Procesverloop
Op 15 maart 2018 heeft een parkeercontroleur van de gemeente Amstelveen aan [eiser] een naheffingsaanslag parkeerbelasting (de aanslag) opgelegd.
Bij uitspraak op bezwaar van 12 april 2018 (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2018. [eiser] is verschenen. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Op 15 maart 2018 om 12:06 uur heeft een parkeercontroleur van de gemeente Amstelveen geconstateerd dat de auto van [eiser] met kenteken [kenteken] ter hoogte van de Rembrandtweg te Amstelveen stond geparkeerd. Bij de controle is gebleken dat geen geldig parkeerrecht voor de auto was geregistreerd.
2. [eiser] betoogt dat de aanslag niet opgelegd had mogen worden, omdat hij wel degelijk betaald heeft, namelijk om 12:08 uur. De eerste parkeerautomaat heeft hij overgeslagen, omdat hij niet veilig kon oversteken richting deze parkeerautomaat. Hij bleef daarom aan dezelfde kant van de weg. Daar was de dichtstbijzijnde parkeerautomaat bezet, dus liep hij door naar een volgende, waar hij zijn parkeerbelasting heeft voldaan. Dat de heffingsambtenaar om 12:06 uur (twee minuten eerder) de aanslag heeft opgelegd, is volgens hem dan ook onredelijk, omdat hij zo snel als mogelijk was heeft betaald. Daarbij heeft hij geen parkeercontroleur gezien, waardoor hij het niet aannemelijk acht dat er een scan uitgevoerd kan zijn, waarmee vastgesteld kon worden dat aan hem een aanslag opgelegd moest worden.
3. De heffingsambtenaar licht in zijn verweerschrift toe dat aan het uitschrijven van een aanslag enkele handelingen vooraf gaan, zoals het scannen van het kenteken en het controleren of er een persoon aanwezig is bij het voertuig en of de bestuurder onderweg is naar een parkeerautomaat. Omdat deze handelingen uitgevoerd worden voordat de aanslag opgelegd wordt, is de heffingsambtenaar van mening dat het voertuig van [eiser] enkele minuten voor 12:06 uur ook al geparkeerd was, waardoor de betaling van het parkeergeld om 12:08 uur te laat was. Bovendien, zo stelt de heffingsambtenaar, is [eiser] niet direct begonnen met het betalen van parkeergeld – waar hij wel toe gehouden was -, door pas bij de derde parkeerautomaat die hij onderweg naar zijn bestemming tegenkwam te betalen.
4. In beginsel moet de parkeerbelasting onmiddellijk na het parkeren worden voldaan. In de jurisprudentie is erkend dat voor het daadwerkelijk voldoen van de verschuldigde belasting enige tijd nodig is. De parkeerder dient daarom “een redelijke tijd die benodigd is om de parkeerapparatuur in werking te stellen” te worden gegund. Tussen partijen is in feite in geschil of [eiser] bezig was met een uitvoeringshandeling.
5. Vast staat dat [eiser] om 12:08 uur parkeerbelasting heeft betaald. Naar het oordeel van de rechtbank moet [eiser] zijn stelling aannemelijk maken dat hij direct na aanvang van het parkeren doorlopend bezig was met een uitvoeringshandeling ter voldoening van de parkeerbelasting. De heffingsambtenaar heeft de verklaring van [eiser] over de gang van zaken niet betwist. De rechtbank is het niet eens met de stelling van de heffingsambtenaar dat [eiser] de uitvoeringshandelingen onderbrak door naar een volgende automaat te lopen, omdat hij hiermee nog steeds bezig was met het voldoen van het parkeergeld. Nu tussen het opleggen van de aanslag en het betalen van de parkeerbelasting door [eiser] bij de parkeerautomaat slechts twee minuten liggen, acht de rechtbank aannemelijk gemaakt dat eiser direct na aanvang van het parkeren doorlopend bezig was met uitvoeringshandelingen en dat deze handelingen zijn verricht binnen een redelijke tijd na aanvang van het parkeren.
6. Uit voorgaande volgt dat het beroep gegrond is. De rechtbank zal de bestreden uitspraak vernietigen en de aanslag vernietigen. Verweerder dient het door [eiser] betaalde griffierecht ter hoogte van € 46,- te vergoeden. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- vernietigt de naheffingsaanslag parkeerbelasting;
- draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 46 aan [eiser] te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. H. van der Schaft, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 december 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op: