Koper wil graag met verkoper en onze vaste notaris kijken of wij dit in de 2% overdrachtsbelasting schaal kunnen kopen.”
2.6.
Diezelfde dag heeft [naam 3] een e-mail van [naam 5] (hierna: [naam 5] ) van Renpart doorgestuurd aan [naam 1] en [naam 4] . In die e-mail staat onder andere:
“Beste [naam 3] ( [naam 3] , vzr),
(…) Wij zijn bereid een deal te sluiten onder de volgende voorwaarden en condities;
- -
Koopsom is akkoord in dien verstande dan wij in de BTW willen leveren (…)
- -
Nader te noemen meester moet wel een aan de koper gelieerde onderneming zijn
- -
Levering uiterlijk 1 juni, leeg en ontruimd is akkoord
- -
Opteren voor 2% overdrachtsbelasting is een risico voor de koper, maar wij zullen dat niet tegen werken.
- -
De gevraagde stukken omtrent VVE en standleidingen voegen wij in de dataroom.
- -
[naam 1] ( [naam 1] , vzr) betaald Visch van Zeggelaar voor deze bemiddeling
Als [naam 1] akkoord gaat met het bovenstaande zullen wij een koopbevestiging opstellen. Na ondertekening van deze bevestiging en de bijbehorende geheimhoudingsverklaring krijgt Koper toegang tot de dataroom. In een periode van 2-3 weken kan [naam 1] dan haar due diligence doen om ofwel weg te stappen ofwel haar notaris te instrueren de koopovereenkomst op te stellen. In diezelfde due diligence periode zal Verkoper eveneens voorbehouden hebben voor het verkrijgen van goedkeuring van de RvC en financierende bankinstelling. (…)”
2.7.
Bij e-mail van 21 maart 2018 heeft [naam 4] aan [naam 3] onder andere het navolgende meegedeeld:
“(…) Vanmiddag heb ik contact gehad met [naam 1] inzake het tegenvoorstel. Zoals vanmiddag besproken is het voorstel om de intentieovereenkomst op te stellen en deze maandag aan tafel te bespreken. Het verzoek is om een afspraak in te plannen rond 14:00 / 15:00 te Amsterdam. (…) De honorering van [makelaars/taxateurs o.g.] dienen we onderwerp van gesprek te maken aanstaande maandag omdat wij vooraf duidelijk anders hebben gecommuniceerd aan koper. Zou je aub nog kunnen bevestigen of de afspraak van maandag akkoord is voor Renpart?”
2.8.
De bespreking voor het opstellen van de intentieovereenkomst heeft niet plaatsgevonden.
2.9.
Bij e-mail van 26 maart 2018 heeft [naam 5] (Renpart) onder meer het navolgende aan [naam 1] (BMA) meegedeeld:
“Renpart heeft in de afgelopen periode met verschillende partijen gesproken over de verkoop van het bovengenoemde object. In dit verkooptraject is aan alle partijen, waaronder u, altijd transparant medegedeeld dat sprake was van meerdere gegadigden. Van exclusiviteit is dus nooit sprake geweest. Over ons indicatieve voorstel waarin de contouren van een mogelijke transactie werden beschreven, hebben wij nooit overeenstemming bereikt. Dat kon ook niet want in onze indicatie beschreven wij onze voorbehouden (goedkeuring van onze raad van commissarissen en bankiers). (…) Op uw verzoek voor het maken van een afspraak zijn wij niet ingegaan om de simpele reden dat wij nooit tot overeenstemming zijn gekomen. (…)”
2.10.
Bij e-mails van 26 en 27 maart 2018 heeft [naam 1] (BMA) het standpunt van [naam 5] (Renpart) betwist en vervolgens gesteld dat sprake is van een koopovereenkomst en verzocht tot nakoming daarvan door Renpart. Renpart heeft volhard dat er geen overeenkomst is.
2.11.
Op 17 mei 2018 heeft [naam 4] een verklaring afgelegd, waarin – voor zover van belang – staat:
“(…) - [naam 3] is al een tijd een relatie van mij, hij heeft mij verteld dat hij als zelfstandige is ingehuurd door Renpart Vastgoed voor assetmanagement werkzaamheden en enkele disposities.
- [naam 3] heeft mij benaderd inzake de verkoop van [adres] , naast mij zouden er 2 andere makelaars op de hoogte worden gesteld van deze verkoop.(…)
Koper heeft na afloop van de bezichtiging aangegeven een dag later met een formele bieding te komen. Hierop volgde op 20 maart om 16:42 een formele bieding van koper. Nadat wij de bieding van koper hadden ontvanger is er telefonisch contact geweest tussen [naam 3] en mij. Er is toen besproken dat de bieding van Koper er goed uitzag, op enkele details na akkoord was en dat verkoper een reactie aan Koper zou versturen. Enkele uren later, om 20:48 dezelfde dag, ontving koper een schriftelijke reactie van verkoper met de mededeling dat zij bereid waren om de deal met koper te sluiten en stelde in deze mail enkele kleine, van de bieding van Koper, afwijkende voorwaarden. Ik heb naar aanleiding van deze e-mail telefonisch contact gehad met koper, die mij aangaf met het tegenvoorstel van verkoper akkoord te kunnen gaan. Ik heb dit op verzoek van koper ook aan [naam 3] laten weten. Wij stelden vast dat er een deal was, hebben elkaar hiermee gefeliciteerd en afgesproken dat de door verkoper reeds aangekondigde koopbevestiging zou worden opgesteld en getekend. Omdat koper (net als verkoper) een aantal dagen vakantie zou gaan genieten in Oostenrijk heb ik op 21 maart een mail gestuurd aan alle betrokken partijen met daarin de aankondiging dat de intentieovereenkomst (koopovereenkomst) zou worden opgesteld die volgens afspraak op maandag 26 maart zou worden besproken en ondertekend. (…)”
4 Het geschil in reconventie
4.1.
Renpart vordert, samengevat, bij vonnis – uitvoerbaar bij voorraad – BMA op straffe van een dwangsom te veroordelen om de verkoop en levering door Renpart van het onroerend goed aan een derde te gehengen en gedogen.
4.2.
Renpart stelt hiertoe dat door de wijze waarop BMA tot op heden heeft getracht om Renpart te dwingen tot nakoming, de gegronde vrees bestaat dat BMA de verkoop en levering van het onroerend goed aan een derde zal frustreren.
4.3.
BMA voert hiertegen aan dat indien geoordeeld wordt dat er geen wilsovereenstemming is tussen partijen, zij op geen enkele wijze de overdracht van het onroerend goed aan een derde zal beletten. Renpart heeft dan ook geen belang bij haar reconventionele vordering, aldus BMA.
5 De beoordeling in conventie en in reconventie
5.1.
Vanwege hun samenhang lenen de vorderingen in conventie en in reconventie zich voor een gezamenlijke behandeling.
5.2.
In geschil is of tussen partijen een koopovereenkomst tot stand is gekomen. Dat is het geval indien sprake is van een aanbod en de aanvaarding daarvan als bedoeld in artikel 6:217 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Voor een rechtsgeldige koop van het onderhavige onroerend goed, dat thans nog dient als bedrijfsruimte, geldt niet het schriftelijkheidsvereiste van artikel 7:2 BW. Aanbod en aanvaarding kunnen daarom in elke vorm geschieden en kunnen besloten liggen in een of meer gedragingen. Een aanbod dient wel voldoende bepaald te zijn en uit de inhoud dient te blijken van de wil van de aanbieder om ingeval van aanvaarding gebonden te zijn. Om een overeenkomst tot stand te doen brengen dient de aanvaarding in voldoende mate overeen te stemmen met het aanbod.
5.3.
Het antwoord op de vraag of sprake is van een aanbod dat is aanvaard dient te worden vastgesteld aan de hand van de zogeheten wilsvertrouwensleer. Daarbij is van belang wat partijen jegens elkaar hebben verklaard, en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid (artikel 3:36 BW). Bij de beoordeling is van belang: i) de betekenis van hetgeen wel en niet geregeld is, ii) het al dan niet bestaan van het voornemen tot verder onderhandelen en iii) de omstandigheden van het geval (Hoge Raad 26 september 2003, NJ 2004/460).
5.4.
Beoordeeld dient te worden of voorshands voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter – gelet op het hiervoor geschetste kader – zal beslissen dat een koopovereenkomst tot stand is gekomen. In dit kort geding kan een voorlopige voorzieningen worden getroffen vooruitlopend op dat definitieve oordeel.
5.5.
Overwogen wordt dat voldoende aannemelijk is dat Renpart een rechtsgeldig aanbod heeft gedaan, dat zij daaraan gebonden is en dat BMA dit aanbod heeft aanvaard. In dat kader is het navolgende van belang.
5.6.
Vaststaat dat BMA bij e-mail van 20 maart 2018 een aanbod met diverse voorwaarden heeft uitgebracht bij [naam 4] en [naam 3] . Diezelfde dag heeft Renpart daarop gereageerd en aan [naam 3] meegedeeld dat zij bereid is een deal te sluiten onder de volgende voorwaarden en condities, waarin zij akkoord is met een groot deel van het oorspronkelijke aanbod van BMA en waaraan zij heeft toegevoegd dat BMA het honorarium van [naam 4] voor haar rekening zal nemen. Onbetwist is dat [naam 3] dit bericht vervolgens integraal aan [naam 4] heeft doorgestuurd, die het op zijn beurt heeft voorgelegd aan BMA.
5.7.
Hoewel [naam 3] geen volmacht had tot het sluiten van een (ver)koopovereenkomst of het doen van een aanbod namens Renpart, is aannemelijk dat [naam 3] uitsluitend als medium/bode is opgetreden. Renpart heeft immers ter zitting erkend dat haar tegenaanbod afkomstig is van [naam 5] , haar commercieel directeur, en niet van [naam 3] . Door de integrale doorzending daarvan door [naam 3] is zij daar dan ook aan gebonden.
5.8.
Verder heeft Renpart vergeefs betwist dat BMA akkoord is gegaan met haar tegenbod. Gelet op de e-mail van [naam 4] van 21 maart 2018 in samenhang bezien met zijn verklaring en het standpunt van BMA, is voorshands voldoende aannemelijk geworden dat [naam 4] telefonisch aan [naam 3] heeft meegedeeld dat BMA – met uitzondering van de voorwaarde over het honorarium van [naam 4] – na ruggenspraak met hem met dat tegenbod akkoord is gegaan. De verklaring van [naam 4] (op dit punt) komt aannemelijk voor, nu hij in zijn e-mail van 21 maart 2018 refereert aan een telefoongesprek van die middag tussen hem en [naam 3] . De aanvaarding wordt bovendien bevestigd doordat [naam 4] in die e-mail schrijft dat besproken is om de maandag daarop de intentieovereenkomst op te stellen. BMA heeft er gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat [naam 3] deze e-mail heeft doorgezonden aan Renpart. In de e-mail van [naam 5] d.d. 26 maart 2018 schrijft hij dat [naam 4] slechts heeft verzocht om een afspraak, maar dit miskent dat [naam 4] schrijft dat er is afgesproken om de intentieovereenkomst op te stellen. Die afspraak ligt ook voor de hand omdat BMA het tegenbod van Renpart in voldoende mate heeft aanvaard, waarover hierna meer.
5.9.
Gelet op de inhoud van het tegenaanbod van Renpart, dat op haar beurt een acceptatie is van een groot deel van het oorspronkelijke aanbod van BMA, is aannemelijk dat partijen door de aanvaarding van het tegenbod overeenstemming hebben bereikt over de essentialia. Partijen hadden uitsluitend nog het voornemen om verder te onderhandelen op detailniveau (de concrete inhoud van de koopbevestiging) en over ondergeschikte zaken, waaronder het honorarium van [naam 4] . Weliswaar wijkt de aanvaarding door BMA daarmee van het aanbod van Renpart af, maar dit is slechts ten aanzien van een ondergeschikt punt. Er is dus niettemin sprake van een rechtsgeldige aanvaarding door BMA.
5.10.
BMA heeft er in de gegeven omstandigheden dus gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat er na akkoord met het tegenaanbod van Renpart overeenstemming was. Weliswaar kan uit de verklaring van [naam 4] worden afgeleid dat geen sprake was van exclusiviteit voor BMA zoals Renpart stelt, maar daar staat tegenover dat [naam 5] met tussenkomst van [naam 3] een aanbod heeft gedaan aan BMA zoals hiervoor in 5.6. weergegeven en dat er na aanvaarding daarvan overeenstemming op hoofdpunten was, terwijl zij geen voorbehoud heeft gemaakt op grond waarvan het Renpart vrij zou staan om toch met anderen verder in onderhandeling of in zee te gaan.
5.11.
Anders dan Renpart stelt was voor de daadwerkelijke totstandkoming geen persoonlijke ontmoeting vereist. Renpart heeft immers naar aanleiding van het bod van BMA direct een tegenbod gedaan, zonder daarbij een persoonlijke ontmoeting te bedingen, en dat tegenbod is vervolgens door BMA aanvaard.
5.12.
De voorbehouden van Renpart staan evenmin aan de totstandkoming in de weg. Hierdoor ontstaat een rechtsgeldige overeenkomst, zij het onder een ontbindende voorwaarde, waarmee aan Renpart de mogelijkheid wordt geboden om bij gebreke van goedkeuring van de Raad van Commissarissen of de financierende bankinstelling de overeenkomst te kunnen ontbinden. Overigens heeft Renpart erkend dat zij tot op heden niet om een dergelijke goedkeuring heeft verzocht, zodat een beroep daarop op dit moment prematuur is.
5.13.
Nu partijen niet zijn overeengekomen dat zij hun overeenstemming zouden vastleggen in een koopovereenkomst, is uitsluitend de subsidiaire vordering van BMA in conventie toewijsbaar, met dien verstande dat de termijn om de koopbevestiging te sturen op twee weken zal worden gesteld en de gevraagde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd zoals in het dictum vermeld. Gelet op het voorgaande zal de in reconventie door Renpart gevraagde voorziening worden geweigerd.
5.14.
Renpart zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van BMA in conventie worden begroot op:
- dagvaarding € 81,00
- griffierecht € 626,00
- salaris advocaat € 980,00
Totaal € 1.687,00
te vermeerderen met de wettelijke rente daarover zoals gevorderd, met ingang van de elfde dag na de betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
5.15.
Renpart zal als de in het ongelijk gestelde partij ook in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld. Gelet op de samenhang tussen conventie en reconventie worden de proceskosten in reconventie op nihil gesteld.
5.16.
De nakosten zijn toewijsbaar zoals hierna in de beslissing vermeld.
6 De beslissing
De voorzieningenrechter
6.1.
veroordeelt Renpart om binnen twee weken na betekening van dit vonnis aan BMA een koopbevestiging te verstrekken, ondertekend door een vertegenwoordigingsbevoegde voor de koop van het onroerend goed staande en gelegen aan de [adres] te Amsterdam, kadastraal bekend [kadastergegevens] ,
6.2.
veroordeelt Renpart om binnen twee weken na betekening van dit vonnis goedkeuring te verzoeken aan een financierende instelling;
6.3.
bepaalt dat Renpart een dwangsom verbeurt van € 5.000,00 voor iedere dag of een gedeelte daarvan dat zij na betekening van dit vonnis niet aan het onder 6.1. en 6.2. bepaalde voldoet, met een maximum van € 250.000,00,
6.4.
veroordeelt Renpart in de proceskosten, aan de zijde van BMA tot op heden begroot op € 1.687,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van de elfde dag na de betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening,
6.5.
veroordeelt Renpart in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met € 82,00 en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt,
6.6.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
6.8.
weigert de gevraagde voorziening,
6.9.
veroordeelt Renpart in de proceskosten, aan de zijde van BMA tot op heden gesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Walraven, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. D. Pieterse, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2018.1