4.1
Beschrijving relevante feiten en omstandigheden
Door een persoon die opgaf te zijn genaamd [medeverdachte 2] is getracht om bij het Helicentre Lelystad een helikopter te huren. Hij gaf aan dat hij een rondvlucht wilde maken met zijn vriendin en dat hij op 4 oktober 2017 wilde vertrekken van heliplatform Heythuysen (Limburg). De helikopter die hij wilde huren was geschikt om vier personen te vervoeren. Omdat de vierpersoons helikopter duurder was dan een tweepersoons helikopter en [medeverdachte 2] afkomstig was uit [woonplaats] en wilde vertrekken vanuit Limburg, kreeg het personeel van het verhuurbedrijf argwaan. Uiteindelijk besloten zij, in overleg met de luchtvaartpolitie, de reservering uit te stellen en werd door de politie een pseudodienstverleningstraject opgestart waardoor het contact met het Helicentre heimelijk werd overgenomen door de politie. De politie had namelijk het vermoeden gekregen dat met de helikopter [naam gevangene] zou worden bevrijd die gedetineerd zat in de Penitentiaire Inrichting (hierna: PI) in [plaats] . Vervolgens werd afgesproken om de rondvlucht op 11 oktober 2017 te maken. [medeverdachte 2] zou zich om 13:30 uur melden op Kempen Airpot in Budel (Noord-Brabant). De helikopter zou daar opstijgen en in Weert (Limburg) een tussenlanding maken om de ‘vriendin’ van [medeverdachte 2] op te halen.
Op grond van tapgesprekken en observaties voorafgaand aan en op 11 oktober 2017 ontstond het vermoeden dat meerdere personen een kaping van de helikopter en de bevrijding van een gevangene aan het beramen waren. [medeverdachte 4] was de piloot die de gekaapte helikopter moest besturen. Hij was op 27 september 2017 vanuit Colombia naar Nederland gereisd. Uit observaties bleek dat in Praxis bouwmarkten pvc-buizen en schroeven (veelal gebruikt om kraaienpoten mee te maken) en spanbanden werden aangeschaft. Na de aanhoudingen zijn kraaienpoten en spanbanden aangetroffen in de gebruikte voertuigen. Ook bleek uit observaties dat diverse verdachten zich op 11 oktober 2017 begaven in de omgeving van [plaats] (PI waar [naam gevangene] gedetineerd zat), Budel (opstijglocatie helikopter) en Weert (locatie tussenstop). Er vonden gesprekken plaats die erop duidden dat personen in het bezit waren van vuurwapens en er zijn afspraken gemaakt over onder meer de locatie waar de helikopter zou worden overgenomen, de te gebruiken voertuigen en het tijdstip waarop [naam gevangene] zou worden bevrijd. Uit onderzoek bleek dat één van de auto’s waar de groep gebruik van maakte op het terrein stond van het Blue Collar hotel in Eindhoven. Aan de hand van camerabeelden van het hotel bleek dat [medeverdachte 3] , [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 8] en [medeverdachte 5] in de nacht van 10 op 11 oktober 2017 in dit hotel verbleven.
[medeverdachte 5] heeft op 11 oktober 2017 [medeverdachte 1] naar het helikopterplatform in Budel gebracht. Het onderzoeksteam heeft [medeverdachte 1] aangehouden op het moment dat hij in de helikopter wilde stappen.
In Weert werd gezien dat een BMW naar de locatie reed waar de helikopter zou landen om de ‘vriendin’ van [medeverdachte 2] op te halen. Op het moment dat de politie in Weert tot aanhouding over wilde gaan, reed de BMW met hoge snelheid weg. De politie zette de achtervolging in. Uit de BMW stapten op enig ogenblik drie personen die te voet verder vluchtten. De bestuurder van de BMW reed verder, maar verloor korte tijd later de macht over het stuur en raakte van de weg waarna hij kon worden aangehouden. Die bestuurder bleek verdachte te zijn. In de bosschages aan de Koenraadtweg te Maarheeze, ter hoogte van de plek waar de BMW is gecrasht, werd een tas aangetroffen met daarin onder andere een AK-47, een pistool, een revolver, munitie en patroonmagazijnen.
In [plaats] werd gezien dat een BMW en een Audi in de omgeving van de PI stonden geparkeerd. Toen het arrestatieteam tot aanhouding van de inzittenden van de Audi over wilde gaan, ramde de Audi een voertuig van het arrestatieteam, reed op de leden van het arrestatieteam in en ging er met hoge snelheid vandoor. Bij deze actie is door leden van het arrestatieteam meermaals op de Audi geschoten. Tijdens de achtervolging werd gezien dat een op een AK-47 gelijkend voorwerp en een langwerpige tas uit de Audi werden gegooid. Later bleken in deze tas magazijnen voor een AK-47 en losse patronen te zitten. De Audi is hierna door het arrestatieteam van de weg geramd en tot stilstand gekomen. Uit de Audi vluchtten twee personen. De bestuurder van de Audi, [naam bestuurder] , is vervolgens door de politie neergeschoten en is aan zijn verwondingen overleden. De bijrijder van de Audi kon worden aangehouden en bleek te zijn genaamd [medeverdachte 3] .
5.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Uit het dossier blijkt dat het de bedoeling was om met een gekaapte helikopter [naam gevangene] te bevrijden uit de PI. Dit betekent dat beide feiten onderdeel vormden van één misdadig plan. Hierbij waren de onderlinge rollen en taken verdeeld en was ieders rol afgestemd op de actie van de medeverdachten. De boeking van de vierpersoons helikopter, gevolgd door de melding van [medeverdachte 1] op het afgesproken tijdstip in Budel, terwijl de BMW klaarstond in Weert met daarin zwaarbewapende verdachten en een helikopterpiloot, terwijl ook de Audi met andere verdachten gereed stond in de omgeving van Roermond , vormen gedragingen die naar de uiterlijke verschijningsvorm waren gericht op de voltooiing van de kaping en de hulp bij de bevrijding.
Verdachte is de gebruiker geweest van de telefoon met het nummer eindigend op * [nummer] . Dit nummer staat immers op zijn naam en uit de historische gebruiksgegevens van dit telefoonnummer is gebleken dat dit nummer met meerdere familieleden van verdachte contact heeft gehad. Dit toestel is aangetroffen in de Peugeot waarmee verdachte in de nacht van 10 op 11 oktober 2017 vanuit Amsterdam via Rotterdam en Roermond naar Eindhoven is gereden. De telefoon met het nummer eindigend op * [nummer] beweegt met de Peugeot mee. Deze beweging, de nacht voordat de bevrijdingsactie zou plaatsvinden, heeft alles weg van een voorverkenning. In Eindhoven checkt verdachte samen met [medeverdachte 6] en [medeverdachte 8] gezamenlijk in bij het Blue Collar hotel. De volgende ochtend verlaat verdachte samen met [medeverdachte 8] en [medeverdachte 6] om 11.31 uur het hotel om de omgeving van de tussenlandingslocatie in Weert te bekijken. Ze rijden enkele rondjes en kijken naar de plek waar de helikopter moet landen. Deze gang van zaken bevestigt dat verdachte van het gehele plan op de hoogte was. Na deze voorverkenning wordt [medeverdachte 4] opgehaald uit het hotel waarna verdachte en zijn medeverdachten in Maarheeze overstappen in de BMW. Verdachten wachten de komst van de helikopter af in Weert in deze BMW. Uiteindelijk wordt verdachte, nadat hij aan het arrestatieteam probeerde te ontkomen, als bestuurder van de BMW aangehouden.
Op grond van het voorgaande kunnen het onder feit 1 primair tenlastegelegde, de poging tot kaping van een helikopter, en de onder feit 2 tenlastegelegde poging hulp bij bevrijding van een gevangene, worden bewezen. Verdachte heeft hierbij de rol van medepleger vervuld. Hij heeft met de overige verdachten bewust en nauw samengewerkt. Dit blijkt onder meer uit de speciaal voor de bevrijdingsactie gehuurde voertuigen, men beschikte ook over snelle gestolen voertuigen, voorafgaand aan de ochtend van 11 oktober 2017 werden voorverkenningen gedaan, de verdachten hebben zich ’s nachts verzameld in het Blue Collar hotel en bevonden zich op de actiedag op de afgesproken plaatsen in de gestolen voertuigen, die onder andere waren voorzien van de benodigde goederen zoals zelf gemaakte kraaienpoten, benzine en automatische vuurwapens.
De onder de feiten 3 en 4 tenlastegelegde heling en wapenbezit in vereniging kunnen ook worden bewezen.
5.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte dient te worden vrijgesproken van de feiten 1 en 2. Immers kan niet worden bewezen dat hij wetenschap had van wat er ging gebeuren. Verdachte heeft enkel de rol van chauffeur gehad. Alle overige handelingen die zijn verricht zijn door anderen uitgevoerd. Verdachte heeft geen spullen gekocht bij de Praxis, hij is niet met wapens of andere goederen gezien, er zijn – naast de Peugeot waar hij in reed - geen DNA-sporen of dactyloscopische sporen van verdachte aangetroffen en hij komt niet voor in belastende tapgesprekken. Er is niets dat hem koppelt aan andere verdachten in dit onderzoek en ook niet aan de verdenking. De goederen die op 11 oktober 2017 in de BMW lagen (autobanden, touw, kraaienpoten, benzine, vuurwerk), lagen in de kofferbak of in het rechterportiervak en waren voor verdachte dus niet zichtbaar. De tas met wapens is tijdens de vlucht door een ander uit de auto gegooid en verdachte wist niet wat er in die tas zat. [medeverdachte 4] heeft verklaard verdachte in de woning aan de [adres 1] te hebben gezien. Andere onderzoeksbevindingen die deze verklaring ondersteunen zijn er niet. De verklaringen van [medeverdachte 4] dienen niet voor het bewijs te worden gebruikt nu deze innerlijk tegenstrijdig zijn, in strijd zijn met ander bewijsmateriaal en de wijze van totstandkoming slecht te noemen is. [medeverdachte 4] verklaarde wisselend, verwarde diverse verdachten met elkaar en in twee verhoren heeft de tolk een enorme stempel op zijn verklaring gedrukt door zich inhoudelijk met het verhoor te bemoeien, [medeverdachte 4] te sturen en in zijn plaats antwoord te geven op de vragen van de verbalisanten. Als wel wetenschap van het plan wordt aangenomen dan dient verdachte te worden vrijgesproken van het onderdeel medeplegen nu zijn rol dusdanig klein is geweest dat de grens van medeplegen niet wordt bereikt.
Bovendien dient verdachte te worden vrijgesproken van poging tot kaping en de poging tot het bevrijden van een gevangene omdat geen sprake is geweest van een begin van uitvoering. De verdachten in Weert zijn niet uit de auto gestapt, zijn niet naar de helikopter toe gelopen en het is niet duidelijk of zij op dat moment al wapens ter hand hadden. De wapens die in de BMW lagen zijn immers vanuit de achterbak in een gesloten tas het raam uitgegooid. De verrichte handelingen waren nog ver verwijderd van het beoogde doel. De situatie in deze zaak is vergelijkbaar met de situatie die in het zogeheten GWK-arrest aan de orde was.
Ook voorbereiding van de kaping (feit 1 subsidiair) kan niet worden bewezen. Van de tenlastegelegde voorbereidingsmiddelen kan namelijk niet worden gesteld dat deze bestemd waren tot het begaan van dat misdrijf. Deze voorwerpen zijn gebruikt bij de voorbereiding zelf, en dat valt buiten het kader van artikel 46 Sr.
Van wapenbezit (feit 3) dient verdachte ook te worden vrijgesproken. Van een groot deel van de tenlastegelegde wapens is niet gebleken dat verdachte deze op enig moment voorhanden heeft gehad. Van de wapens die in de BMW lagen is niet gebleken dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid hiervan. Omdat geen enkel bewijs kan schragen dat verdachte wist of had moeten weten dat de drie auto’s (feit 4) waren gestolen, moet verdachte ook van dit feit worden vrijgesproken.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Daadstrafrecht
Het Nederlands strafrecht gaat uit van een zogenaamd “daadstrafrecht” en niet van een “intentiestrafrecht”. Dat wil zeggen dat het alleen strafbaar is als je iets doet en het dus niet strafbaar is als je iets alleen maar zou willen of van plan bent. Er zijn grofweg drie redenen waarom de wetgever die keuze voor het “daadstrafrecht” heeft gemaakt. De eerste reden is dat voordat iemand strafbaar handelt er nog geen “kwaad” is geschied, er is nog geen schade toegebracht. Dan is strafrechtelijk optreden niet nodig. De tweede reden is dat men vrij is om te handelen en te denken wat men wil zolang men geen inbreuk maakt op de vrijheid van een ander. Een intentie zonder daad maakt geen inbreuk op de vrijheid van een ander. De derde reden is dat niet iedere intentie daadwerkelijk wordt uitgevoerd. Iemand kan immers ook nog van mening veranderen en zijn plan toch niet uitvoeren. Het recht richt zich daarom alleen op extern controleerbare feiten en die moeten strafbaar zijn wil een straf kunnen volgen.
