Uitspraak in het onderzoek Trust EU, tegen twee directeuren en vier vennootschappen van het trustkantoor.
Het kernverwijt op de tenlastelegging is dat een voormalig trustkantoor doorstroomstructuren aanbood terwijl dit in wezen schijnconstructies waren, waarmee onder meer fiscale fraude en corruptie werden gefaciliteerd. De rechtbank acht dit in negen van de tien zaaksdossiers bewezen; in werkelijkheid deden het trustkantoor niets meer dan facturen versturen en de daarop ontvangen betaalde bedragen doorsluizen naar offshore vennootschappen. Ook werden op grote schaal overeenkomsten en facturen geantedateerd, om werkzaamheden die al waren voltooid alsnog via het trustkantoor te laten factureren of om royalties in rekening te brengen over een periode waarin het trustkantoor nog geen IE-rechten bezat. Gepoogd werd om een en ander af te dekken door middel van onderliggende overeenkomsten. Door de winsten van klanten weg te sluizen naar offshore vennootschappen werden structureel grote hoeveelheden geld witgewassen. De rechtbank acht bewezen dat twee directeuren zich als feitelijk leidinggever daaraan hebben schuldig gemaakt. Gedurende ruim tien jaar hebben zij aldus in georganiseerd verband als verdienmodel schijnstructuren aan cliënten aangeboden en uitgevoerd. De rechtbank merkt dit samenwerkingsverband aan als een criminele organisatie en acht bewezen dat deze directeuren daaraan hebben deelgenomen.
Met deze zaken zijn grote bedragen gemoeid. Alleen al met de constructies in de bewezenverklaarde zaaksdossiers is in de loop der jaren ten minste 40 miljoen euro en 15 miljoen dollar binnengekomen. Voor het trustbedrijf was dit een zeer lucratieve bezigheid. Op de ontvangen bedragen werd een commissie van zo’n 5 % ingehouden, voordat deze werden doorbetaald naar de offshores. De rechtbank vindt dat de directeuren door hun strafbare handelswijze schade hebben toegebracht aan het vertrouwen in de financiële sector waarin zij werkzaam waren. Van de trustsector wordt verwacht dat niet alleen aan formele verplichtingen wordt voldaan, maar ook dat de mensen die er werken ervoor zorgen dat die sector verschoond blijft van dergelijk misbruik van structuren. Bovendien zorgt dit handelen voor concurrentievervalsing ten opzichte van trustkantoren die wel voldoen aan de strenge vereisten en zorgplichten en onder toezicht van DNB staan.
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
, (hierna: [verdachte] )
gevestigd op het adres [vestigingsadres] , [vestigingsplaats] .
1 Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is bij verstek gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 24, 25 en 27 september 2018, 4 oktober 2018 en 10 december 2018 (sluiting).
De rechtbank heeft op die zittingen kennisgenomen van het standpunt en de vordering van de officieren van justitie mrs. H.J. Hart en C.P.W. Kok.
2 De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat zij zich van 2006 tot en met 2013 schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift en witwassen. Dit zou zij hebben gedaan tezamen met andere natuurlijke- en rechtspersonen, waarmee zij ook een criminele organisatie zou hebben gevormd. De integrale tekst van de tenlastelegging is aan dit vonnis gehecht als bijlage.
3 Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4 Waardering van het bewijs
4.1.
Vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie zoals onder feit 1 is ten laste gelegd.
Verdachte maakte deel uit van de handelstak van de [naam handelstak] groep. Deze handelstak stond onder leiding van [medeverdachte 1] , één van de hoofdverdachten in onderzoek Trust EU. In de zaken tegen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft de rechtbank respectievelijk bewezen geacht dat hij leiding heeft gegeven aan- en deel uitmaakte van een criminele organisatie, te weten een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, bestaande uit hem, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , [naam 1] , [naam 2] en andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk valsheid in geschrift en gewoontewitwassen. Om deze misdrijven te plegen heeft de organisatie gebruik gemaakt van verschillende rechtspersonen, waaronder verdachte. Verdachte heeft dus, net als andere rechtspersonen, onderdeel uitgemaakt van een fraudestructuur, maar haar strafbare handelen kan zozeer worden vereenzelvigd met het handelen van de natuurlijke personen van de organisatie, dat er niet zozeer sprake is van een samenwerkingsverband tussen de rechtspersonen en de natuurlijke personen, maar van een groep natuurlijke personen die meerdere rechtspersonen als ‘werktuigen’ hebben gebruikt voor het plegen van fraude.
