6.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat verdachte een geslaagd beroep op (putatief of geanticipeerd) noodweer(exces) dan wel overmacht in de zin van noodtoestand toekomt. De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd. Uit de verklaringen van verdachte en de getuigen blijkt dat zij de schietpartij in één adem hebben beleefd. Op het moment dat verdachte schoot was de aanval in de beleving van verdachte nog gaande. Verdachte meende te reageren op een ogenblikkelijke aanranding. Hij heeft geschoten om de schutters af te schrikken, om af te dreigen. Hij meende dat dit noodzakelijk was.
Indien de rechtbank aanneemt dat de noodsituatie al was geëindigd op het moment dat verdachte schoot, dan is volgens de raadsman sprake van geanticipeerd noodweer. Weliswaar was de eerste wederrechtelijke aanranding voorbij, de tweede stond op het punt van beginnen.
Mocht de rechtbank ook dit verweer niet volgen, dan is volgens de raadsman sprake van putatief noodweer. Verdachte heeft zich het gevaar dat de schutters binnen zouden komen en weer zouden schieten, ingebeeld. Mede gelet op de verklaringen van de getuigen die dezelfde angst als verdachte hadden, komt verdachte om die reden een geslaagd beroep op noodweer toe.
Mocht de rechtbank hierover anders oordelen dan dient verdachte volgens de raadsman te worden ontslagen van alle rechtsvervolging op basis van noodweerexces. Verdachte, en overigens ook alle getuigen, waren doodsbang dat de schutters het café binnen zouden komen. Verdachte heeft op basis van die gemoedstoestand – die is veroorzaakt door de kogelregen kort daarvoor – geschoten.
De raadsman heeft zich tot slot op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat verdachte heeft gehandeld in een overmacht situatie in de zin van noodtoestand. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte heeft gekozen voor de op zichzelf beschouwde strafbare handeling van schieten ter afdreiging teneinde een bloedbad te voorkomen. Zijn keuze om te schieten vloeide voort uit een actuele concrete nood. Door zijn handelen heeft hij daar een einde aangemaakt. De aanwezigen in het café zijn verdachte hier dankbaar voor. Het schieten door verdachte was gerechtvaardigd.
6.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het noodweerverweer dient te worden verworpen. De officier van justitie heeft daartoe het volgende aangevoerd. Vuurwapenbezit staat op zichzelf een beroep op noodweer niet in de weg, omdat terugschieten in sommige situaties gerechtvaardigd is. Echter, in deze zaak is van een dergelijke situatie geen sprake. De noodsituatie was immers reeds geëindigd op het moment dat verdachte terugschoot. Het gevaar was al geweken en verdachte heeft het recht in eigen handen genomen. Daardoor kan een beroep op noodweer(exces) evenmin slagen. Ten aanzien van het standpunt van de raadsman dat sprake was van geanticipeerd dan wel putatief noodweer is de officier van justitie van mening dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte verschoonbaar heeft gedwaald ten aanzien van de feiten dan wel het recht, nu verdachte naar eigen zeggen heeft geschoten om af te dreigen en daarbij in het wilde weg heeft geschoten. Bovendien is de enkele vrees dat de schutters naar binnen zouden komen onvoldoende. Het handelen van verdachte is dan ook niet verontschuldigbaar geweest.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van iemands eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed. Verdediging hiertegen moet noodzakelijk en geboden zijn door de omstandigheden. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op de camerabeelden is te zien dat er door de schutters die zich buiten het café moeten hebben bevonden, in nagenoeg één seconde acht schoten zijn afgevuurd. De schutters hebben na die ene seconde, niet meer geschoten. Dertien seconden later schiet verdachte voor het eerst vanuit het café richting het deur of raam van het café. Verdachte zag de schutters op dat moment al niet meer. Ook de andere personen in het café zagen de schutters al niet meer. Drie seconden na het eerste schot van verdachte schiet verdachte voor een tweede keer, terwijl ook tussen het eerste en tweede schot van verdachte niet nogmaals door de schutters is geschoten. Verdachte wacht vervolgens 10 seconden voordat hij een derde keer schiet. Ook tussen het tweede en het derde schot van verdachte is niet meer door de schutters geschoten, noch waren zij zichtbaar aanwezig.
De rechtbank is van oordeel dat er op het moment dat het café door de schutters onder vuur werd genomen, sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdediging mogelijk noodzakelijk en geboden was. Echter, op het moment dat verdachte is gaan schieten, was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding geen sprake meer. De aanval van de schutters was toen namelijk al geëindigd. Verdachte komt om die reden geen geslaagd beroep op noodweer toe.
Geanticipeerd noodweer – putatief noodweer
De raadsman heeft zich ook op het standpunt gesteld dat sprake was van geanticipeerd noodweer, omdat een tweede aanval dreigde. Door te schieten heeft verdachte geanticipeerd op een nieuwe noodweersituatie. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
Van een geslaagd beroep op noodweer kan ook sprake zijn bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. Volgens de Hoge Raad moet de gestelde aanranding in dat geval in redelijkheid worden beschouwd als zodanig bedreigend voor de verdachte, dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 Sr. Dat verdachte doodsbang was dat de schutters naar binnen zouden komen en/of opnieuw het vuur zouden openen, is niet van doorslaggevende betekenis. De gestelde aanranding moet immers een zekere objectieve toetsing kunnen doorstaan. Dat wil zeggen dat er in de ogen van een derde of naar de uiterlijke verschijningsvorm beschouwd een onmiddellijke dreiging moet zijn. Daarbij is het bestaan van de enkele vrees onvoldoende.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de door verdachte gevreesde ‘nieuwe’ aanranding een objectieve toets niet doorstaan. Verdachte was bang dat de schutters naar binnen zouden komen, omdat hij meende te weten van de televisie dat het vaker is voorgekomen dat schutters ‘de klus’ wilden afmaken en daarbij geen rekening houden met omstanders. Verdachte verkeerde daarom in de verwachting dat de schutters dit keer ook wel naar binnen zouden komen. Andere feiten en omstandigheden waarop verdachte zich heeft gebaseerd zijn niet aangevoerd of aannemelijk geworden. Verdachte noch de aanwezigen in het café hebben bijvoorbeeld verklaard dat zij de schutters voor het raam of bij de deur hebben zien staan dan wel dat zij op basis van andere feitelijkheden ervan uitgingen dat de schutters het café binnen zouden komen. De rechtbank concludeert dan ook dat niet aannemelijk is geworden dat van de schutters nog een reële dreiging uitging waardoor verdachte genoodzaakt was om te schieten. Om die reden komt verdachte ook niet een geslaagd beroep op putatief noodweer toe.
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte zich met succes kan beroepen op noodweerexces.
De rechtbank stelt voorop dat uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat voor een geslaagd beroep op noodweerexces sprake moet zijn van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van een noodzakelijke verdediging.
Van een verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging kan onder meer sprake zijn indien – zoals in het onderhavige geval – op het tijdstip van de aan de verdachte verweten gedraging de noodweersituatie is beëindigd en daarom de noodzaak tot verdediging niet meer bestaat. Daarvoor is nodig dat de gedragingen van verdachte het onmiddellijk gevolg zijn geweest van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat bij verdachte sprake was van een zodanige hevige gemoedsbeweging, dat verdachte hierdoor heeft geschoten terwijl de aanval door de schutters al was geëindigd. De rechtbank baseert zich daarbij ten eerste op de camerabeelden waaruit blijkt dat verdachte zich heeft gepositioneerd bij de ingang van de keuken en – 13 seconden nadat het café was beschoten – driemaal heeft geschoten. Tussen het eerste en tweede schot zit een tijdspanne van 3 seconden en tussen het tweede en derde schot zit vervolgens een tijdspanne van 10 seconden. Verdachte maakte daarbij volgens de beschrijving van de beelden een kalme indruk. Verdachte heeft naar eigen zeggen geschoten om aan de schutters te laten merken dat hij ook een wapen heeft. De rechtbank is van oordeel dat op basis van het voorgaande het schieten door verdachte op grond van diens bedoeling noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als verdedigend, maar – naar de kern bezien – als aanvallend. Verdachte wilde een signaal afgeven aan de schutters. Hij heeft niet in blinde paniek geschoten maar veeleer berekenend preventief en dus weloverwogen gehandeld. Een geslaagd beroep op noodweerexces komt verdachte onder deze omstandigheden niet toe.
Van een geslaagd beroep op overmacht in de zin van noodtoestand is sprake als een verdachte een afweging moest maken tussen twee conflicterende plichten, een wettelijke en een morele plicht, en ervoor heeft gekozen de wettelijke plicht te schenden teneinde een einde te maken aan een actuele concrete nood.
Zoals al onder 6.3. overwogen, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat er nog steeds sprake was van een noodweersituatie op het moment dat verdachte terugschoot. Het is dan ook niet aannemelijk geworden dat verdachte op dat moment verkeerde in een situatie van acute nood en dat hem niets anders restte dan met een vuurwapen te schieten. Aan verdachte komt geen geslaagd beroep op overmacht in de zin van noodtoestand toe. Het verweer wordt verworpen.