Poging
Als een delict nog niet is voltooid, kan toch sprake zijn van strafbaar handelen. Bijvoorbeeld als sprake is van een strafbare poging een delict te plegen. Om tot een bewezenverklaring van een poging te komen moet de verdachte een gedraging of gedragingen hebben verricht die naar haar uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf, zo heeft de Hoge Raad in onder andere het Cito-arrest geoordeeld. Met andere woorden: er moet sprake zijn van een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf.
Artikel 385a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bepaalt dat kaping inhoudt het in de macht van de dader brengen of houden of van de route doen afwijken van het luchtvaartuig door geweld, bedreiging met geweld of vreesaanjaging. Een strafbare poging tot kaping vereist daarom dat er een begin van uitvoering is gemaakt met het in de macht brengen of van de route doen afwijken van de helikopter. De uitvoeringshandelingen moeten betrekking hebben op de kaping en dus niet op de voorbereiding daarvan of het vluchten na afloop.
Het plan van verdachten was om de helikopter (al dan niet met geweld) te kapen op de locatie van de tussenlanding in Weert. Op die plaats stond een BMW geparkeerd, met daarin onder meer [medeverdachte 4] . Hij zou de helikopter na de overname besturen. In deze BMW was een tas met wapens en munitie, kraaienpoten, kabelbinders, tape, autobanden, touwen met karabijnhaken, benzine en vuurwerk aanwezig. De inzittenden hebben de auto niet verlaten. De auto is weggereden op het moment dat de helikopter met daarin politieagenten in Weert arriveerde.
Op het moment dat [medeverdachte 1] op Kempen Airport in Budel werd aangehouden was men nog niet begonnen met het kapen van de helikopter. De helikopter met daarin politieagenten is opgestegen in Budel en naar Weert gevlogen, maar is daar niet geland. De verdachten in de BMW in Weert hebben de auto niet verlaten. Men stond weliswaar in de startblokken, maar heeft geen begin gemaakt met de overname van de helikopter. De rechtbank ziet overeenkomsten tussen onderhavige zaak en de situatie die in het zogeheten ‘GWK-arrest’1 aan de orde was.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat nog geen sprake was van een begin van uitvoering waardoor verdachte van het onder feit 1 primair tenlastegelegde wordt vrijgesproken.
Verdachte wordt om dezelfde reden ook van feit 2 vrijgesproken. De verdachten zijn namelijk evenmin begonnen met de bevrijding van [naam gevangene] uit de PI in [plaats] . De bevrijding zou pas na de kaping van de helikopter plaatsvinden. Er zijn geen uitvoeringshandelingen gepleegd met betrekking tot de beoogde bevrijding van [naam gevangene] .
Voorbereiding
In 1994 is de voorbereiding van ernstige delicten strafbaar gesteld. De wetgever vond het onwenselijk dat gevallen waarin nog geen sprake was van een strafbare poging, onbestraft bleven. In de praktijk bleek het soms te gevaarlijk om te wachten tot verdachten een begin van uitvoering met hun plan hadden gemaakt en de politie moest zaken vroegtijdig ‘stuk maken’. Er kon dan geen adequate vervolging plaatsvinden en men vreesde dat een stukgemaakte zaak als een soort generale repetitie zou kunnen dienen. Met de strafbaarstelling van voorbereiding van ernstige misdrijven is het mogelijk gemaakt om in een eerder stadium strafrechtelijk in te grijpen.
Artikel 46 Sr luidt, voor zover hier van belang:
Voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld is strafbaar, wanneer de dader opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten of vervoermiddelen bestemd tot het begaan van dat misdrijf verwerft of voorhanden heeft.
De in artikel 46 Sr opgenomen voorbereidingshandelingen (verwerven, vervaardigen, voorhanden hebben etc.) en voorbereidingsmiddelen (voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten en vervoermiddelen) zijn limitatief opgesomd en vormen een beperking van de strafbaarstelling. De strafbaarstelling wordt daarnaast ingeperkt door het vereiste dat de voorbereidingsmiddelen (dat kunnen immers ook heel alledaagse voorwerpen zijn) bestemd zijn tot het begaan van een ernstig, nader bepaald misdrijf waar een gevangenisstraf van acht jaar of meer voor kan worden opgelegd. Met de term ‘dat misdrijf’ in de zinsnede ‘bestemd tot het begaan van dat misdrijf’ wordt gedoeld op het misdrijf dat is voorbereid, en dus niet op de voorbereiding zelf. (Zie bijvoorbeeld HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1956, NJ 2013/133, waarin werd geoordeeld dat een telefoon waarmee verdachten gesprekken voerden over een uit te voeren overval, niet kon worden aangemerkt als een voorwerp dat bestemd was tot het begaan van die overval. De telefoon werd gebruikt bij de voorbereiding van de overval, maar zou geen rol van betekenis hebben bij het uitvoeren van de overval).
