Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBAMS:2018:5532

Rechtbank Amsterdam
26-06-2018
10-08-2018
13/993024-16
Strafrecht
Eerste aanleg - meervoudig

Opmerking(en): Verdachte is een belastingadviseur die vele onjuiste aangiften voor zijn clienten heeft gedaan. Programma (naam programma) leidt totstrafvermindering. Tll deels nietig. Officier van justitie deels niet-ontvankelijk ivm vervolgingsuitsluitingsgrond Awr.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS

Parketnummer: 13/993024-16 (Promis)

Datum uitspraak: 26 juni 2018

Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1965,

ingeschreven [BRP adres] .

1 De zitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van de zitting van 12 juni 2018. De rechtbank heeft op die zitting kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. F. Bahadin, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. K.M.T. Helwegen, naar voren hebben gebracht.

2 De tenlastelegging

Verdachte wordt er kort gezegd van beschuldigd dat hij van 2012 tot en met 2015 op grote schaal onjuiste en valse belastingaangiftes heeft ingediend voor meerdere personen, waarbij in een enkel geval een bewijsmiddel zou zijn vervalst. Dit is op de tenlastelegging opgenomen als het indienen van een onjuiste belastingaangifte (overtreding van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, hierna: Awr) en valsheid in geschrift. De tekst van de tenlastelegging is aan dit vonnis gehecht als bijlage I.

3 De voorvragen

Voordat de rechtbank aan de inhoudelijke beoordeling van een zaak toekomt, moet zij beoordelen of aan een aantal formaliteiten is voldaan. Ten aanzien hiervan heeft de raadsvrouw twee verweren gevoerd.

3.1.

De geldigheid van de dagvaarding

Op de tenlastelegging staan bij feit 1 de woorden ‘waaronder, onder meer’. Hierdoor is het volgens de raadsvrouw niet duidelijk (genoeg) waartegen verdachte zich moet verdedigen en daarom voldoet de dagvaarding niet aan de eisen van de wet. De dagvaarding moet daarom voor dit deel nietig worden verklaard, aldus de raadsvrouw. De officier van justitie heeft zich verzet tegen nietigverklaring, omdat uit het dossier blijkt waartegen verdachte zich moet verdedigen. De rechtbank heeft reeds op de zitting het verweer van de raadsvrouw gehonoreerd en de tenlastelegging deels nietig verklaard, nu het dossier veel verklaringen en aangiften bevat, die niet nader zijn gespecificeerd. De rechtbank heeft de woorden die zij nietig acht doorgestreept in de in bijlage I opgenomen tenlastelegging.

3.2.

De ontvankelijkheid van de officier van justitie

De raadsvrouw heeft bepleit dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging voor de onder feit 1 tenlastegelegde valsheid in geschrift (het tweede cumulatief/alternatief), nu in artikel 69, vierde lid van de Awr een vervolgingsuitsluitingsgrond is opgenomen voor dit feit. Op grond van vaste jurisprudentie leidt dit volgens de raadsvrouw tot niet-ontvankelijkheid.1

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zij wel ontvankelijk is in de vervolging voor dit feit, nu de vervolgingsuitsluitingsgrond ziet op vervolging voor het gebruikmaken van een vals geschrift (tweede lid) en het in deze zaak gaat om het opmaken van een vals geschrift (eerste lid). Op grond van vaste jurisprudentie leidt dit volgens de officier van justitie niet tot niet-ontvankelijkheid.2

De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de vervolging van verdachte op grond van artikel 225, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) op gespannen voet staat met de vervolgingsuitsluitingsgrond van artikel 69, vierde lid van de Awr, welke uitsluitingsgrond betrekking heeft op het gebruik maken van valse geschriften in de zin van artikel 225, tweede lid Sr. Zij overweegt hiertoe als volgt.

In artikel 69, vierde lid Awr is bepaald dat de eerste twee leden van artikel 69 Awr specialiteit bezitten ten opzichte van artikel 225, tweede lid Sr. Als zo’n situatie zich voordoet, dan is strafvervolging op grond van dat laatste artikel uitgesloten. Het eenduidig invullen van de vervolgingsuitsluitingsgrond is in de rechtspraktijk niet altijd eenvoudig. De onduidelijkheid over de reikwijdte van de uitsluitingsgrond komt voort uit de beperking tot gedragingen die onder de strafbepaling van artikel 225, tweede lid Sr vallen. Deze beperking roept verschillende vragen op, bijvoorbeeld of de in deze zaak onder artikel 225, eerste lid Sr tenlastegelegde ook onder het toepassingsbereik van het tweede lid en dus onder de vervolgingsuitsluitingsgrond zou kunnen vallen. Vervolging op basis van artikel 225, eerste lid Sr is in beginsel mogelijk. Omdat de gedragingen die kunnen vallen onder deze leden overeen kunnen komen, kan vervolging voor het eerste lid tot een onbevredigend resultaat leiden. Er zijn naar het oordeel van de rechtbank gevallen denkbaar waarin een vervolging op grond van artikel 225, eerste lid Sr in strijd is met de vervolgingsuitsluitingsgrond. De rechtbank kijkt hierbij naar het feit zoals dat in werkelijkheid is gepleegd, zoals ook wordt gedaan door andere rechtbanken.3 Als uitgangspunt neemt de rechtbank dat vervolging moet worden uitgesloten, als het gaat om het opmaken van geschriften die uitsluitend een fiscale functie en niet ook tegen anderen dan de Belastingdienst kunnen worden gebruikt.

