2 De feiten
2.1.
Op 9 juni 2009 heeft [eiseres sub 1] een kredietovereenkomst (met nummer [kredietnummer] ) gesloten met ABN Amro op grond waarvan zij € 4.000,- heeft geleend. Op grond van deze overeenkomst diende [eiseres sub 1] maandelijks € 80,- aan rente en aflossing te voldoen. [eiseres sub 1] heeft ABN Amro een volmacht verstrekt dit maandbedrag automatisch te incasseren van haar bankrekening met nummer [bankrekeningnummer] . Op 4 november 2010 heeft [eiseres sub 1] het kredietbedrag verhoogd tot
€ 10.000,-. Zij diende maandelijks aan het einde van de maand € 200,- te voldoen om gebruik te kunnen blijven maken van het krediet. Artikel 12 van de “Voorwaarden ABN Amro AMRO Flexibel Krediet” luidt voor zover hier van belang als volgt.
“De Bank is verplicht een achterstand in de nakoming van de betalingsverplichtingen uit hoofde van de overeenkomst van meer dan negentig dagen te melden bij BKR”.
2.2.
Uit het bankafschrift van juli 2015 (productie 3 van ABN Amro) volgt dat [eiseres sub 1] de kredietlimiet van € 10.000,- heeft overschreden. Op het afschrift is opgenomen:
Direct te betalen achterstand EUR 200,00.
2.3.
Bij brief van 28 juli 2015 van ABN Amro is [eiseres sub 1] onder meer medegedeeld:
U heeft een maandbedrag van uw Flexibel Krediet niet betaald.
Wij vragen u EUR 200,00 te betalen voor 9 augustus 2015.
2.4.
Op het bankafschrift van augustus 2015 (productie 5 van ABN Amro) is opgenomen:
Direct te betalen achterstand EUR 400,00
2.5.
Bij brief van 15 augustus 2015 van ABN Amro is [eiseres sub 1] onder meer medegedeeld:
Aangezien het ons niet gelukt is u telefonisch te bereiken, verzoeken wij u vriendelijk doch dringend contact met ons op te nemen.
2.6.
Bij brief van 26 augustus 2015 van ABN Amro is [eiseres sub 1] onder meer medegedeeld:
U heeft opnieuw een maandbedrag van uw Flexibel Krediet niet betaald.
U moet EUR 400,00 voor 7 september 2015 betalen.
2.7.
Bij brief van 3 september 2015 van ABN Amro is [eiseres sub 1] onder meer medegedeeld:
U heeft opnieuw een maandbedrag van uw Flexibel Krediet niet betaald.
Wij eisen dat u EUR 400,00 voor 15 september 2015 betaalt.
(…)
Als u niet betaalt, heeft dat ernstige gevolgen voor u. Wij melden dan uw achterstand bij het Bureau Krediet Registratie (BKR). Een BKR registratie kan moeilijkheden geven als u een nieuw krediet wilt afsluiten. Ook zullen wij een incassobureau inschakelen.
(…)
Voorkom een BKR registratie door nu EUR 400,00 direct te betalen.
2.8.
Bij brief van 3 september 2015 van incassobureau Lindorff is [eiseres sub 1] onder meer medegedeeld:
Uw betalingsproblemen worden gemeld bij het Bureau Krediet Registratie (BKR) te Tiel. Dit kan gevolgen hebben als u een nieuw krediet of hypotheek aanvraagt.
2.9.
Bij brief van 9 september 2015 van ABN Amro is [eiseres sub 1] onder meer medegedeeld:
Aangezien het ons niet gelukt is u telefonisch te bereiken, verzoeken wij u vriendelijk doch dringend contact met ons op te nemen.
2.10.
Op het bankafschrift van september 2015 (productie 12 van ABN Amro) is opgenomen:
Direct te betalen achterstand EUR 600,00
2.11.