Voor een bewezenverklaring van het plegen van voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 46 Sr is dus vereist dat wordt bewezen dat de voorbereidingsmiddelen “bestemd zijn tot het begaan van een dergelijk misdrijf”. Krachtens geldende jurisprudentie is daarbij van belang dat deze voorbereidingsmiddelen afzonderlijk dan wel gezamenlijk naar hun uiterlijke verschijningsvorm dienstig konden zijn voor het misdadige doel dat verdachte voor ogen stond (HR 20 februari 2007, LJN AZ0213). Uit deze rechtspraak volgt dat drie criteria maatgevend zijn om te bepalen of een voorwerp bestemd is tot het begaan van het beoogde misdrijf: de uiterlijke verschijningsvorm van de voorbereidingsmiddelen (1), het gebruik daarvan (2) en het misdadige doel (3) dat de verdachte met het gebruik voor ogen had.
Aan verdachte is (onder feit 1 subsidiair)– samengevat – tenlastegelegd dat hij opzettelijk samen met anderen (een) mobiele telefoon(s), simkaart(en), auto’s, hotelkamer(s), e-mailberichten betreffende de huurovereenkomst met Helicentre Lelystad, (onderdelen van) vuurwapen(s) en/of munitie, kraaienpoten, touw, autobanden, vuurpijlen of brandbare stoffen heeft verworven of voorhanden heeft gehad en dat die voorbereidingsmiddelen bestemd waren tot het begaan van het kapen van een helikopter.
De rechtbank stelt voorop dat uit het dossier voldoende is gebleken dat een helikopter is gehuurd die vervolgens door verdachten zou worden gekaapt om daarmee een gevangene uit de PI te kunnen bevrijden. Het misdadige doel (3) dat de verdachten in dit onderzoek voor ogen stond, is dus duidelijk. Om de helikopter te kunnen kapen zijn voorbereidingen getroffen. Er is een helikopter gehuurd, de locatie van de tussenlanding is uitgezocht, er is een piloot geregeld die over de te vliegen route is geïnstrueerd, en er waren wapens aanwezig in de BMW om bij de kaping te gebruiken.
Toch is de rechtbank van oordeel dat het merendeel van de in de tenlastelegging genoemde voorbereidingsmiddelen (met uitzondering van de wapens en munitie die aanwezig waren in de BMW in Weert), niet waren bestemd tot het begaan van het kapen van een helikopter. Deze voorbereidingsmiddelen (telefoons, simkaarten, auto’s, hotelkamers, e-mailberichten betreffende de huurovereenkomst met Helicentre Lelystad, kraaienpoten, touw, autobanden, vuurpijlen en brandbare stoffen) zouden namelijk geen rol van betekenis spelen bij het daadwerkelijk kapen van de helikopter.
De telefoons en simkaarten werden weliswaar veelvuldig gebruikt om met elkaar te overleggen over het voorgenomen plan, maar daarmee waren deze telefoons slechts dienstig bij de voorbereiding zelf en niet bestemd om het misdrijf mee te plegen. De telefoons zouden geen rol spelen bij het feitelijk overnemen van de helikopter. Ook de e-mailwisseling met het Helicentre over het huren van een helikopter en de hotelkamers die mogelijk zijn gebruikt om met elkaar het plan door te spreken, speelden uitsluitend een rol in de voorbereiding van de kaping maar niet bij de kaping zelf.
Met de voertuigen zijn verdachten naar Budel, Weert en Roermond gereden en konden zij na afloop vluchten. In het geval van een achtervolging door de politie zouden kraaienpoten de vlucht kunnen vergemakkelijken en met de benzine en vuurpijlen worden voertuigen nog al eens in brand gestoken om sporen uit te wissen. De auto’s, kraaienpoten, vuurpijlen en brandbare stoffen zouden in het plan van verdachten een rol hebben gespeeld bij de vlucht, maar niet bij het kapen van de helikopter.
Het touw en de autobanden die zich in de BMW in Weert bevonden, waren bedoeld om te worden gebruikt bij de bevrijding van de gevangene en dus niet bij de kaping van de helikopter.