In deze zaak wordt verdachte verweten dat hij onjuiste en valse elektronische aangifteformulieren inkomstenbelasting heeft opgemaakt en ingediend. Deze elektronische aangiften zijn opgemaakt met het enige doel om deze bij de Belastingdienst in te dienen. Het (valselijk) opmaken van deze aangiften gebeurde door deze (onjuiste) aangiften, nota bene met één druk op de knop, bij de Belastingdienst in te dienen. In dit geval gaat het dus om onder het eerste lid tenlastegelegde gedragingen (het opstellen) die volledig samenvallen met de gedragingen zoals bedoeld onder het tweede lid (het indienen). Er bestaat daarom een grond om ten opzichte van het als tweede alternatief/cumulatief tenlastegelegde artikel 225, eerste lid Sr de specialiteit van de Awr aan te nemen.

Hierdoor is de officier van justitie ten aanzien van de tweede alternatief/cumulatief tenlastegelegde valsheid in geschrift niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte.

4 De zaak

4.1.

De feiten en omstandigheden

De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.4

Verdachte heeft sinds 1995 een eenmanszaak en verricht werkzaamheden op het gebied van financiële dienstverlening met betrekking tot schadeverzekeringen, levensverzekeringen en hypothecair- en consumptief krediet.5 Verdachte heeft ook veelvuldig voor zijn cliënten hun aangifte inkomstenbelasting (hierna: IB) ingediend bij de Belastingdienst. Hij heeft dit in ieder geval ook gedaan voor de op de tenlastelegging genoemde personen.6 Verdachte had geen BECON-nummer, een nummer waarmee belastingconsulenten zich registreren bij de Belastingdienst en waarmee ze namens hun cliënten aangiften IB kunnen indienen. In plaats daarvan deed verdachte de aangifte IB in het bijzijn van zijn cliënten en met hun DigiD-gegevens.7 Verdachte deed de aangifte IB in de regel bij hem thuis, maar maakte daarvoor wel met behulp van een VPN gebruik van verschillende IP-adressen.8 Hij vermeldde zichzelf niet als contactpersoon. Verdachte kreeg per ingevulde en ingediende aangifte IB doorgaans een vergoeding van € 80,-, die hij cash in ontvangst nam.

Op enig moment heeft de FIOD bij verschillende personen navraag gedaan over de in hun aangifte IB opgegeven zorgkosten. Uit de reacties die de FIOD daarop ontving bleek dat verdachte enkele aangiften IB heeft gedaan, waarop de FIOD een onderzoek naar de door verdachte ingediende aangiften IB is gestart. De FIOD meent dat verdachte van 2013 tot en met 2015 ruim 3.800 aangiften IB heeft ingediend.9 Bij vrijwel alle aangiften IB zijn (hoge) zorgkosten opgegeven. Navraag bij de belastingplichtigen toont volgens de FIOD aan dat die kosten onjuist zijn en niet opgegeven hadden mogen worden.

Uit het onderzoek is ook gebleken dat er een brief is gestuurd naar de FIOD, ondertekend met de naam [persoon 1] , waarin staat vermeld dat de opgegeven zorgkosten wel degelijk zijn gemaakt. Ook is er een dieetbevestiging op naam van [persoon 1] ingestuurd, waarop is vermeld dat [persoon 1] om medische redenen een dieet moet volgen. De FIOD vermoedt dat verdachte deze geschriften heeft vervalst.

4.2.

Het standpunt van de officier van justitie en de verdediging

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bijna alle tenlastegelegde feiten bewezen kunnen worden, alsook het medeplegen daarvan. Van de verdenking van het doen van onjuiste aangifte IB geldt dit niet voor de aangiften IB die voor alle tenlastegelegde jaren zijn gedaan namens [persoon 2] , voor de aangifte IB die over de jaren 2013 en 2014 is gedaan namens [persoon 3] , voor de aangifte IB die over 2014 is gedaan namens [persoon 4] , voor de aangifte IB die voor het jaar 2013 is gedaan namens [persoon 5] en voor de aangifte IB die over \ 2014 is gedaan namens [persoon 6] . De aangiften van [persoon 2] zijn gecontroleerd en door de Belastingdienst aangemerkt als juist en voor [persoon 3] , [persoon 4] , [persoon 5] en [persoon 6] zijn voor de betreffende jaren geen zorgkosten opgegeven, aldus de officier van justitie. De onder 2 tenlastegelegde valsheid in geschrift kan volgens de officier van justitie ook worden bewezen, omdat de betrokken belastingplichtige en huisarts ontkennen die geschriften te hebben opgesteld. Daarom heeft verdachte het gedaan, aldus de officier van justitie.

De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte voor alle feiten moet worden vrijgesproken om een paar redenen. Zo kan niet worden vastgesteld dat de ingediende aangiften IB onjuist zijn, dat de aangiften IB zijn ingediend door verdachte en dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het indienen van onjuiste aangiften IB. Voor zover al betrokkenheid van verdachte kan worden aangenomen bij het indienen van een onjuiste aangifte IB, dan heeft die betrokkenheid niet het gewicht van medeplegen. Voor het bewijzen van medeplegen is bovendien vereist dat het opzet van de medeplegers wordt bewezen en over het opzet van de belastingplichtigen kan niets worden vastgesteld.

4.3.

Het oordeel van de rechtbank

4.3.1.

Algemene (bewijs)overwegingen

De tenlastegelegde (onjuiste) aangiften IB worden onder 4.3.2. behandeld. De rechtbank zal eerst duidelijk maken welke uitgangspunten zij bij de beoordeling van die aangiften hanteert. Het gaat om het volgende.

- Het doen van een onjuiste aangifte leidt tot te weinig belastingheffing

Bij het doen van de aangifte IB kan een particulier persoonsgebonden aftrekposten opgeven. Onder persoonsgebonden aftrekkosten vallen onder meer uitgaven voor specifieke zorgkosten. Niet alle zorgkosten mogen als aftrekpost worden opgegeven. Kosten die bijvoorbeeld door de zorgverzekeraar worden vergoed of die onder het eigen risico vallen mogen niet worden opgegeven aan de Belastingdienst.10 Het opgeven van aftrekposten leidt tot een verlaging van het belastbare inkomen en als er minder belastbaar inkomen is, hoeft er ook minder belasting betaald te worden. Indien de rechtbank in dit vonnis vaststelt dat ten onrechte zorgkosten als aftrekposten zijn opgegeven in een aangifte IB, stelt zij daarmee dus ook onmiddellijk vast dat die opgave ertoe strekte dat er te weinig belasting zou worden geheven.

- De zorgplicht van een professioneel dienstverlener

Verdachte heeft zichzelf altijd gepresenteerd als professional in de financiële dienstverlening. Nu verdachte al jarenlang belastingaangiften indient voor vele klanten en hij zich ook opwerpt als belastingadviseur, is de rechtbank van oordeel dat hij geacht moet worden bekend te zijn met de relevante regelgeving voor het doen van aangifte IB. Vanuit die hoedanigheid rust op verdachte een zorgplicht die ertoe strekt dat verdachte de nodige maatregelen neemt ter ondersteuning van de kwaliteit, juistheid en legitimiteit van zijn dienstverlening. Deze zorgplicht dient er uiteindelijk toe te leiden dat wordt gewaarborgd dat zijn cliënten kunnen vertrouwen op de dienstverlening van hem als professional. In deze zaak betekent deze zorgplicht dat verdachte een onderzoeksplicht heeft naar de juistheid van de in de aangifte opgegeven informatie. Die onderzoeksplicht houdt bij voorkeur in dat verdachte alle bewijsstukken controleert op juistheid, voordat die worden opgenomen in de aangifte IB. Weliswaar geldt ten aanzien van de onderbouwing van de zorgkosten de ‘vrije bewijsleer’, maar er moet wel enig bewijsstuk zijn. Indien uit het dossier blijkt dat de bewijsstukken aan verdachte zijn getoond of op z’n minst aangeboden, zal de rechtbank aannemen dat verdachte aan deze zorgplicht heeft voldaan. Indien uit het dossier blijkt dat de belastingplichtigen stellen specifieke kosten niet te hebben gemaakt, dan concludeert de rechtbank dat daarvoor ook geen bewijsstukken voorhanden zijn en dat die dus ook nooit aan verdachte zijn getoond of door hem zijn gecontroleerd. In dat geval heeft verdachte zijn professionele zorgplicht geschonden.

- Opzet

Er moet ook worden vastgesteld dat verdachte opzet had op het indienen van een onjuiste aangifte IB, door onjuiste bedragen als specifieke zorgkosten op te geven. Van opzet is al sprake indien verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat een gevolg zou intreden. In dit geval zou het gevolg zijn dat een onjuiste aangifte IB zou worden ingediend. Verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de personen voor wie hij de aangifte invulde verantwoordelijk zijn voor hun eigen aangifte en dat hij slechts invulde wat hem werd verteld. Gelet op de specifieke expertise van verdachte als professional, afgezet tegen de onervarenheid van zijn klanten op dit gebied en het feit dat hij tegen betaling de aangifte invulde, mochten zijn klanten deskundigheid van hem verwachten alsmede dat hij hun aangiften naar waarheid en conform de geldende regels invulde. Bij twijfelgevallen had het op de weg van verdachte gelegen nadere informatie in te winnen of bewijsstukken op te vragen ter onderbouwing van een kostenpost. Indien er geen bewijsstukken konden worden getoond, had verdachte de betreffende aftrekpost niet in de aangifte IB mogen opnemen. Zoals hierna wordt overwogen heeft verdachte in dat geval zijn zorgplicht als professioneel dienstverlener geschonden en daarmee opzettelijk de kans aanvaard dat de aangifte IB die hij indiende onjuist zou zijn. Hij heeft hiermee immers willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij namens zijn klanten onjuiste aangiften IB zou indienen. Indien de rechtbank hieronder zal vaststellen dat er een onjuiste aangifte IB is gedaan, dan komt daarmee ook vast te staan dat die aangifte IB opzettelijk is gedaan.

- De juistheid van de aangifte IB

Per aangifte moet worden vastgesteld dat die onjuist dan wel onvolledig is. Anders dan wat de officier van justitie en de raadsvrouw aanvoeren, wordt hierbij niet het oordeel van de Belastingdienst over de uiteindelijke aanslag betrokken. Er bestaat immers een grijs gebied waarin een belastingadviseur en een belastingplichtige kunnen menen dat kosten afgetrokken mogen worden, terwijl de Belastingdienst achteraf oordeelt dat dat niet het geval is. In dat geval is niet opzettelijk een onjuiste aangifte IB gedaan. Wanneer de belastingplichtige stelt aftrekbare zorgkosten te hebben gemaakt, maar daarvoor geen bewijsmiddel (meer) heeft zal de Belastingdienst de aftrekpost kunnen verwerpen, maar daarmee staat nog niet vast dat die kosten niet zijn gemaakt en de opgave dus vals of onjuist is. Aan de ander kant kan niet in alle gevallen worden vastgesteld of en zo ja welke actie de Belastingdienst heeft ondernomen richting de belastingplichtige. Daarbij speelt ook een rol dat de Belastingdienst heeft aangegeven bij een benadeling van minder dan € 750,- geen actie te ondernemen. Kortom aan het oordeel van de Belastingdienst, voor zover dat al voorhanden is in het dossier over de uiteindelijke aanslag, kan de rechtbank geen conclusies verbinden. De vraag die de rechtbank zal beantwoorden is of verdachte ten tijde van het indienen van de aangifte IB wist of moest weten dat de aftrekpost onjuist was. Verdachte heeft hierover geen concrete verklaringen gegeven, waardoor de rechtbank uit zal gaan van de verklaringen van de belastingplichtigen. In enkele gevallen hebben de betrokken belastingplichtigen tegenstrijdig verklaard met hun eigen eerdere of latere verklaring. In het voordeel van verdachte wordt in zo’n geval uitgegaan van de minst belastende verklaring, ook al is de belastingplichtige daar later op teruggekomen. Indien een in de tenlastelegging genoemde belastingplichtige opgegeven zorgkosten niet expliciet ontkent, dan kan de rechtbank niet vaststellen dat de aangifte onjuist is. Als de belastingplichtige opgegeven zorgkosten wel expliciet ontkent, dan gaat de rechtbank er vanuit dat die kosten ook niet zijn gemaakt en dat - zoals hiervoor al vermeld - voor die aftrekpost in ieder geval geen bewijsstuk is getoond aan verdachte en hij er daarom niet van uit mocht gaan dat de aftrekpost opgegeven mocht worden. Als verdachte in dat geval, toch de aftrekpost heeft opgegeven, heeft verdachte ten minste voorwaardelijk opzet gehad op het indienen van een onjuiste aangifte IB.

