RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/845220-17 (Promis)
Datum uitspraak: 19 december 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1974,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .
3 Bewezenverklaring
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 1
in de periode van 28 februari 2012 tot en met 25 juli 2013 in Nederland, opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten
een digitale aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2011
en
een digitale aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2012
onjuist heeft gedaan, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk op de voornoemde bij de inspecteur der belastingen en de Belastingdienst elektronisch ingediende aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2011 en 2012 – zakelijk weergegeven -
te lage belastbare inkomens en te lage verzamelinkomens opgegeven
terwijl die feiten ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven;
Ten aanzien van feit 2
in de periode van 1 januari 2016 tot en met 13 september 2017 in Nederland, opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten
een (digitale) aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2015
niet heeft gedaan, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
Ten aanzien van feit 3
in de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2015 in Nederland, terwijl hij als administratieplichtige als bedoeld in artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen verplicht was tot het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de Belastingwet gestelde eisen, opzettelijk een zodanige administratie niet heeft gevoerd, terwijl dat feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven;
Ten aanzien van feit 4
in de periode van 28 februari 2012 tot en met 13 september 2017, in Nederland en in Turkije,
een geldbedrag, groot in totaal EUR 399.617, heeft verworven en voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen en omgezet en van voornoemd geldbedrag gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte, wist dat dat geldbedrag – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
8 Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
- opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
- opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven;
- opzettelijk het feit begaan, omschreven in artikel 68, eerste lid, onderdeel d, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven;
- witwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [naam verdachte], daarvoor strafbaar.
- Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
- Gelast de teruggave aan verdachte van de in bijlage 2 genoemde voorwerpen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. B.M. Visser en E.J. Weller, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Wolswinkel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 december 2018.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.