Bij brief van 17 september 2015 van ABN Amro is [eiseres sub 1] onder meer medegedeeld:
U heeft al een tijd uw maandbedragen op uw Flexibel Krediet niet betaald. Hierover hebben wij u meerdere brieven gestuurd. U moet de volledig openstaande schuld van EUR – 10.166,48 direct in één keer terugbetalen binnen 14 dagen.
(…)
Dan voorkomt u overdracht naar ons incassobureau en melding bij BKR.
2.12.
Bij brief van 6 oktober 2015 van ABN Amro is [eiseres sub 1] onder meer medegedeeld:
U heeft meerdere maandbedragen niet betaald. De achterstand is EUR 0,00.
(…)
Voorkom melding bij Bureau Krediet Registratie (BKR).
Wij melden uw achterstand bij Bureau Krediet Registratie (BKR). ABN AMRO is verplicht om een achterstand die langer dan 90 dagen duurt te melden. Deze melding kan moeilijkheden geven als u in de toekomst een ander krediet wilt afsluiten. Hoe kunt u dit voorkomen? Door de achterstand te betalen voor 19 oktober 2015.
2.13.
Op het bankafschrift van oktober 2015 (productie 15 van ABN Amro) is opgenomen:
Uw achterstand bedraagt EUR 755,96.
2.14.
Bij brief van 3 november 2015 van incassobureau Lindorff is [eiseres sub 1] onder meer medegedeeld:
Wij attenderen u erop dat het saldo van bovengenoemde overeenkomst op dit moment EUR 10.242,78 bedraagt, exclusief de contractuele rentevergoeding.
Wij sommeren u het genoemde bedrag binnen 7 dagen na dagtekening van deze brief aan ons te voldoen.
2.15.
Op 17 november 2015 heeft [eiseres sub 1] telefonisch contact opgenomen met Lindorff voor het treffen van een betalingsregeling en om door te geven dat zij naar Luxemburg was verhuisd. Bij brief van 17 november 2015 van incassobureau Lindorff (verzonden naar haar adres in Luxemburg) is [eiseres sub 1] onder meer medegedeeld:
Wij bevestigen hiermee de aflossingsregeling (…)
U zult in de periode van 30-11-2015 tot en met 30-10-2016 een bedrag van minimaal EUR 300,000 per maand betalen. De eerste betaling dient derhalve uiterlijk 30-11-2015 te zijn bijgeschreven (…).
2.16.
Uit een als productie 21 door ABN Amro in het geding gebracht overzicht volgt dat in de periode november 2015 tot en met juli 2016, iedere keer aan het eind van de desbetreffende maand door middel van periodieke overboekingen het bedrag van € 300,- is afgelost. Ook in september en oktober 2016 wordt dit bedrag afgelost. In augustus en november 2016 wordt dit bedrag niet afgelost.
2.17.
Bij e-mail van 14 december 2016 van Lindorff is [eiseres sub 1] gewezen op de achterstand. Uit een telefoonnotitie van die datum van Lindorff volgt dat [eiseres sub 1] telefonisch contact heeft opgenomen en dat Lindorff ermee akkoord is gegaan dat zij aan het eind van die maand twee keer het bedrag van € 300,- betaalt.
2.18.
Uit het hiervoor genoemde overzicht (productie 21 van ABN Amro) volgt dat eind december 2016 de extra betaling van twee keer € 300,- niet is gedaan en dat ook de maandelijks betalingen voor januari en februari 2017 niet zijn gedaan.
2.19.
Bij brief van 30 maart 2017 van incassobureau Lindorff is [eiseres sub 1] onder meer medegedeeld dat zij de regeling niet is nagekomen en dat de vordering (op dat moment € 7.393,32) opnieuw opeisbaar is gesteld.
2.20.