Verdachte wordt daarom vrijgesproken van deelname aan een criminele organisatie.
4.2.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
t.a.v. feit 2:
in de periode van 1 september 2006 tot en met 31 mei 2009 te Amsterdam en/of elders in Nederland opzettelijk geschriften, te weten:
(FI35-D071, pag. 2-7) de Broker Agreement tussen Wartsila Finland OY (hierna Wartsila) en haar, verdachte ("broker"), gedateerd 3 januari 2007, en/of
(FI35-D071, pag. 11-13) de "Pre-qualification of Prospective Business Partners" ten name van haar, verdachte, gedateerd 19 december 2006, en/of
(NL35-D178, FI35-D057) de factuur "invoice no. 090702" van haar, verdachte, aan Wartsila Finland OY (hierna Wartsila), gedateerd 15 juli 2009, en/of
(NL35-D179, FI35-D058) de factuur "invoice no. 091204" van haar, verdachte, aan Wartsila Finland OY (hierna Wartsila), gedateerd 7 december 2009,
zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken en
dat zij deze geschriften opzettelijk voorhanden heeft gehad, terwijl zij wist dat deze geschriften bestemd waren om als echt en onvervalst te gebruiken,
voornoemde valsheden bestaan hieruit dat in die geschriften valselijk en in strijd met de waarheid is voorgewend en opgenomen dat
-
ad 1.: (pag. 2) zij, verdachte, als broker "provides brokerage and thereto related advisory and marketing services for [naam 3] 062 & 063 plus one option of cruiser vessels for Seabourn Cruise Line ("Project")" en dat zij als broker "shall generate sales to the Company [Wartsila] by seeking customers and their purchase orders for the Company", en
-
ad 2: de field of business van haar, verdachte, is "providing brokerage services for maritime related business and the re-sale of maritime related articles" en dat zij, verdachte, "6 years, since 2000" in deze business actief is, en
-
ad 3 en ad 4: zij, verdachte, voor Wartsila werkzaamheden heeft verricht en gerechtigd is tot een bedrag van EURO 586.350 (NL35-D178) en EURO 78.180 (NL35-D179) wegens "Broker commission for project Seabourn/Mar 062-063-064 as per broker agreement dated the 3rd of January 2007".
t.a.v. feit 3:
in de periode van 1 september 2006 tot en met 29 september 2013 te Amsterdam en/of elders in Nederland, opzettelijk (van)
geldbedragen bestaande uit betalingen door "EU-debiteuren" op basis van facturen en/of overeenkomsten en/of provisie(s)/commissie(s) tot een totaal van EURO 2.697.293,
hebben verworven en voorhanden hebben gehad en hebben overgedragen, en de werkelijke aard van die geldbedragen hebben verhuld,
terwijl zij wist, dat bovenomschreven geldbedragen afkomstig waren uit valsheid in geschrift en zij van dat witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
5 Het bewijs
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
6 De strafbaarheid van de feiten en van verdachte
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7 De motivering van de straf
7.1.
De eis van de officier van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte voor de hen bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 18.357,00. Dit geldbedrag is gelijk aan de hoogte van het beslag. Nu verdachte reeds is ontbonden, achten de officieren van justitie het niet opportuun om een andere straf te vorderen dan ter hoogte van het nog resterende vermogen van verdachte.
7.2.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift en witwassen. Zij maakte deel uit van de handelstak van de [naam handelstak] groep, die jarenlang op grote schaal Europese ondernemingen hielp om met behulp van valse facturen en overeenkomsten belastingen te ontduiken.
Nu het hier strafbare feiten betreft die gericht waren op het behalen van financieel gewin, gepleegd door een rechtspersoon, is een geldboete de aangewezen strafmodaliteit. Gelet op het structurele karakter van de gepleegde fraude en de hoogte van de witgewassen bedragen, zou de op te leggen geldboete aanzienlijk zijn.
Daartegenover staat dat de bewezenverklaarde feiten zich lange tijd geleden hebben voorgedaan. De rechtspersoon is inmiddels ontbonden. Conform de eis van de officier van justitie zal de rechtbank om die reden de geldboete matigen tot het inbeslaggenomen geldbedrag van € 18.357,00.
8 De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 51, 57, 225 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
9 De beslissing in het kort
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Spreekt verdachte vrij van hetgeen haar onder 1 ten laste is gelegd.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.2 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
-
“valsheid in geschrift, meermalen gepleegd” en
-
“opzettelijk voorhanden hebben van een vals geschrift, als bedoeld in art. 225 lid 1 van het Wetboek van strafrecht, meermalen gepleegd”.