Feiten
1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast:
1.1.
[eiser] , geboren op [datum] , is op 14 april 1978 in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger van) de Gemeente. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO voor de sociale werkvoorziening van toepassing (hierna: de CAO). Deze CAO is niet algemeen verbindend verklaard.
1.2.
Artikel 6.11 van de CAO kent een seniorenregeling, geldig tot 1 januari 2018, die - voor zover hier van belang - luidt:
(1) De werktijd per week van de werknemer van 58 jaar en ouder, die een ononderbroken diensttijd heeft van ten minste 5 jaren die direct voorafgaat aan de ingangsdatum van de vermindering van de werktijd, waarbij een onderbreking van 2 maanden of minder niet als een onderbreking wordt aangemerkt, wordt, tenzij het bedrijfsbelang zich daartegen verzet, op zijn verzoek met 1/10 deel teruggebracht, gemiddeld over 26 weken, met behoud van de formele arbeidsduur onder doorbetaling van 95% van het loon.
(2) De werktijd per week van de werknemer van 59 jaar en ouder, die een ononderbroken diensttijd heeft van ten minste 5 jaren die direct voorafgaat aan de ingangsdatum van de vermindering van de werktijd, waarbij een onderbreking van 2 maanden of minder niet als een onderbreking wordt aangemerkt, wordt, tenzij het bedrijfsbelang zich daartegen verzet, op zijn verzoek met 1/5 deel teruggebracht, gemiddeld over 26 weken, met behoud van de formele arbeidsduur onder doorbetaling van 92,5% van het loon.
(3) De werktijd per week van de werknemer van 61,5 jaar en ouder, die een ononderbroken diensttijd heeft van ten minste 5 jaren die direct voorafgaat aan de ingangsdatum van de vermindering van de werktijd, waarbij een onderbreking van 2 maanden of minder niet als een onderbreking wordt aangemerkt, wordt, tenzij het bedrijfsbelang zich daartegen verzet, op zijn verzoek met 1/5 deel teruggebracht, gemiddeld over 26 weken, met behoud van de formele arbeidsduur onder doorbetaling van 100% van het loon.
(4) Een verzoek als bedoeld in lid 1, lid 2 en lid 3, dient minimaal 3 maanden voor de datum van ingang bij de werkgever te worden ingediend.
(5) De verkorting van de werktijd per week als bedoeld in lid 1, lid 2 en lid 3 gaat in op de eerste van de maand volgend op de maand van verjaring.
(…)
1.3.
In de toelichting op de seniorenregeling in de CAO staat:
Als werknemers voldoen aan de voorwaarde dat ze 5 jaar onafgebroken hebben
gewerkt in SW-dienstverband dan kan, mits het bedrijfsbelang dat toelaat, er een beroep worden gedaan op de 58-, 59- of 61,5-jarigenregeling (…). Het verzoek tot toepassing van een van de jarigenregeling dient minimaal 3 maanden voor de datum van ingang bij de werkgever te worden ingediend. De regeling gaat in de maand na de maand van verjaring. De werknemer behoudt de formele arbeidsduur. De opbouw van verlofuren wordt wel naar evenredigheid verminderd, conform artikel 6.1 lid 4.
1.4.
Bij brief van 23 augustus 2012 heeft [eiser] een verzoek ingediend om in aanmerking te komen voor de seniorenregeling voor werknemers van 59 jaar en ouder. Dit verzoek is met ingang van 1 oktober 2012 toegewezen. Zijn werktijd is teruggebracht met 1/5 deel (van 36 uur naar 28,8 uur per week), met behoud van de formele arbeidsduur, onder doorbetaling van 92,5% van zijn loon.
1.5.
Bij brief van 1 augustus 2013 heeft de gemeente [eiser] geïnformeerd dat er een nieuwe CAO is en dat hij desgewenst een CAO boekje kan opvragen via zijn consulent.
1.6.
In 2016 heeft de personeelsadministratie geïnventariseerd welke medewerkers nog geen gebruik hadden gemaakt van de seniorenregelingen. Naar aanleiding daarvan heeft de consulent van de Gemeente met [eiser] besproken dat hij nog niet had verzocht om in aanmerking te komen voor de regeling voor werknemers van 61,5 jaar en ouder.
1.7.
Daarna is [eiser] op zijn verzoek met ingang van 1 oktober 2016 voor deze regeling in aanmerking gebracht en ontvangt hij 100% van zijn loon. De werktijd bleef gelijk (28,8 uur per week).
1.8.
Bij e-mail van 18 november 2016 en bij brief van 6 december 2017 heeft [eiser] de Gemeente verzocht om het achterstallig salaris over de periode van 1 november 2014 tot 1 oktober 2016 aan hem te betalen.
Vordering
2. [eiser] vordert dat de Gemeente, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van € 4.270,75 aan achterstallig loon, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente vanaf 1 november 2014, met veroordeling van de Gemeente in de proceskosten.
3. [eiser] stelt dat hij op grond van de van toepassing zijnde seniorenregeling vanaf 1 november 2014, de datum waarop hij de leeftijd van 61,5 jaar heeft bereikt, recht heeft op zijn volledige loon tot aan zijn pensionering. Hij heeft verzocht om deel te nemen aan de seniorenregeling nadat hij 59 jaar oud werd. Uit het desbetreffende CAO-artikel volgt niet dat hij bij het bereiken van de leeftijd van 61,5 jaar opnieuw een verzoek moest indienen. De Gemeente had ambtshalve per 1 november 2014 het loon moeten aanvullen tot 100%. Het getuigt niet van goed werkgeverschap om een werknemer zijn loonsverhoging te ontzeggen, met het verweer dat hij een eigen verantwoordelijkheid heeft.
Beoordeling
5. Volgens vaste rechtspraak geldt voor de uitleg van een bepaling van een CAO de zogeheten CAO-norm. Aan een bepaling van een CAO moet een uitleg naar objectieve maatstaven worden gegeven, waarbij in beginsel de bewoordingen van die bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van de CAO, van doorslaggevende betekenis zijn, zodat het niet aankomt op de bedoelingen van de partijen die de CAO tot stand hebben gebracht, voor zover deze niet uit de daarin opgenomen bepalingen kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de CAO is gesteld. Indien de bedoeling van de partijen bij de CAO naar objectieve maatstaven volgt uit de CAO-bepalingen en de eventueel daarbij behorende schriftelijke toelichting, en dus voor de individuele werknemers en werkgevers die niet bij de totstandkoming van de overeenkomst betrokken zijn geweest, kenbaar is, kan ook daaraan bij de uitleg betekenis worden toegekend.
6. De seniorenregeling in artikel 6.11 van de CAO ziet op de mogelijkheid van een verzoek tot werktijdvermindering voor oudere werknemers (de werktijd per week van de werknemer … wordt … op zijn verzoek met … deel teruggebracht), en regelt daarbij de gevolgen bij toewijzing van het verzoek (met behoud van de formele arbeidsduur onder doorbetaling van …% van het loon) op de verschillende aanvangsmomenten. De seniorenregeling kent drie aanvangsmomenten: 58 jaar, 59 jaar en 61,5 jaar. Uit de tekst van de regeling blijkt niet dat de werknemer slechts éénmaal kan kiezen en dan tot aan zijn pensioen aan de gekozen regeling vast zit. Een overstap van de regeling voor 58-jarigen naar die van 59-jarigen, maakt het mogelijk de werktijd verder terug te brengen, zodat de vermindering 1/5 bedraagt in plaats van 1/10. Gelet op de aard van deze wijziging zal daarvoor door de werknemer een verzoek moeten worden ingediend. Een overstap van de regeling voor 59-jarigen naar die van 61,5-jarigen levert geen verdere werktijdvermindering op, wel een loonsverhoging. Voor het standpunt van [eiser] , dat deze laatstgenoemde overgang automatisch plaatsvindt, dat wil zeggen zonder verzoek daartoe van de werknemer, is echter geen steun te vinden in de tekst van de regeling en ook niet in de toelichting, waarin expliciet wordt gesproken over het indienen van een verzoek tot toepassing van één van de “jarigenregelingen”.
7. [eiser] stelt dat het niet getuigt van goed werkgeverschap om een werknemer zijn loonsverhoging te ontzeggen met het verweer dat hij een eigen verantwoordelijkheid heeft.
8. De vraag is wat in een situatie als de onderhavige van de Gemeente als een goed werkgever mag worden verwacht. De Gemeente behoort in de aan de medewerkers toegezonden informatie voldoende opening van zaken en duidelijkheid te geven over de te maken keuzes en volledige voorlichting over de rechtspositie en de geldende wettelijke en CAO-bepalingen.
9. [eiser] was op de hoogte van de seniorenregeling in de CAO, zo blijkt uit het feit dat hij daar een beroep op heeft gedaan nadat hij 59 jaar oud werd. Hoewel de tekst en de toelichting van de seniorenregeling vermelden dat er een verzoek moet worden ingediend om van een van de drie regelingen gebruik te mogen maken, is de systematiek van de seniorenregeling niet aanstonds duidelijk. Het is begrijpelijk dat het niet bij [eiser] is opgekomen om bij het bereiken van de leeftijd van 61,5 jaar opnieuw een verzoek tot werktijdvermindering te doen. Zijn werktijd was immers al met 1/5 deel verminderd en dat kon niet nog minder worden.
10. De Gemeente heeft aangevoerd dat [eiser] , als hij 3 maanden vóór 1 november 2014 daartoe een verzoek had ingediend, vanaf die datum in aanmerking was gekomen voor de seniorenregeling voor werknemers van 61,5 jaar en ouder. Met andere woorden: zonder verdere werktijdvermindering of andere wijzigingen in zijn aanstelling of arbeidsvoorwaarden zou hij een hoger loon krijgen. Naar het oordeel van de kantonrechter had het onder die omstandigheden op de weg van de Gemeente gelegen om [eiser] er tijdig op te wijzen dat hij daarvoor een verzoek in moest dienen. Daarbij weegt mee dat [eiser] toen hij 61,5 jaar oud werd al ruim 36 jaar in dienst was bij de Gemeente en dat hij een indicatie heeft op grond van de Wet Sociale Werkvoorziening. Duidelijk is dat [eiser] zich pas in de loop van 2016, nadat hij door zijn consulent werd gewezen op de mogelijkheid om gebruik te maken van de desbetreffende regeling, daarvan bewust is geworden. Door deze essentiële informatie niet eerder bij [eiser] onder de aandacht te brengen, heeft de Gemeente zich niet als een goed werkgever gedragen. De Gemeente verwijst weliswaar naar haar brief van 1 augustus 2013 (genoemd onder 1.5.) maar daarin staat niets over de seniorenregelingen. Er werd slechts gewezen op de totstandkoming van een nieuwe CAO, waarvan [eiser] een boekje kon aanvragen.
11. De Gemeente is tekortgeschoten in haar verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst, te weten haar uit artikel 7:611 BW volgende verplichting zich als een goed werkgever te gedragen. Zij zal daarom de nadelige gevolgen die daarmee voor [eiser] zijn ontstaan moeten dragen. Dat betekent dat de Gemeente aan [eiser] het loon dient te betalen dat hij vanaf 1 november 2014 tot 1 oktober 2016 zou hebben ontvangen, als hij tijdig een verzoek had ingediend voor deelname aan de regeling voor 61,5 jaar en ouder, met aftrek van hetgeen al aan hem is betaald.
12. De Gemeente heeft de hoogte van het door [eiser] gevorderde bedrag niet weersproken, zodat dit zal worden toegewezen. Wel heeft de Gemeente verweer gevoerd tegen de gevorderde wettelijke verhoging en de ingangsdatum van de wettelijke rente, omdat [eiser] lang stil heeft gezeten alvorens een loonvordering in te stellen. Lang stilzitten is geen grond om de wettelijke verhoging af te wijzen. Die zal echter worden gematigd tot 25%. De wettelijke rente wordt toegewezen vanaf 18 november 2016, de datum waarop [eiser] voor het eerst kenbaar heeft gemaakt dat hij aanspraak maakt op 100% loon.
13. Bij deze uitkomst van de procedure zal de Gemeente als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.