RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/752174-17
RK-nummer: 18/19
Datum uitspraak: 4 oktober 2018
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 21 december 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 11 december 2017 door de Onderzoeksrechter bij de rechtbank van Eerste Aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge, België, en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboortegegevens] 1994,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
5 De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, als naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, als hij voor de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De procureur des Konings, verbonden aan het Parket van de Procureur des Konings West-Vlaanderen, afdeling Brugge, heeft op 1 februari 2018 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit d.d. 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu Nederlands onderdaan [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om deze straf of maatregel daar te ondergaan.
De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen, uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren. Aan deze voorwaarde is voldaan en naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
6 Artikel 9, eerste lid, sub c OLW
Inleiding.
De opgeëiste persoon heeft met betrekking tot op diezelfde dag rond de voetbalwedstrijd voorgevallen wangedrag een bestuurlijke boete gekregen ter hoogte van € 850,- en heeft op zitting verklaard dat hij deze boete heeft betaald.
Naar aanleiding hiervan heeft de rechtbank onderzocht of de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder c OLW aan de orde is.
Dit artikel luidt, voor zover van toepassing, als volgt:
Overlevering van de opgeëiste persoon wordt niet toegestaan voor een feit terzake waarvan (…) c. hij naar het recht van een andere lidstaat niet meer kan worden vervolgd, ten gevolge van een in die lidstaat ter zake van hetzelfde feit genomen onherroepelijke beslissing.
De raadsvrouw heeft bij haar pleidooi een brief overgelegd gedateerd 12 februari 2018, gericht aan de opgeëiste persoon en afkomstig van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken, Algemene Directie Veiligheid en Preventie, Voetbalcel.
Bij deze brief is een kopie gevoegd van een bestuurlijk proces-verbaal, met nummer [nummer] van 12 december 2017.
De bijlage bij dit proces-verbaal bevat een aantal foto’s waarbij een persoon, herkend als de opgeëiste persoon, is omcirkeld.
De raadsvrouw heeft gewezen op een alinea uit de brief van 12 februari 2018, te weten:
‘Als de procureur des Konings zich niet uitspreekt of geen gevolg aan de zaak wenst te geven binnen de maand, kan de voetbalcel binnen de Algemene Directie Veiligheid en Preventie u een administratieve sanctie opleggen zoals bepaald in de artikelen 24 en volgende van de vermelde wet’. (De rechtbank begrijpt: de in de brief genoemde wet van 21 december 1998 betreffende de veiligheid bij voetbalwedstrijden, nadien gewijzigd bij in de brief genoemde wetten).
Standpunt raadsvrouw
De opgeëiste persoon heeft een bestuurlijke boete opgelegd gekregen op grond van onder meer artikel 21bis (Belgische) Voetbalwet. Die beslissing is onherroepelijk. Artikel 21bis Voetbalwet houdt – kort gezegd – in het niet opvolgen van aanwijzingen van stewards of leden van de politiediensten. De bestuurlijke boete is onherroepelijk en betaald.
De foto’s die in de bijlage staan zijn dezelfde foto’s die bij het EAB zijn gevoegd.
De omschrijving van de feiten in het EAB verschilt enigszins met de feiten zoals omschreven in het bestuurlijk proces-verbaal, maar het betreft dezelfde dag en hetzelfde tijdstip.
Voorkomen moet worden dat de opgeëiste persoon wordt overgeleverd, terwijl de zaak reeds bestuursrechtelijk is afgedaan. Overlevering komt dan in strijd met het una via beginsel.
Primair heeft de raadsvrouw verzocht om aanhouding van de zaak teneinde nadere vragen te kunnen stellen over de verhouding tussen bestuurlijke boete en de gedragingen en hoe deze bestuurlijke boete zich verhoudt tot eventuele strafvervolging en hoe bovenvermelde alinea is te duiden. Er is mogelijk een schending van artikel 9, eerste lid onder c OLW (ne bis in idem beginsel), hetgeen, indien vastgesteld, zou moeten leiden tot weigering van de overlevering.
Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit de verzochte overlevering te weigeren, nu op dit moment te weinig duidelijkheid bestaat.
Standpunt officier van justitie
De bestuurlijke boete heeft te maken met feiten die binnen in het stadion plaatsvonden.
Het bestuurlijk proces-verbaal noemt als tijdstip 22/10/2017 tussen 14:30 uur en 16:45 uur en geeft als plaats aan het voetbalstadion te Brugge. In dit verband is relevant dat de wedstrijd begon om 14:30 uur. Er is geen enkele indicatie dat de bestuurlijke boete (mede) betrekking heeft op feiten die volgens het EAB vervolgens buiten het stadion plaatsvonden.
Er heeft geen strafrechtelijke vervolging plaatsgevonden ten aanzien van de feiten waar het EAB betrekking op heeft. De weigeringsgrond van artikel 9, eerste lid sub c OLW is niet aan de orde.
Oordeel rechtbank
Uit een bij het bestuurlijk proces-verbaal gevoegde verklaring van [naam] , hoofdinspecteur van politie van de PZ Brugge, blijkt dat is vastgesteld dat de opgeëiste persoon zich heeft schuldig gemaakt aan overtreding van de artikelen 21bis, 22 en 23 van de Belgische Voetbalwet. Voor deze overtredingen is de bestuurlijke boete gegeven.
Als overtredingen worden genoemd:
- het in het stadion of de perimeter [van het stadion] niet opvolgen van de richtlijnen of bevelen gegeven door de veiligheidsverantwoordelijken, door een steward in de uitvoering van zijn functie, of door een lid van de politiediensten of van de hulpdiensten.
- het zonder geldig toegangsbewijs betreden of pogen te betreden van bepaalde, niet voor het publiek toegankelijke zones van het stadion en
- het aanzetten tot slagen en verwondingen, haat en woede door een ieder die zich bevindt in het stadion.
De ‘vaststellingen’ in het bestuurlijk proces-verbaal betreffen gedragingen die alle plaats hebben gevonden binnen het stadion. Deze gedragingen betreffen het doorbreken via vak 213-214 om vervolgens in de tribune Oost te komen in vak 315, terwijl de zone Oost alleen toegankelijk is met een geldig ticket tourniquet Oost. Verder betreffen de gedragingen verschillende confrontaties met stewards en supporters van Club Brugge.
Op de bij het bestuurlijk proces-verbaal gevoegde foto’s is te zien dat een persoon, herkend als de opgeëiste persoon, omstuwd wordt door stewards, en te zien zijn delen van de tribune in het stadion.
Uit het voorgaande blijkt dat de bestuurlijke boete betrekking heeft op gedragingen binnen in het stadion, terwijl het EAB betrekking heeft op feiten, gepleegd buiten het stadion zodat de weigeringsgrond van artikel 9, eerste lid onder c OLW niet aan de orde is, noch het una via beginsel is geschonden.
De hierboven geciteerde alinea uit de brief van 12 februari 2018 heeft naar het oordeel van de rechtbank eveneens uitsluitend betrekking op de feiten, in de brief aangeduid als ‘de zaak’, waarvoor de bestuurlijke boete is opgelegd. De opmerking heeft geen consequenties voor de beoordeling van de verzochte overlevering, die betrekking heeft op de vervolging van de opgeëiste persoon voor de feiten die in het EAB staan omschreven en die buiten het stadion plaatsvonden nà afloop van de wedstrijd.
Het verweer slaagt niet. De rechtbank ziet in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding om nadere informatie in te winnen.
9 Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Onderzoeksrechter bij de rechtbank van Eerste Aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge, ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 4 oktober 2018.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.