4.3.2.

De tenlastegelegde aangiften inkomstenbelasting (feit 1)

- Belastingplichtige [persoon 1]

Verdachte heeft namens [persoon 1] aangiften IB gedaan over in ieder geval de jaren 2011, 2012 en 2013. In al deze jaren zijn zorgkosten opgegeven als aftrekposten. [persoon 1] heeft hierover verklaard dat hij in verdachtes wachtkamer moest uitrekenen wat hij aan zorgkosten had gemaakt, zodat verdachte meteen kon beginnen met de aangifte IB. [persoon 1] heeft ook verklaard dat hij aan verdachte heeft aangeboden om bewijzen te laten zien. Op grond van het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat verdachte opzettelijk een onjuiste aangifte IB namens [persoon 1] heeft gedaan. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

- Belastingplichtige [persoon 3]

Verdachte heeft namens [persoon 3] aangiften IB gedaan over in ieder geval de jaren 2011, 2012, 2013 en 2014.11 In de jaren 2011 en 2012 zijn zorgkosten als aftrekposten opgegeven en in de jaren 2013 en 2014 niet.12 is door zowel de FIOD als de rechter-commissaris gehoord. Over de jaren 2011 en 2012 erkent [persoon 3] dat zij vele opgegeven zorgkosten heeft gemaakt, maar van een aantal zorgposten ontkent zij expliciet dat zij die kosten heeft gemaakt. Zo ontkent zij dat ze in 2011 en 2012 kosten heeft gemaakt voor kleding en beddengoed.13 Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte zijn zorgplicht als professioneel dienstverlener heeft geschonden en door de kosten toch op te geven, voorwaardelijk opzet heeft gehad op het doen van een onjuiste aangifte IB namens [persoon 3] over de jaren 2011 en 2012.

Hiermee kan niet worden vastgesteld dat verdachte over de jaren 2013 en 2014 opzettelijk een onjuiste aangiften IB namens [persoon 3] heeft gedaan. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

- Belastingplichtige [persoon 2]

Verdachte heeft namens [persoon 2] aangiften IB gedaan over in ieder geval de jaren 2011, 2012 en 2013. In al deze jaren zijn zorgkosten opgegeven als aftrekposten. [persoon 2] heeft hierover verklaard dat hij al deze kosten werkelijk heeft gemaakt en dat de kosten daarom als aftrekpost opgegeven mochten worden. Op grond van het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat verdachte opzettelijk een onjuiste aangifte IB namens [persoon 2] heeft gedaan. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

- Belastingplichtige [persoon 4]

Verdachte heeft namens [persoon 4] aangiften IB gedaan over in ieder geval de jaren 2011, 2012 en 2013. De aangifte IB over het jaar 2014 is volgens [persoon 4] ingediend door een familielid van haar. In de jaren 2011, 2012 en 2013 zijn zorgkosten opgegeven als aftrekposten. [persoon 4] heeft over een deel van de opgegeven kosten verklaard dat zij die heeft gemaakt en over een deel dat zij niet meer weet of ze die kosten heeft gemaakt. Op grond van het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat verdachte opzettelijk een onjuiste aangifte IB namens [persoon 4] heeft gedaan. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

- Belastingplichtige [persoon 7]

Verdachte heeft namens [persoon 7] aangiften IB gedaan over in ieder geval de jaren 2013 en 2014. Over de vraag of verdachte dat ook in 2011 en 2012 heeft gedaan verklaart [persoon 7] wisselend. In alle jaren zijn zorgkosten als aftrekposten opgegeven. Over een deel van deze kosten heeft [persoon 7] verklaard dat hij die heeft gemaakt en over een ander deel heeft [persoon 7] verklaard dat hij het niet meer weet. Op grond van het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat verdachte opzettelijk een onjuiste aangifte IB namens [persoon 7] heeft gedaan. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

- Belastingplichtige [persoon 8]

Verdachte heeft namens [persoon 8] aangiften IB gedaan over in ieder geval de jaren 2011, 2012, 2013 en 2014. In al deze jaren zijn zorgkosten opgegeven als aftrekposten. [persoon 8] heeft geen verklaring afgelegd of anderszins een toelichting gegeven op deze aftrekposten. Op grond van het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat verdachte opzettelijk een onjuiste aangifte IB namens [persoon 8] heeft gedaan. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

- Belastingplichtige [persoon 9]

Verdachte heeft namens [persoon 9] aangiften IB gedaan over in ieder geval de jaren 2011, 2012, 2013 en 2014. In al deze jaren zijn zorgkosten opgegeven als aftrekposten. [persoon 9] is gehoord door zowel de FIOD als door de rechter-commissaris en heeft wisselend verklaard. Zij heeft verklaard dat ze een deel van de opgegeven zorgkosten heeft gemaakt, dat ze een deel van de opgegeven zorgkosten niet heeft gemaakt en dat ze niet meer weet welke zorgkosten ze (precies) heeft gemaakt. Op grond van het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat verdachte opzettelijk een onjuiste aangifte IB namens [persoon 9] heeft gedaan. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

- Belastingplichtige [persoon 10]

Verdachte heeft namens [persoon 10] aangiften IB gedaan over in ieder geval de jaren 2013 en 2014. In al deze jaren zijn zorgkosten opgegeven als aftrekposten. [persoon 10] is gehoord door zowel de FIOD als door de rechter-commissaris en heeft wisselend verklaard. Hij heeft verklaard dat hij een deel van de opgegeven zorgkosten heeft gemaakt en dat hij niet meer weet of hij (een deel van) de opgegeven zorgkosten heeft gemaakt. Op grond van het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat verdachte opzettelijk een onjuiste aangifte IB namens [persoon 10] heeft gedaan. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

- Belastingplichtige [persoon 11]

Verdachte heeft namens [persoon 11] aangiften IB gedaan over in ieder geval de jaren 2011, 2012, 2013 en 2014.14 In al deze jaren zijn zorgkosten opgegeven als aftrekposten.15 heeft alle opgegeven zorgkosten ontkend. Ze is weliswaar een keer naar het ziekenhuis geweest, maar daar heeft zij geen kosten voor gemaakt. Daarom stelt de rechtbank vast dat verdachte zijn zorgplicht als professioneel dienstverlener heeft geschonden en door de niet geverifieerde kosten toch op te geven, voorwaardelijk opzet heeft gehad op het doen van een onjuiste aangifte IB namens [persoon 11] over de jaren 2011, 2012, 2013 en 2014.

- Belastingplichtige [persoon 12]

Verdachte heeft namens [persoon 12] aangiften IB gedaan over in ieder geval de jaren 2011, 2012 en 2014.16 In al deze jaren zijn zorgkosten opgegeven als aftrekposten.17 ontkent in 2012 kosten te hebben gemaakt voor vervoer.18 Over (een deel van) de andere opgegeven zorgkosten in deze jaren heeft zij verklaard dat ze die kosten heeft gemaakt en dat zij niet meer weet of zij (een deel van) de kosten heeft gemaakt.

De rechtbank stelt vast dat verdachte in ieder geval in 2012 zijn zorgplicht als professioneel dienstverlener heeft geschonden door niet geverifieerde vervoerskosten op te geven en daarmee voorwaardelijk opzet heeft gehad op het doen van een onjuiste aangifte IB namens [persoon 12] over het jaar 2012.

Op grond van het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat verdachte over de jaren 2011 en 2014 opzettelijk een onjuiste aangifte IB namens [persoon 12] heeft gedaan. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

- Belastingplichtige [persoon 5]

Verdachte heeft namens [persoon 5] aangiften IB gedaan over in ieder geval de jaren 2011, 2012, 2013 en 2014. In al deze jaren zijn zorgkosten opgegeven als aftrekposten, bestaande uit kosten voor vervoer, kleding en beddengoed en geneeskundige hulp. [persoon 5] is niet gehoord, maar heeft via een vragenbrief verklaard dat er om medische redenen beddengoed is aangeschaft, maar dat er geen dieet is gevolgd op grond van een medische indicatie. Uit de aangiften IB blijkt, zoals gezegd, niet dat dieetkosten zijn opgegeven als aftrekposten. Op grond van het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat verdachte opzettelijk een onjuiste aangifte IB namens [persoon 5] heeft gedaan. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

- Belastingplichtige [persoon 13]

Verdachte heeft namens [persoon 13] aangifte IB gedaan over in ieder geval het jaar 2011.19 In dat jaar zijn zorgkosten opgegeven als aftrekposten.20 heeft verklaard dat zij weliswaar enige kosten heeft gemaakt voor medicijnen, maar dat die niet in aanmerking kwamen als aftrekpost. Zij ontkent ooit aan verdachte te hebben opgegeven dat zij kosten heeft gemaakt voor kleding en beddengoed.21 De rechtbank stelt vast dat verdachte in ieder geval in 2011 zijn zorgplicht als professioneel dienstverlener heeft geschonden door niet geverifieerde zorgkosten op te geven en daarmee voorwaardelijk opzet heeft gehad op het doen van een onjuiste aangifte IB namens [persoon 13] over het jaar 2011.

- Belastingplichtige [persoon 14]

Verdachte heeft namens [persoon 14] aangiften IB gedaan over in ieder geval de jaren 2011, 2012, 2013 en 2014.22 In al deze jaren zijn zorgkosten opgegeven als aftrekposten, waaronder kosten voor kleding en beddengoed.23 ontkent in deze jaren kosten te hebben gemaakt voor kleding en beddengoed.24 De rechtbank stelt vast dat verdachte in deze jaren zijn zorgplicht als professioneel dienstverlener heeft geschonden door niet geverifieerde zorgkosten op te geven en daarmee voorwaardelijk opzet heeft gehad op het doen van een onjuiste aangifte IB namens [persoon 14] over de jaren 2011, 2012, 2013 en 2014.

- Belastingplichtige [persoon 6]

Verdachte heeft namens [persoon 14] aangiften IB gedaan over in ieder geval de jaren 2011, 2012, 2013 en 2014.25 In het jaar 2014 zijn geen zorgkosten opgegeven als aftrekpost. In de jaren 2011, 2012 en 2013 zijn wel zorgkosten opgegeven als aftrekposten, waaronder kosten voor kleding en beddengoed.26 ontkent in deze jaren kosten te hebben gemaakt voor kleding en beddengoed.27 De rechtbank stelt vast dat verdachte in deze jaren zijn zorgplicht als professioneel dienstverlener heeft geschonden door vervoerskosten op te geven en daarmee voorwaardelijk opzet heeft gehad op het doen van een onjuiste aangifte IB namens [persoon 6] over de jaren 2011, 2012 en 2013.

- Medeplegen

Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat sprake is van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de belastingplichtigen dat gesproken kan worden van medeplegen. Uit niets blijkt immers van enig plan dat is besproken en vervolgens is uitgevoerd. verdachte zal aldus worden vrijgesproken van het medeplegen.

4.3.4.

Valsheid in geschrift (feit 2)

Ter onderbouwing van bovengenoemde aangiften IB van [persoon 1] heeft de FIOD een brief en een dieetbevestiging ontvangen. Verdachte wordt verweten dat hij deze geschriften heeft vervalst.

De huisarts van [persoon 1] , mevrouw [naam huisarts] , heeft verklaard dat zij twee dieetbevestigingsformulieren heeft afgegeven. Over het eerste formulier heeft zij verklaard dat ze daarop heeft geschreven dat er geen medische indicatie was voor een dieet. Over een ander formulier heeft zij verklaard dat ze dat heeft ondertekend, maar dat ze daarop niet een dieet heeft vermeld. Zij stelt dat die dieetvermelding daar achteraf door iemand anders bij is geschreven. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de huisarts de bestreden dieetbevesting niet heeft opgemaakt en dat het formulier dus is vervalst.

Dat beantwoordt echter nog niet de vraag of het verdachte was die dat heeft gedaan. [persoon 1] heeft ontkend dat hij deze stukken heeft opgesteld, ondertekend en opgestuurd. Verdachte heeft verklaard dat hij [persoon 1] naar zijn huisarts heeft gestuurd om een ondertekende dieetbevestiging te verkrijgen en dat hij die ondertekende dieetbevestiging uiteindelijk ook van [persoon 1] heeft gekregen. Het dossier bevat verder geen stukken die aantonen wie de dieetvermelding op het ondertekende formulier heeft bijgeschreven, waardoor de rechtbank niet kan vaststellen dat het verdachte is geweest die dit formulier heeft vervalst. Verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.

Verdachte heeft verklaard dat hij zijn cliënten helpt met het schrijven van brieven aan bijvoorbeeld de Belastingdienst. Zo heeft hij erkend dat hij de brief op de tenlastelegging heeft opgesteld voor [persoon 1] . Hij heeft echter ontkend dat hij de brief namens [persoon 1] heeft ondertekend en opgestuurd naar de Belastingdienst. [persoon 1] heeft verklaard dat hij de brief niet heeft ondertekend en opgestuurd. De rechtbank heeft op de zitting geconstateerd dat de handtekening onderaan de brief niet lijkt op de handtekening van [persoon 1] . Verdachte heeft verklaard dat hij de handtekening niet herkent. Het dossier bevat verder geen stukken op grond waarvan kan worden vastgesteld wie de brief heeft ondertekend en opgestuurd, waardoor de rechtbank niet kan vaststellen dat het verdachte is geweest die deze brief valselijk heeft opgemaakt. Verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.

5 Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte

1.

in de periode van 26 februari 2012 tot en met 24 april 2015 te Alkmaar,

telkens opzettelijk belastingaangiften ten name van

  • -

    [persoon 3] over de tijdvakken 2011 en 2012,

  • -

    [persoon 11] over de tijdvakken 2011, 2012, 2013 en 2014,

  • -

    [persoon 12] over het tijdvak 2012,

  • -

    [persoon 13] over het tijdvak 2011,

  • -

    [persoon 14] over de tijdvakken 2011, 2012, 2013 en 2014 en

  • -

    [persoon 6] over de tijdvakken 2011, 2012 en 2013,

onjuist heeft gedaan, immers heeft verdachte telkens opzettelijk op de bij de Belastingdienst ingediende elektronische aangiften ten name van genoemde personen over genoemde perioden (een) onjuiste aftrekpost(en), waaronder uitgaven voor specifieke zorgkosten, kleding en beddengoed, kosten voor genees- en heelkundige hulp en dieetkosten opgegeven, terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven.

De taal- en schrijffouten die in de tenlastelegging stonden zijn verbeterd. Verdachte heeft geen nadeel ondervonden door deze verbeteringen.

6 De strafbaarheid

Hiervoor is bewezenverklaard dat verdachte vijftien onjuiste aangiften heeft ingediend. Dit levert vijftien feiten op. Deze bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7 De straf

7.1.

De strafeis van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevraagd aan verdachte een gevangenisstraf van 14 maanden op te leggen, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Zij heeft voor deze voorwaardelijke straf een proeftijd van 2 jaar gevraagd.

7.2.

Het standpunt van de verdediging

Voor zover de rechtbank aan strafoplegging toe zou komen, heeft de verdediging gevraagd om rekening te houden met het relatief lage bedrag dat voor de op de tenlastelegging genoemde belastingplichtigen is nageheven en dus een relatief laag benadelingsbedrag. Ook is verdachte nooit veroordeeld, is de redelijke termijn in deze zaak overschreden en heeft verdachte door de media-aandacht in deze zaak al negatieve gevolgen ervaren.

7.3.

De op te leggen straf

De rechtbank zal aan verdachte een werkstraf van 180 uren opleggen. Hieronder staat uitgelegd waarom.

Voor de beantwoording van de vraag welke straf aan verdachte moet worden opgelegd neemt de rechtbank de verwijtbaarheid van de gedragingen van verdachte als uitgangspunt. Verdachte heeft jarenlang op grote schaal namens zijn cliënten onjuiste aangiften IB ingediend. De clientèle van verdachte bestond uit kwetsbare personen, die niet of nauwelijks iets wisten van belastingen en aftrekposten. Deze mensen klopten zonder enige kennis van zaken bij verdachte aan om hun belastingaangifte conform de regels in te dienen. Deze mensen hadden het vertrouwen in verdachte dat hij dat zou doen en nu verdachte toch kosten opvoerde die hij niet mocht opvoeren, heeft hij het vertrouwen geschaad dat zijn cliënten in hem hadden. De rechtbank vindt dit met name verwijtbaar, omdat verdachte zichzelf presenteerde als deskundig financieel adviseur met kennis van zaken over belastingen. Verdachte blijft maar vasthouden aan de eigen verantwoordelijkheid van zijn cliënten voor de juistheid van hun aangiften IB. De rechtbank vindt dit onbegrijpelijk en die opstelling siert verdachte dan ook allerminst.

Door deze kostenposten is aanvankelijk een te laag bedrag aan belasting geheven en heeft een aantal belastingplichtigen een naheffing moeten betalen. De totale correctie op de opgegeven aftrekposten van de bewezenverklaarde aangiften IB bedraagt € 13.160,-. Over dit bedrag moeten de belastingplichtigen alsnog inkomstenbelasting betalen. Het is bijzonder vervelend en hinderlijk voor de belastingplichtigen dat zij dit bedrag achteraf moeten terugbetalen, te meer nu de naheffing meestal een paar jaar later wordt ontvangen en de belastingplichtigen het teveel teruggekregen bedrag dan al hebben uitgegeven. Verdachte heeft zich blijkbaar niet bekommerd om dit gevolg. Met zijn werkzaamheden verdiende verdachte € 80,- per aangifte IB, dat contant werd ontvangen en waarvoor geen factuur werd verstrekt. Het lijkt erop dat hij met zijn handelen vooral zijn eigen financieel belang in het vizier had.

Verdachte moet als professional weten dat de Belastingdienst de ingediende aangiften IB niet ieder jaar nauwgezet controleert. Er worden jaarlijks miljoenen aangiften ingediend. De Belastingdienst heeft simpelweg niet de capaciteit om die allemaal te controleren. Wetende dat de Belastingdienst steekproefsgewijs controleert, dient hij vanuit zijn professionele hoedanigheid niet alleen in te staan voor het op de juiste wijze doen van aangifte IB voor zijn cliënten, maar moeten de Belastingdienst en de maatschappij erop te kunnen vertrouwen dat hij geen misbruik maakt van zijn kennis.

De rechtbank vindt hierom een forse werkstraf passend. Voor de vraag hoe lang die werkstraf moet zijn houdt de rechtbank rekening met het volgende.

Uit een Europees verdrag (het EVRM) vloeit voort dat een strafzaak moet worden afgedaan binnen redelijke termijn. Die termijn is in beginsel, in gevallen waarin geen voorlopige hechtenis is toegepast, twee jaren vanaf het moment dat de verdachte bekend is geraakt met het voornemen hem te vervolgen. Dat was het geval op 9 maart 2016, de dag waarop verdachte is aangehouden. Nu dit vonnis pas wordt gewezen op 26 juni 2018, is deze termijn met ruim drie en een halve maand overschreden.

Ook staat vast dat deze zaak de nodige media-aandacht heeft gekregen. In de uitzending van [datum] van het programma . ‘ [naam programma] ’ heeft [naam presentator] met een verborgen camera opgenomen beelden van verdachte uitgezonden, waarbij ook duidelijk was dat het om verdachte ging. Deze media-aandacht heeft gevolgen gehad voor verdachtes zakelijke- en privéleven. Zo heeft hij vele cliënten verloren en ervaart hij maatschappelijke afkeer van personen in zijn directe omgeving. Omdat de uitzending nog beschikbaar is op de website van [naam website] , acht de rechtbank het aannemelijk dat verdachte in de toekomst nog opnieuw zal worden geconfronteerd met deze zaak.

Tot slot wordt geconstateerd dat verdachte zowel voorafgaand aan als na deze zaak nooit eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.

Al met al acht de rechtbank een werkstraf van 190 uur een passende straf, die recht doet aan de ernst van deze feiten en ervoor zal zorgen dat verdachte zich in de toekomst niet opnieuw schuldig maakt aan een dergelijk strafbaar feit. In verband met de overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank daarop een korting van 5% toepassen, zodat aan verdachte een werkstraf zal worden opgelegd van 180 uur.

8 Het beslag

Onder verdachte is geld in beslag genomen. Het gaat in totaal om € 1.260,- in coupures van € 50,-, € 20,- en € 10,-.

De officier van justitie heeft gevraagd of de rechtbank dit geld verbeurd wil verklaren.

De raadsvrouw heeft geen standpunt ingenomen over het beslag.

De rechtbank stelt vast dat verdachte in ieder geval vijftien onjuiste aangiften IB heeft gedaan, waarvoor hij € 80,- per aangifte heeft ontvangen. Verdachte heeft dus in ieder geval € 1.200,- verdiend aan deze strafbare feiten. Het indienen van de aangiften IB en aldus het ontvangen van de vergoedingen daarvoor lag echter in de jaren 2012 tot en met 2015. De rechtbank kan niet vaststellen dat de bankbiljetten die in 2016 in beslag zijn genomen de bankbiljetten zijn die verdachtes cliënten aan hem hebben betaald. De rechtbank zal daarom beslissen dat het in beslag genomen geld aan verdachte wordt teruggegeven.

9 De toepasselijke wetsartikelen

Verdachte heeft met zijn handelen artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen overtreden. Bij de strafoplegging houdt de rechtbank verder nog rekening met artikelen 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht.

10 De beslissing in het kort

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van het onder 1 tweede alternatief/cumulatief tenlastegelegde feit.

Verklaart het onder 2 tenlastegelegde feit niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, eerste alternatief/cumulatief tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.

Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Het onder 1, eerste alternatief/cumulatief bewezen verklaarde levert op: ‘het opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd’.

Verklaart het bewezene strafbaar.

Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 180 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.

Gelast de teruggave aan verdachte van: geld (1260.00 euro).

Dit vonnis is gewezen door

mr. G.M. van Dijk, voorzitter,

mrs. G.H. Marcus en M.M. Helmers, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. H.L.A. Haulo, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 juni 2018.

[Bijlage]

  • -

    [Bijlage]

  • -

    [Bijlage]

  • -

    [Bijlage]

  • -

    [Bijlage]

  • -

    [Bijlage]

  • -

    [Bijlage]

  • -

    [Bijlage]

  • -

    [Bijlage]

  • -

    [Bijlage]

  • -

    [Bijlage]

  • -

    [Bijlage]

  • -

    [Bijlage]

  • -

    [Bijlage]

  • -

    [Bijlage]

  • -

    [Bijlage]

  • -

    [Bijlage]

  • -

    [Bijlage]

  • -

    [Bijlage]

  • -

    [Bijlage]

  • -

    [Bijlage]

  • -

    [Bijlage]

  • -

    [Bijlage]

  • -

    [Bijlage]

  • -

    [Bijlage]

  • -

    [Bijlage]

  • -

    [Bijlage]

  • -

    [Bijlage]

  • -

    [Bijlage]

1 De raadsvrouw heeft ter onderbouwing van dit standpunt verwezen naar ECLI:NL:RBAMS:2017:807.

2 De officier van justitie heeft ter onderbouwing van dit standpunt verwezen naar ECLI:NL:GHAMS:2016:5825, ECLI:NL:GHAMS:2017:5050 en ECLI:NL:GHAMS:2018:544.

3 Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ1739.

4 De weergegeven bewijsmiddelen bevinden zich, tenzij anders vermeld, in de dossiers van de FIOD-ECD met dossiernummer 57660. De in de voetnoten met de letter G of de letters AMB aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakte processen-verbaal en voldoen aan de daaraan bij de wet gestelde eisen; de met de letter D aangeduide bewijsmiddelen zijn geschriften. Verwezen wordt naar de desbetreffende pagina’s in de dossiers.

5 AMB-001, p.28.

6 Dit heeft verdachte op de zitting verklaard en die verklaring opgenomen in het proces-verbaal van de zitting. De op de tenlastelegging genoemde belastingplichtigen hebben dit ook bij de FIOD verklaard.

7 Dit heeft verdachte op de zitting verklaard en die verklaring opgenomen in het proces-verbaal van de zitting. De op de tenlastelegging genoemde belastingplichtigen hebben dit ook bij de FIOD verklaard.

8 Dit heeft verdachte op de zitting verklaard en die verklaring opgenomen in het proces-verbaal van de zitting.

9 AMB-001, p.29.

10 AMB-001, p.31

11 Dit heeft verdachte op de zitting verklaard en die verklaring opgenomen in het proces-verbaal van de zitting. [persoon 3] heeft dit verklaard in G-003-01 op p.456.

12 Voor 2011 zie D-023 vanaf p.158 en voor 2012 zie D-024 vanaf p.171.

13 [persoon 3] heeft dit verklaard in G-003-01 op p.457.

14 Dit heeft verdachte op de zitting verklaard en die verklaring opgenomen in het proces-verbaal van de zitting. [persoon 11] heeft dit verklaard in G-013-01 op p.502.

15 Voor 2011 zie D-096 vanaf p.362, voor 2012 zie D-097 vanaf p.364, voor 2013 zie D-098 vanaf p.366 en voor 2014 zie D-099 vanaf p.369.

16 Dit heeft verdachte op de zitting verklaard en die verklaring opgenomen in het proces-verbaal van de zitting. [persoon 12] heeft dit verklaard in G-014-01 op p.507.

17 Voor 2012 zie D-088 vanaf p.338.

18 [persoon 12] heeft dit verklaard in G-014-01 op p.508.

19 Dit heeft verdachte op de zitting verklaard en die verklaring opgenomen in het proces-verbaal van de zitting. [persoon 13] heeft dit verklaard in G-016-01 op p.514.

20 Zie D-080 vanaf p.328.

21 [persoon 13] heeft dit verklaard in G-016-01 op p.515.

22 Dit heeft verdachte op de zitting verklaard en die verklaring opgenomen in het proces-verbaal van de zitting. [persoon 14] heeft dit verklaard in G-017-01 op p.521.

23 Voor 2011 zie D-069 vanaf p.296, voor 2012 zie D-070 vanaf p.299, voor 2013 zie D-071 vanaf p.302 en voor 2014 zie D-072 vanaf p.305.

24 [persoon 14] heeft dit verklaard in G-017-01 op p.522-523.

25 Dit heeft verdachte op de zitting verklaard en die verklaring opgenomen in het proces-verbaal van de zitting. [persoon 6] heeft dit verklaard in G-018-01 op p.526.

26 Voor 2011 zie D-075 vanaf p.316, voor 2012 zie D-076 vanaf p.318 en voor 2013 zie D-077 vanaf p.320.

27 [persoon 6] heeft dit verklaard in G-018-01 op p.527-528.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.