Het spreekt voor zich dat wapens en munitie naar hun uiterlijke verschijningsvorm en gebruik wel bestemd kunnen zijn tot het begaan van het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde feit, maar dat geldt alleen voor de wapens en munitie die aanwezig waren in de BMW in Weert. Op die plek zou immers de tussenlanding en kaping plaatsvinden. De wapens (en wapenonderdelen) die elders aanwezig waren (in de woning aan de [adres 1] in [plaats] die als uitvalsbasis werd gebruikt, in de Audi in Roermond , in de Opel Astra in Amsterdam) zouden namelijk, gezien hun locatie, niet worden ingezet bij of gebruikt worden voor het kapen van de helikopter.
Dat betekent dat de rechtbank alleen de wapens en munitie die in de BMW in Weert aanwezig waren, als voorbereidingsmiddel voor het kapen van de helikopter aanmerkt.
Verdachte heeft bekend de bestuurder van deze BMW te zijn geweest. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte op de hoogte was van de wapens die zich in deze auto bevonden en of hij wist van het misdadige plan om een helikopter met geweld te kapen. De rechtbank is van oordeel dat dit niet met voldoende mate van zekerheid kan worden gesteld. Zij overweegt daartoe als volgt.
Uit het dossier blijkt dat verdachte de gebruiker is geweest van het telefoonnummer eindigend op * [nummer] . Dit is door de verdediging ook niet betwist. Dit telefoonnummer komt in belastende tapgesprekken niet voor. Verder zijn er geen observaties, DNA- of dactyloscopische sporen of andere onderzoeksbevindingen die er op wijzen dat verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de wapens dan wel van een gewelddadig plan om een helikopter te kapen. Dat verdachte in de nacht van 3 op 4 oktober 2017 en in de nacht van 10 op 11 oktober 2017 samen met andere verdachten in een hotel in Eindhoven respectievelijk Roermond verbleef, is daarvoor onvoldoende.
[medeverdachte 4] heeft verdachte herkend als één van de personen die in de [adres 1] is geweest. Omdat [medeverdachte 4] veel wisselende verklaringen heeft afgelegd en meerdere keren personen met elkaar heeft verward, zal de rechtbank zijn verklaring alleen voor het bewijs gebruiken voor zover zijn verklaring wordt bevestigd door andere onderzoeksbevindingen. Er is geen ander bewijs dat aantoont dat verdachte in de [adres 1] is geweest. Omdat dit onderdeel van de verklaring van [medeverdachte 4] niet wordt ondersteund door ander bewijs, ziet de rechtbank onvoldoende grond om aan te nemen dat verdachte in de woning aan de [adres 1] is geweest.
Uit het dossier kan verder niet worden geconcludeerd dat verdachte op de hoogte was van de wapens die in de BMW lagen. De wapens zaten in een tas in de kofferbak. Toen de tas door [medeverdachte 6] uit de auto werd gegooid was deze dichtgeritst. Niet is gebleken dat verdachte de wapens op enig moment heeft gezien of dat hij zich anderszins bewust was van de aanwezigheid hiervan.
Omdat niet is komen vast te staan dat verdachte wist van het gewelddadige plan of van de aanwezigheid van de wapens in de BMW, is niet bewezen dat verdachte opzettelijk deze wapens voorhanden heeft gehad met het doel deze te gebruiken bij een kaping van een helikopter. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van het voorbereiden van een kaping.
Feit 3
De rechtbank is voorts van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte de wapens en munitie die aanwezig zijn geweest in de Audi, in de BMW in Weert en in de [adres 1] (al dan niet in vereniging met anderen) voorhanden heeft gehad. Het dossier bevat geen gegevens die verdachte rechtstreeks verbindt aan deze wapens, in de zin dat hij zich bewust was van de aanwezigheid van de wapens en daarover kon beschikken. Dit maakt dat hij van dit feit wordt vrijgesproken.
Feit 4
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de heling van de drie auto’s, omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte op het moment van het voorhanden krijgen of verwerven van die auto’s wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze auto’s afkomstig waren van enig misdrijf. Geen van de verdachten is in verband te brengen met de diefstal van deze auto’s, er was geen braakschade, de auto’s waren voorzien van kentekenplaten en verdachten beschikten over de sleutels. Daarnaast werden door verdachten ook huurauto’s gebruikt en het was voor verdachte daarom niet goed mogelijk om te weten of auto’s gehuurd of gestolen waren. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan zou kunnen worden vastgesteld dat verdachte wist of moest vermoeden dat de auto’s gestolen waren, is niet gebleken.