RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/654036-18 (Promis)
Datum uitspraak: 26 juli 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Huis van Bewaring “ [naam huis van bewaring] ” te [plaats] .
1 Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 juli 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.E. Woudman, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. V.A. Groeneveld, naar voren hebben gebracht.
2 Tenlastelegging
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
een poging doodslag op [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) op 30 maart 2018, door hem met een volle fles bier op het hoofd te slaan.
Dit is subsidiair ten laste gelegd als het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, en meer subsidiair als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
3 Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de primair ten laste gelegde poging tot doodslag kan worden bewezen. Hij heeft hierbij gewezen op de aangifte, de getuigenverklaringen en de letselverklaring. Verdachte heeft, door [slachtoffer] met een volle fles bier op zijn hoofd te slaan, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [slachtoffer] dodelijk letsel zou toebrengen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden gevolgd in zijn verklaring en dat hij daarom dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat, indien de rechtbank verdachte niet mocht volgen in zijn verklaring, het de vraag is hoe het gebeurde moet worden gekwalificeerd.
Er is volgens hem te weinig bekend over de kracht en impact van de slag, zodat niet duidelijk is of er sprake was van levensgevaar. Het gaat te ver om te zeggen dat verdachte had moeten voorzien dat hij een slagader zou raken en dat zijn handelen een dodelijke afloop zou kunnen hebben. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.
De raadsman heeft verder het standpunt ingenomen dat niet kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. Hij heeft hierbij onder andere verwezen naar een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 23 augustus 2016, gepubliceerd onder ECLI:NL:GHAMS:2016:3408, waarin geen zwaar lichamelijk letsel werd aangenomen. Ook is niet duidelijk wat de omvang van het psychische letsel is. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van het subsidiair ten laste gelegde.
Volgens de raadsman kan hoogstens het meer subsidiair ten laste gelegde, de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, worden bewezen.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van het dossier uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 30 maart 2018 rond 18.30 uur kregen verbalisanten een melding dat er een mishandeling zou hebben plaatsgevonden op de Karspeldreef te Amsterdam. Ter plaatse zagen zij dat er een groep mensen voor de flat Kralenbeek stond en dat er één persoon op de grond lag.1 Deze persoon bleek [slachtoffer] te zijn. Hij had een snee aan de linkerkant van zijn hoofd van ongeveer vijf centimeter lang, die ongeveer anderhalve centimeter openstond. De wond was dusdanig diep dat het bloed er in een pompende beweging uitkwam. Ondanks de druk die op de wond werd uitgeoefend, bleef de wond fors bloeden en doorlekken. [slachtoffer] had al behoorlijk wat bloed verloren en begon te trillen.2 Later is gebleken dat er een slagader was geraakt.34
Volgens [slachtoffer] had verdachte hem gevraagd om twee Guinnes bier te halen, en toen hij dat had gedaan was hij door verdachte uit het niets met een volle fles bier op zijn hoofd geslagen.5 Ook de omstanders ter plaatse en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben verdachte aangewezen als de persoon die [slachtoffer] met een fles bier op zijn hoofd had geslagen.67 Volgens getuige [getuige 1] was er geen sprake geweest van ruzie tussen de mannen. Verdachte kon volgens haar niet op zijn voeten staan, maar ze wist niet of hij dronken was.8 De politie heeft gezien dat de linkerhand van verdachte onder het bloed zat en dat hij een vers wondje op zijn rechter pink had.910
Vijf dagen na het incident is het letsel dat [slachtoffer] had opgelopen beschreven door een forensisch arts. [slachtoffer] had op de linkerkant van zijn hoofd een gehechte grillig verlopende niet-scherprandige verwonding vanaf ooghoogte tot ongeveer vijf centimeter daarboven. Ook had hij nog twee kleinere scherprandige verwondingen van ongeveer één centimeter op zijn voorhoofd. De verwondingen pasten volgens de forensisch arts bij het letsel door combinatie van een stomp voorwerp, bijvoorbeeld een fles, en scherpe voorwerpen, bijvoorbeeld gebroken glas. De subjectieve klachten van [slachtoffer] waren: hoofdpijn, duizeligheid, wazigheid in het linkeroog, spanning en angstige gevoelens. Volgens de forensisch arts was er mogelijk sprake van een lichte hersenschudding.11
Verdachte heeft verklaard dat hij zich niet kan herinneren wat er is gebeurd en dat hij een black-out heeft gehad. Hij weet nog dat hij alcohol (bier en shots) had gedronken en samen met [slachtoffer] was. Ineens zag hij [slachtoffer] bloedend op de grond liggen en hij wilde hem daarom helpen. Omdat [slachtoffer] een goede vriend van hem was, er geen sprake was van ruzie tussen hem en [slachtoffer] en hij zichzelf niet als een gewelddadig persoon beschouwt, kan hij zich niet voorstellen dat hij [slachtoffer] zou hebben verwond.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat het verdachte is geweest die [slachtoffer] op 30 maart 2018 met een volle fles bier tegen zijn hoofd heeft geslagen.
4.3.2.
Kwalificatie
De vraag is vervolgens hoe het handelen van verdachte moet worden gekwalificeerd: als een poging tot doodslag (het primair ten laste gelegde), het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel (het subsidiair ten laste gelegde), of een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel (het meer subsidiair ten laste gelegde).
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in het alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Wat betreft de vraag of sprake is van bewuste aanvaarding van zo een kans heeft te gelden dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan worden afgeleid dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg bewust heeft aanvaard, omdat ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Bepaalde gedragingen kunnen echter naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Verdachte heeft [slachtoffer] met een volle fles bier tegen zijn hoofd geslagen. [slachtoffer] had hierdoor een diepe snee aan de linkerzijde van zijn hoofd, ter hoogte van zijn slaap. De kans dat [slachtoffer] door dit incident dodelijk zou worden verwond is naar het oordeel van de rechtbank aanmerkelijk te noemen. De rechtbank acht het algemeen bekend dat zich op het hoofd kwetsbare delen zoals de slaap bevinden, en dat het slaan met een hard (zwaar) voorwerp op het hoofd ter hoogte van de slaap kan leiden tot de dood van het slachtoffer, zeker als het slaan met kracht gebeurt. Dat verdachte met de nodige kracht heeft geslagen, leidt de rechtbank af uit het letsel van [slachtoffer] (hij heeft hierbij een diepe snee en een slagaderlijke bloeding opgelopen) en de omstandigheid dat de fles waarmee verdachte sloeg, daarna was gebroken. Indien [slachtoffer] niet direct de juiste medische hulpverlening had gekregen, was hij mogelijk aan zijn verwondingen overleden aangezien sprake was van een slagaderlijke bloeding.
De rechtbank is van oordeel dat de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] als gevolg van verdachtes handelen een levensbedreigende verwonding zou oplopen ook voor verdachte kenbaar moet zijn geweest. Uit niets is naar voren gekomen dat verdachte zich van deze kans niet bewust is geweest.
Verdachte heeft deze kans naar het oordeel van de rechtbank bovendien bewust aanvaard. De hiervoor beschreven handelingen van verdachte zijn onder de gegeven omstandigheden naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op een mogelijk dodelijke afloop dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op een dodelijke afloop op de koop toe heeft genomen.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag.
5 Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 30 maart 2018 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een volle fles bier tegen het hoofd heeft geslagen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
11 Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 20 (twintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot € 1.624,40 (zegge: zestienhonderdvierentwintig euro en veertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 maart 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 1.624,40 (zegge: zestienhonderdvierentwintig euro en veertig eurocent) te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 26 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.R.P.J. Davids, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en E.G. Fels, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Stockmann, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 juli 2018.