Procesverloop
Op 21 oktober 2016 heeft de heffingsambtenaar aan [eiseres] een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
In de uitspraak op bezwaar van 17 november 2016 (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van [eiseres] tegen de naheffingsaanslag ongegrond verklaard.
[eiseres] heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is op de zitting van 26 maart 2018 gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld met de beroepen van [eiseres] met zaaknummers AMS 16/6201, AMS 17/3640 en AMS 17/1851. [eiseres] is ter zitting vertegenwoordigd door haar gemachtigde. De heffingsambtenaar is verschenen in de persoon van mr. H. Oderkerk.
Overwegingen
1. De rechtbank stelt vast dat het griffierecht niet is betaald. [eiseres] heeft verzocht om vrijstelling van het betalen van griffierecht wegens betalingsonmacht. De rechtbank heeft [eiseres] in een brief van 16 mei 2017 laten weten dat vooralsnog wordt afgezien van het heffen van griffierecht. De rechtbank bevestigt dit voorlopige oordeel. Dat betekent dat [eiseres] het griffierecht in deze procedure niet hoeft te betalen.
2. Vast staat dat [eiseres] haar auto met kenteken [kenteken] op 18 oktober 2016 omstreeks 17:06 uur heeft geparkeerd in de Cornelis Schuytstraat ter hoogte van huisnummer 22 in Amsterdam. De locatie is aangewezen als plaats waar men tegen betaling van parkeerbelasting kan parkeren. Tijdens controle is geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting was betaald. Daarom heeft de heffingsambtenaar aan [eiseres] een naheffingsaanslag opgelegd.
3. [eiseres] voert in beroep aan dat zij wel parkeerbelasting heeft betaald. [eiseres] verwijst naar het door haar overgelegde betalingsoverzicht belparkeren van de provider waaruit blijkt dat zij op 18 oktober 2016 via de mobiele parkeerapplicatie van 15:17 uur tot 16:43 uur, van 17:29 uur tot 18:05 uur en van 18:18 uur tot 19:15 uur parkeerbelasting heeft betaald. Volgens [eiseres] is er bij het aanmelden via de parkeerapp voor de periode van 16:43 uur tot 17:29 uur iets misgegaan waardoor er niet is betaald. [eiseres] vindt dat er sprake is van een bijzondere omstandigheid. Verder stelt [eiseres] dat zij een parkeervergunning heeft voor stadsdeel Centrum. [eiseres] vindt dat er een grens moet komen aan de maximale hoogte parkeerbelasting en boetes per dag. [eiseres] heeft meer dan het maximale bedrag parkeerbelasting betaald die dag in stadsdeel Zuid en het mag niet zo zijn dat daar bovenop een naheffingsaanslag wordt opgelegd. [eiseres] is van mening dat de kosten van de naheffingsaanslag niet in verhouding staan tot het bedrag aan parkeerbelasting. [eiseres] stelt dat zij altijd parkeerbelasting betaalt. Zij vindt de handelwijze van de heffingsambtenaar onredelijk en niet klantgericht. [eiseres] vindt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd.
4. De rechtbank geeft [eiseres] geen gelijk en heeft daarvoor de volgende redenen.
Het behoort tot de verantwoordelijkheid van een parkeerder om ervoor te zorgen dat de verschuldigde parkeerbelasting voor het parkeren op een parkeerplaats tijdig, bij de aanvang van het parkeren en zolang er wordt geparkeerd, wordt voldaan. [eiseres] heeft ervoor gekozen om de verschuldigde parkeerbelasting via een mobiele parkeerapp te voldoen. Een foutieve bediening van de parkeerapp of een technische storing bij de provider, waardoor er niet aangemeld kan worden, komt naar het oordeel van de rechtbank voor rekening en risico van [eiseres] en niet van de heffingsambtenaar. [eiseres] en de mobiele provider hebben namelijk een contractuele relatie en de heffingsambtenaar is daarbij geen partij.
Een beroep op overmacht kan alleen dan slagen indien [eiseres] in verband met een (levensbedreigende) noodsituatie of een spoedeisende situatie verhinderd was of niet in staat was om (tijdig) parkeerbelasting te betalen. Dat was niet het geval.
5. [eiseres] heeft verder op de zitting nog aangevoerd dat de hoogte van de kosten van de naheffingsaanslag (€ 38,10) niet in verhouding staat tot de hoogte van de parkeerbelasting (€ 4,-).
6. In de Gemeentewet is bepaald dat voor het opleggen van een naheffingsaanslag naast de parkeerbelasting kosten in rekening worden gebracht. Deze kosten maken deel uit van de naheffingsaanslag en bedragen een veelvoud van de nageheven parkeerbelasting. Het behoort tot de bevoegdheid van de gemeenteraad om binnen de grenzen van de wet de hoogte van de parkeertarieven en de kosten van de naheffingsaanslag vast te stellen.1 De gemeenteraad van Amsterdam heeft de hoogte van de naheffingsaanslag vastgelegd in artikel 9 van de Verordening parkeerbelastingen 2016. Voor de kosten is in de wettelijke regelingen een maximum opgenomen. Dat maximum is voor 2016 vastgesteld op € 60,-.2 De door verweerder in rekening gebrachte naheffingsaanslag bedraagt € 38,10. Dit bedrag ligt onder het bedrag aan wettelijk toegestane kosten en de heffingsambtenaar heeft dit maximum dus niet overschreden. De beroepsgrond van [eiseres] slaagt daarom niet.
7. Gelet op het voorgaande heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag terecht opgelegd.
8. Het beroep van [eiseres] is ongegrond. Dat betekent dat [eiseres] geen gelijk krijgt.
9. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. van der Linden-Kaajan, rechter, in aanwezigheid van J.J.M. Tol, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op: