4 Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 25 juni 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een personenauto, Skoda Fabia, gekentekend [kenteken] , heeft weggenomen enig goed, toebehorend aan [benadeelde partij] , waarbij hij, verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot die personenauto hebben verschaft door middel van braak op ramen van voornoemde personenauto;
2.
op 28 mei 2018 te Amsterdam, wapens van categorie III, te weten een pistool, merk: Carrera, model: RS 30, en een revolver, merk: BBM, model: Olympic 6, en munitie van categorie III, te weten 2 patronen, merk: CBC, kaliber: 9mm Browning, voorhanden heeft gehad;
3.
op 29 juni 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een elektrische fiets, merk Sparta, toebehorende aan [naam 3] , welke diefstal werd voorafgegaan, van bedreiging met geweld tegen [naam 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond, dat hij, verdachte en mededaders naar voornoemde [naam 1] zijn toegegaan en vervolgens tegen voornoemde [naam 1] hebben gezegd: “ik heb een taser” en “pak de taser, pak de taser”.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
8 Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 500,00 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor een bedrag van € 200,00 redelijk voorkomt en (hoofdelijk) moet worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Omdat de benadeelde partij zijn vordering op zitting heeft ingediend en niet heeft onderbouwd met stukken, kan niet worden vastgesteld dat het bedrag van € 500,00 als rechtstreekse schade van het onder 1 bewezen verklaarde kan worden aangemerkt. Om die reden vordert de officier van justitie de benadeelde voort het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering te verklaren.
De raadsvrouw heeft verzocht om de vordering geheel niet-ontvankelijk te verklaren, omdat deze niet is onderbouwd en de benadeelde partij in zijn mondelinge toelichting goederen heeft genoemd die niet in de aangifte voorkomen.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Op zitting heeft de benadeelde partij toegelicht dat hij € 200,00 heeft betaald voor het vervangen van zijn autoramen en dat de overige € 300,00 verband houdt met de weggenomen goederen. Het bedrag van € 200,00 ter reparatie van twee autoramen komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum, waarop het strafbare feit is gepleegd. Daarbij zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Omdat verdachte en zijn mededaders allen verantwoordelijk zijn voor de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd, zal de rechtbank bepalen dat de toewijzing van de vordering voor de totale schade hoofdelijk wordt opgelegd.
De benadeelde partij zal voor het overige, te weten € 300,00, niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Omdat de rechtbank enkel bewezen verklaart dat verdachte goederen heeft weggenomen en niet nader kan specificeren om welke goederen dit gaat, is onvoldoende onderbouwd dat de door de benadeelde partij gevorderde schade rechtstreeks verband houdt met het bewezen verklaarde. Er zijn bovendien onvoldoende aanknopingspunten om de omvang van de schade te schatten. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
11 Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
diefstal, voorafgegaan van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 4 (vier) maanden, van deze jeugddetentie niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
Locatieverbod (met elektrisch toezicht)
Veroordeelde bevindt zich gedurende 12 maanden niet in het gebied van Amsterdam Zuidoost (zie afbeelding hieronder), zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. Veroordeelde werkt mee aan elektronische controle op dit locatieverbod. Veroordeelde gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische controle nodig is dat betrokkene in Nederland blijft.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toe tot een bedrag van € 200,00 (tweehonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment 25 juni 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] € 200,00 (tweehonderd euro) aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 4 (vier) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 4 april 2018, namelijk een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van 28 (achtentwintig) uren, subsidiair 14 (veertien) dagen jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.H.J. Evers, voorzitter,
mrs. L. Voetelink en L. Dolfing, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.L. Lugthart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 september 2018.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.