Op 31 maart 2017 heeft [eiseres sub 1] telefonisch contact opgenomen met Lindorff. Zij meldt dat haar bank waarschijnlijk per 31 december 2016 de automatische overboeking heeft stopgezet en dat zij dit niet in de gaten heeft gehad. Lindorff is bereid de regeling te hervatten. Nog diezelfde dag betaalt [eiseres sub 1] € 300,-.
2.21.
Bij brief van 15 januari 2018 van Lindorff is [eiseres sub 1] erop gewezen dat de termijn van december 2017 niet is betaald.
2.22.
Bij brief van 7 februari 2018 van Lindorff is [eiseres sub 1] erop gewezen dat er op dat moment een achterstand is van € 600,-. Diezelfde dag heeft [eiseres sub 1] telefonisch contact opgenomen met Lindorff en gemeld dat op 7 februari 2018 twee keer het bedrag van € 300,- is betaald. Lindorff heeft daarop medegedeeld dat de brief van 7 februari 2018 als niet verzonden kan worden beschouwd.
2.23.
Op 7 mei 2018 heeft [eiseres sub 1] telefonisch contact opgenomen met Lindorff en gemeld dat zij in het kader van een aanvraag voor een hypotheek tegen een BKR-registratie is aangelopen. Zij verzoekt om verwijdering van die registratie. Diezelfde dag heeft [eiseres sub 1] het nog openstaande bedrag van op dat moment € 3.323,41 betaald, waarna Lindorff het dossier heeft gesloten.
2.24.
Als productie 12 hebben [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] een koopovereenkomst in het geding gebracht waaruit volgt dat zij de woning aan de [adres] te [woonplaats] hebben gekocht voor € 642.000,-. Het in de koopovereenkomst opgenomen financieringsvoorbehoud liep af op 18 juni 2018.
2.25.
Bij brief van 14 mei 2018 van ABN Amro is [eiseres sub 1] – kort gezegd – medegedeeld dat de BKR-registratie op grond van een hernieuwde belangenafweging niet wordt verwijderd. In de brief is verder opgenomen dat [eiseres sub 1] op 19 oktober 2015 is geregistreerd in het BKR met code A. Op 17 november 2015 is vanwege de betaalafspraak bijzonderheidscodering 1 toegevoegd. Vanwege het opnieuw opeisbaar stellen van de gehele vordering op 30 maart 2017 is op die datum code 2 toegevoegd. De BKR-registratie heeft de einddatum van 7 mei 2018.
2.26.
Bij brief van 4 september 2018 van de raadsvrouw van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] is ABN Amro – kort gezegd – opnieuw verzocht de BKR-registratie te verwijderen. Bij brief van 15 oktober 2019 heeft ABN Amro dit geweigerd.
2.27.
Op 19 januari 2017 zijn [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd.
3. Het geschil
3.1.
[eiseres sub 1] en [eiser sub 2] vorderen – kort gezegd – het volgende:
1. ABN Amro op straffe van dwangsommen te veroordelen tot het verwijderen van de BKR-registraties;
2. ABN Amro te veroordelen tot betaling van € 4.000,- als voorschot op de vergoeding van de schade die [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] lijden als gevolg van het onrechtmatig handelen van ABN Amro;
3. ABN Amro te veroordelen in de kosten van dit geding en in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eiseres sub 1] en [eiser sub 2] stellen hiertoe – samengevat weergegeven – dat [eiseres sub 1] de brieven van 28 juli 2015 (zie 2.3) en 26 augustus 2015 (zie 2.6) niet heeft ontvangen. De brief van 3 september 2015 (zie 2.7) heeft zij pas in november 2015 ontvangen. [eiseres sub 1] verbleef in die periode voor haar werk in Luxemburg. Ook is van belang dat de automatische betalingen niet werden verricht vanaf haar rekening waarop ook haar salaris werd gestort. [eiseres sub 1] diende dus vanaf een andere rekening betalingen te verrichten aan de aan het flexibel krediet gekoppelde rekening bij ABN Amro, hetgeen omslachtig was en vanuit Luxemburg voor behoorlijke vertraging zorgde. Verder bleek uit de brief van 6 oktober 2015 (zie 2.12) dat sprake was van € 0,00 achterstand. [eiseres sub 1] begreep dan ook niet waarom zij deze brief ontving. Naar aanleiding van de brief van Lindorff van 3 november 2015 (zie 2.14) is een afbetalingsregeling getroffen waaraan [eiseres sub 1] zich heeft gehouden. Na de brieven van 14 december 2016 (zie 2.17) en 30 maart 2017 (zie 2.19) is de regeling van
€ 300,- per maand voortgezet. Toen Lindorff de brief van 15 januari 2018 stuurde was [eiseres sub 1] met vakantie. Op 7 februari 2018 heeft zij € 600,- extra overgeboekt (zie 2.22).
Nadat [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] op 7 mei 2018 hun droomwoning hadden gekocht, ontvingen zij het bericht dat hun hypotheekaanvraag werd afgewezen vanwege de BKR-registratie. Tot verbazing van [eiseres sub 1] bleek deze registratie betrekking te hebben op het flexibel krediet van ABN Amro. Nog diezelfde dag heeft zij de volledige vordering voldaan. Aan verzoeken om de BKR-registratie te verwijderen werd niet voldaan. Het lukte derhalve ook bij andere banken niet om een hypotheek te verkrijgen. [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] zijn vervolgens met de verkoper van de woning in gesprek gegaan en zij huren de woning thans voor één jaar, onder de voorwaarde dat zij de woning alsnog binnen dat jaar afnemen. Indien zij hierin niet slagen, zijn zij € 10.000,- verschuldigd aan de verkoper. Zij huren de woning voor € 1.500,- per maand. Hiervan wordt € 500,- per maand verrekend met de koopprijs. Indien [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] de woning niet afnemen zijn zij ook dit bedrag kwijt. Al met al maakt dit dat [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] een groot en spoedeisend belang hebben bij hun vordering. Dit spoedeisend belang is er ook in gelegen dat zij vóór 31 december 2018 een nieuwe hypotheek moeten afsluiten omdat zij anders het aflossingsvrije gedeelte van de hypotheek van de voormalige woning van [eiser sub 2] niet mogen meenemen. Dit zou leiden tot aanzienlijk hogere maandlasten.
Ter onderbouwing van hun vordering voeren [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] aan dat [eiseres sub 1] slechts één keer (bij brief van 3 september 2015, zie 2.8, welke brief zij pas in november 2015 ontving) is gewaarschuwd voor een BKR-registratie, overigens zonder duidelijk te vermelden wat de consequenties hiervan zijn. In de brief van 6 oktober 2015 (zie 2.12) stond nota bene dat de achterstand € 0,00 bedroeg. Op grond van artikel 25.3 van het reglement van het BKR diende [eiseres sub 1] tijdig te worden gewaarschuwd voor de registratie en diende zij gewezen te worden op de consequenties. Op grond van artikel 12 van de Algemene Voorwaarden Flexibel Krediet mag pas melding gemaakt worden bij het BKR van een achterstand van meer dan 90 dagen. In dit geval is de eerste achterstand van 1 augustus 2015 en die achterstand is binnen de 90 dagen, namelijk reeds op 19 oktober 2015 gemeld. De eerste melding is dan ook ten onrechte gedaan. Over de 1 codering op 17 november 2015 is [eiseres sub 1] in het geheel niet ingelicht. Hetzelfde geldt voor de 2 codering op 30 maart 2017. Dit is in strijd met de zorgplicht van ABN Amro. Ook hebben ABN Amro en Lindorff [eiseres sub 1] er nooit op gewezen dat zij de gehele schuld kon aflossen om zodoende (eerder) van de BKR-registratie af te komen.
Mochten de BKR-registraties – ondanks het bovenstaande – terecht zijn gedaan, dan verwijzen [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] naar het arrest van de Hoge Raad van 9 september 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BQ8097). Op grond hiervan dienen – kort gezegd – alle belangen te worden afgewogen en dient de BKR-registratie te worden getoetst aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De belangen moeten worden afgewogen op het moment van het verzoek tot verwijdering. Het inkomen van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] zal in 2018 ongeveer € 250.000,- bedragen. Op basis van alleen het inkomen van [eiser sub 2] is financiering van de woning geen probleem. In dit geval is bescherming van de consument tegen overkreditering dan ook niet aan de orde. Gezien de hoogte van het inkomen is bescherming van andere kredietverleners tegen onnodige risico’s evenmin aan de orde. Het is niet in verhouding dat [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] vanwege een aantal achterstanden (die op zijn hoogst
€ 755,96 bedroeg in oktober 2015) en die steeds binnen enkele maanden zijn ingelopen geen financiering kunnen krijgen, terwijl zij thans over zo’n hoog inkomen beschikken.
De vordering tot schadevergoeding is erop gebaseerd dat [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] thans
€ 1.000,- per maand huurlasten hebben.
3.3.
ABN Amro heeft verweer gevoerd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
4.1.
Anders dan ABN Amro heeft betoogd hebben [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] een spoedeisend belang bij het in behandeling nemen van hun vordering tot verwijdering van de BKR-registratie. Voldoende aannemelijk is dat deze registratie eraan in de weg staat dat zij een hypothecaire geldlening tegen marktconforme voorwaarden kunnen verkrijgen, terwijl zij thans op basis van een huurovereenkomst van tijdelijke aard hun woning huren. Het spoedeisend belang van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] is er verder in gelegen dat per 1 januari 2019 de regels met betrekking tot aflossingsvrije hypotheken wijzigen.
4.2.
Op grond van artikel 4:32 Wet financieel toezicht (Wft) zijn kredietaanbieders verplicht om deel te nemen aan een stelsel van kredietregistratie. Deze kredietregistratie wordt uitgevoerd door het BKR. Het doel van de kredietregistratie is tweeledig: enerzijds om consumenten te beschermen tegen overkreditering, anderzijds om aanbieders van krediet te beschermen tegen kredietnemers van wie is gebleken dat zij hun lening niet (kunnen) aflossen. Betalingsachterstanden of andere onregelmatigheden die ontstaan tijdens de looptijd van een kredietovereenkomst worden bij het BKR vermeld. In dit geval is sprake van een A-codering (achterstand in de betaling), code 1 (betalingsregeling getroffen) en code 2 (de schuld is opeisbaar gesteld).
4.3.
Het belangrijkste bezwaar van [eiseres sub 1] tegen haar BKR-registratie is dat zij slechts éénmaal (in de brief van 3 september 2015) een vooraankondiging heeft gehad waarin zij is gewaarschuwd voor de mogelijkheid van een BKR-registratie. Zij acht het in strijd met de zorgplicht van ABN Amro dat haar geen mededeling is gedaan van de codes 1 en 2. Ook is zij van mening dat zij in de vooraankondiging die wel is gedaan onvoldoende is gewaarschuwd voor de ernst van de gevolgen van een BKR-registratie.
4.4.
Strikt genomen is [eiseres sub 1] niet eenmaal maar driemaal gewezen op de (mogelijkheid van een) BKR-registratie, te weten in de brief van 3 september 2015 van ABN Amro (zie 2.7), in de brief van 3 september 2015 van Lindorff (zie 2.8) en in de brief van 6 oktober 2015 van ABN Amro (zie 2.12). Ook is [eiseres sub 1] in de drie brieven duidelijk gewezen op de ernst van de gevolgen van een BKR-registratie, te weten de moeilijkheden die dit kan geven als zij in de toekomst een nieuw krediet of een nieuwe hypotheek wil afsluiten. Voorshands is ABN Amro haar verplichting uit artikel 22 lid 3 van het van toepassing zijnde Algemeen Reglement CKI (productie 35 van ABN Amro) daarmee nagekomen. Dit Reglement schrijft niet voor dat (ook) een vooraankondiging dient plaats te vinden bij het plaatsen van de coderingen 1 en 2. Dat [eiseres sub 1] de drie genoemde brieven mogelijk niet allemaal heeft ontvangen (waarschijnlijk vanwege haar verhuizing naar Luxemburg), komt voor haar rekening en risico. Zij heeft geen omstandigheden aangevoerd die dit anders maken. In dit kader is van belang dat zij haar verplichting uit artikel 14 van de Algemene Bankvoorwaarden dat zij een adreswijziging zo spoedig mogelijk moet melden niet is nagekomen. Ook het feit dat in de brief van 6 oktober 2015 is gemeld dat de achterstand € 0,- is, maakt voorshands niet dat geen belang zou kunnen worden gehecht aan de in die brief gedane mededeling over de BKR-registratie. Uit alle in die periode verzonden brieven en bankafschriften volgt immers dat sprake was van een achterstand, zodat duidelijk moest zijn dat de mededeling dat de achterstand
€ 0,- bedroeg op een misverstand berustte.
4.5.
Verder heeft [eiseres sub 1] het bezwaar gemaakt dat de BKR-registratie (de A-codering) op grond van de kredietvoorwaarden pas had mogen worden gedaan na het verstrijken van de termijn van 90 dagen (zie punt 11 op pagina 5 van de bijlage bij de kredietovereenkomst, productie 1 van [eiseres sub 1] ) en dat ABN Amro de BKR-registratie te vroeg heeft gedaan. ABN Amro heeft echter voldoende aannemelijk gemaakt dat sprake was van een betalingsachterstand van 90 dagen ten tijde van het doen van de achterstandsmelding (de A-codering). [eiseres sub 1] was de termijnbetalingen verschuldigd aan het eind van de maand en juli 2015 was de eerste maand van achterstand. Op 19 oktober 2015 (de datum van de A-codering) waren derhalve reeds drie maanden onbetaald gebleven.
4.6. De conclusie tot zover is dat de BKR-registraties indertijd door ABN Amro terecht en overeenkomstig het Reglement zijn gedaan.
4.7.
Vervolgens ligt de vraag voor of op dit moment de BKR-registratie verwijderd dient te worden. Hiervoor is artikel 21 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (EU) 2016/679 (de AVG) van toepassing. Deze bepaling houdt in dat een persoon, hier [eiseres sub 1] , vanwege haar specifieke situatie bezwaar kan maken tegen de verwerking van haar betreffende persoonsgegevens en dat de verwerkingsverantwoordelijke (ABN Amro) het bezwaar moet honoreren tenzij hij dwingende gerechtvaardigde gronden voor de verwerking aanvoert, die zwaarder wegen dan de belangen, rechten en vrijheden van de betrokken persoon. Bij afwijzing van het bezwaar kan de betrokkene zich tot de rechter wenden (artikel 79 AVG). In dit geding moeten dus de gronden voor de BKR-registratie worden afgewogen tegen de belangen van [eiseres sub 1] . Deze afweging moet worden gemaakt aan de hand van de op het moment van de afweging bekende feiten en omstandigheden, zodat daarbij ook feiten en omstandigheden die zich eerst na de registratie hebben voorgedaan, van belang kunnen zijn.
Bij een dergelijke registratie, en de handhaving daarvan bij latere wijziging van omstandigheden, moet zijn voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit zodanig dat de inbreuk op de belangen van de bij de verwerking van persoonsgegevens betrokkene niet onevenredig mag zijn in verhouding tot het met de verwerking te dienen doel (proportionaliteitsbeginsel) en dat het doel waarvoor de persoonsgegevens worden verwerkt in redelijkheid niet op een andere, voor de bij de verwerking van persoonsgegevens betrokkene minder nadelige wijze kan worden verwezenlijkt (subsidiariteitsbeginsel). Hiervoor wordt verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 9 september 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BQ8097).
4.8.
In dit geval zijn de volgende bijzondere omstandigheden van belang. Tot haar vertrek naar Luxemburg heeft [eiseres sub 1] vijf jaar lang steeds correct aan haar afbetalingsverplichtingen voldaan. Vanaf het moment van haar verhuizing heeft zij echter blijk gegeven van een matige betalingsmoraal. Voldoende aannemelijk is dat zij vanaf dat moment haar administratie niet op orde had en onvoldoende alert was op het tijdig voldoen aan al haar verplichtingen. Terecht neemt ABN Amro haar dit kwalijk. Daar staat echter tegenover dat [eiseres sub 1] steeds wel weer contact opnam met Lindorff en de betalingen herstelde. Ondanks dat Lindorff het gehele openstaande bedrag had opgeëist, ging zij akkoord met een betalingsregeling die [eiseres sub 1] , tot het weer fout ging, nakwam. Uiteindelijk heeft [eiseres sub 1] de gehele opgeëiste som betaald, zodat ABN Amro het uitgeleende bedrag, vermeerderd met rente en kosten heeft terugontvangen. In dit geval was er dus geen sprake van dat ABN Amro een bedrag heeft moeten afboeken of op andere wijze schade heeft geleden. Daar komt bij dat de achterstand van [eiseres sub 1] nooit hoger is geweest dan het relatief geringe bedrag van € 755,96 (zie 2.13) en de zij de achterstand telkens weer inliep.
4.9.
Verder is in dit geval van belang dat [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] thans gehuwd zijn en een gezinsinkomen hebben van ongeveer € 250.000,- per jaar. Zij hebben onweersproken aangevoerd dat [eiser sub 2] (die geen BKR-registratie op zijn naam heeft) zonder problemen de benodigde hypotheek zou kunnen verkrijgen op basis van alleen zijn inkomen. Het belang van beide doelen van een BKR-registratie (bescherming van de consument tegen overkreditering en de bescherming van andere kredietverleners) lijkt hier dan ook niet aan de orde. Al met al is het gevolg van de BKR-registratie voor [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] daardoor disproportioneel. Hierbij is nog van belang dat [eiseres sub 1] weliswaar door ABN Amro en Lindorff op de hoogte is gebracht van de mogelijkheid van een negatieve BKR-registratie zoals het Reglement ook voorschrijft en dat zij ook is gewezen op de gevolgen daarvan, doch aannemelijk is dat [eiseres sub 1] op die gevolgen jaren later niet meer bedacht was, doordat zij geen meldingen heeft gehad van de feitelijke achterstandsregistratie (de A-codering) en ook niet van de latere bijzonderheidscodes 1 en 2. In dit geval is aannemelijk dat dit ertoe heeft geleid dat [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] pas nadat zij hun oude woning hadden verkocht en tot aankoop van een nieuwe woning waren overgegaan, tegen de BKR-registratie aanliepen. Dit heeft de noodzaak aan hun zijde om die BKR-registratie te verwijderen doen toenemen.
4.10.
De conclusie is dat vordering 1 zal worden toegewezen. De dwangsom zal worden gemaximeerd als na te melden.
4.11.
Vordering 2 (een voorschot van € 4.000,- op de schadevergoeding) is niet toewijsbaar. Gesteld noch gebleken is wat het spoedeisend belang van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] is bij toewijzing van deze vordering.
4.12.
Omdat partijen gedeeltelijk in het (on)gelijk worden gesteld, worden de proceskosten gecompenseerd als na te melden. Hierbij is ook van belang dat [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] door het instellen van de (niet toegewezen) geldvordering ABN Amro “op kosten hebben gejaagd” voor wat betreft de hoogte van het door haar te betalen griffierecht.