Procesverloop
Bij besluit van 2 februari 2018 (het gebiedsverbod) heeft de burgemeester aan [verzoeker] met ingang van diezelfde datum tot en met 27 april 2018 een gebiedsverbod1 opgelegd.
[verzoeker] heeft tegen dit gebiedsverbod bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat het gebiedsverbod wordt geschorst totdat op het bezwaar is beslist.
De burgemeester heeft de gedingstukken ingezonden. Met betrekking tot gedingstuk 6 heeft de burgemeester een beroep gedaan op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Bij beslissing van 8 februari 2018 heeft de rechtbank, in een andere samenstelling, onder toepassing van artikel 8:29, derde lid, van de Awb geoordeeld dat beperking van de kennisneming van het door de burgemeester ingezonden gedingstuk gerechtvaardigd is.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2018. [verzoeker] heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, H. Krans en [naam 2] .
Ter zitting heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb om mede op de grondslag van het gedingstuk waarop de beslissing van 8 februari 2018 betrekking heeft, uitspraak te doen.
Overwegingen
1. De voorzieningenrechter gaat na of er een voorlopige voorziening moet worden getroffen omdat de uitkomst in de bodemprocedure - hier de bezwaarprocedure - niet kan worden afgewacht. De voorzieningenrechter let daarbij op de belangen van partijen, waarbij zij een afweging moet maken tussen aan de ene kant het belang van de verzoekende partij dat zo snel mogelijk een voorziening wordt getroffen en aan de andere kant de belangen bij de onmiddellijke uitvoering van het besluit. Dit staat in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het oordeel van de voorzieningenrechter is niet bindend voor de rechtbank in een eventuele beroepszaak.
2. Aan het gebiedsverbod heeft de burgemeester ten grondslag gelegd dat op
26 januari 2018 in het (jeugd)buurthuis aan de [adres] te Amsterdam een schietincident heeft plaatsgevonden. Als gevolg van dit schietincident zijn twee personen (waaronder [verzoeker] ) zwaargewond geraakt. Een derde slachtoffer is door schotwonden om het leven gekomen. Het vermoeden bestaat dat het schietincident was gericht op het leven van [verzoeker] . Er is informatie dat er nog steeds een dreiging op het leven van [verzoeker] bestaat. [verzoeker] is ook op donderdag 23 november 2017 betrokken geweest bij een schietpartij in de buurt. Daarbij is [verzoeker] gewond geraakt en is een ander door vuurwapengeweld om het leven gekomen.
Het schietincident van 26 januari 2018 houdt een ernstige verstoring van de openbare orde in. Gevreesd kan worden voor verdere verstoring van de openbare orde indien [verzoeker] zich weer in het voor hem verboden gebied begeeft. Bij een eventuele liquidatiepoging loopt niet alleen [verzoeker] gevaar, maar ook is de kans aanwezig dat anderen slachtoffer worden. Het is daarom noodzakelijk te voorkomen dat [verzoeker] zich in het gebied begeeft. Dit betekent dat [verzoeker] zijn woning niet meer zal kunnen betreden. Gezien de ernst van deze kwestie, dient het algemene geval in dit geval te prevaleren boven het belang van [verzoeker] , aldus het gebiedsverbod.
3. [verzoeker] heeft aangevoerd dat hij als gevolg van het gebiedsverbod zijn woning niet kan betreden. Hij beschikt niet over de middelen om zijn verblijf elders te bekostigen. Daarbij stelt [verzoeker] een onschuldig slachtoffer te zijn. Hij ontvangt geen steun van de burgemeester, maar slechts tegenwerking. Door de politie en het openbaar ministerie wordt [verzoeker] niet beveiligd, daarom moet de burgemeester dat doen. De burgemeester heeft onvoldoende rekenschap gegeven van de belangen van [verzoeker] en zijn familie.
4. Het gebiedsverbod is opgelegd met toepassing van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet. Hierin is bepaald dat de burgemeester bevoegd is bij verstoring van de openbare orde of bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, de bevelen te geven die noodzakelijk te achten zijn voor de handhaving van de openbare orde.
5. Niet in geschil is dat het schietincident van 26 januari 2017 heeft geleid tot een
- ernstige - verstoring van de openbare orde. Gelet daarop was de burgemeester op grond van artikel 172, derde lid van de Gemeentewet bevoegd een bevel te geven.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester de noodzaak voor het gebiedsverbod gelet op de aard en ernst van de verstoring van de openbare orde vooralsnog voldoende gemotiveerd heeft. De bestuurlijke rapportage van 2 februari 2018, die de voorzieningenrechter met toestemming van [verzoeker] na afloop van de zitting heeft bekeken, biedt geen ander beeld. De burgemeester mocht hier daarom voor nu op afgaan. Niet is gebleken van alternatieven om de inbreuk op de openbare orde te herstellen. Voorlopig is het dan ook acceptabel dat de burgemeester tot deze oplossing is gekomen.
7. Wat betreft de duur van het gebiedsverbod, heeft de burgemeester ter zitting toegelicht dat is gekozen voor de duur van drie maanden, omdat dit de minimale termijn is voor de politie om onderzoek te verrichten en de rust in de buurt te laten wederkeren. De burgemeester heeft echter ook erkend dat de keuze voor deze duur ietwat triviaal is. Met dezelfde redenering had een andere termijn gekozen kunnen worden. De burgemeester had liever het gebiedsverbod een half jaar, of zelfs een jaar laten duren, maar beseft dat in dat geval nog meer eisen aan de motivering gesteld worden. Het ligt niet in de verwachting dat het politieonderzoek binnen de gekozen termijn zal zijn afgerond. Gekozen is daarom voor de termijn die in de wetsgeschiedenis wordt aangehouden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de motivering voor de keuze voor drie maanden summier is, maar ziet vooralsnog geen aanleiding om hier consequenties aan te verbinden. De burgemeester heeft namelijk ook toegelicht dat dit gebiedsverbod (en andere aspecten van deze zaak) wekelijks besproken wordt op het driehoeksoverleg. Mocht daar blijken dat de dreiging op het leven van [verzoeker] niet meer of niet meer op gelijk niveau bestaat, dan zal het gebiedsverbod worden opgeheven of gewijzigd, aldus de burgemeester. Zolang deze werkwijze wordt voortgezet, ziet de voorzieningenrechter op dit moment geen aanleiding om de termijn van drie maanden niet in stand te laten.
8.1.
Ter zitting heeft de burgemeester toegelicht dat de omvang van het gebiedsverbod is ingegeven vanuit de volgende overwegingen. In het gebied bevindt zich de oude basisschool van [verzoeker] en [verzoekers] hele vriendenclub is daar geworteld. Het slachtoffer van de eerste schietpartij woonde op [plaats] . Verder heeft [verzoeker] een neefje op school in [plaats] , dat hij naar school brengt. De woning is in het gebied betrokken vanwege de bedreiging op het leven van [verzoeker] . Zo is de burgemeester op een redelijk ruim gebied gekomen. Daarbij heeft de burgemeester meegewogen dat de Oostenburgereilanden een afgesloten gebied zijn dat wordt omsloten door water en spoor. [verzoeker] heeft daartegen niets ingebracht. Vooralsnog ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om de omvang van dit gebied te ruim te achten.
8.2.
De voorzieningenrechter erkent echter wel dat het woonrecht van [verzoeker] als gevolg van de omvang van dit gebiedsverbod in het geding is. [verzoeker] wenst in zijn positie geen enkele beperking van zijn bewegingsvrijheid en de schending van zijn woonrecht is ook onvoldoende door de burgemeester gecompenseerd. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat de burgemeester voor nu voldoende heeft gemotiveerd dat de verstoring van de openbare orde op dit moment van dien aard is dat [verzoekers] woonrecht daarvoor moet wijken. Hiervoor geldt ook dat de burgemeester zijn beslissing zal wijzigen als daartoe aanleiding is op grond van de onder 7 genoemde werkwijze. Zoals de burgemeester ter zitting uitgebreid heeft toegelicht, heeft hij bij de besluitvorming ook aandacht besteed aan de consequenties van dit gebiedsverbod voor [verzoeker] . Om toch te kunnen voorzien in opvang en beveiliging, kan [verzoeker] zich wenden tot de Hoofdofficier van Justitie. Dit volgt ook uit de Circulaire bewaking en beveiliging van personen, objecten en diensten 2015 (de circulaire). Een voorwaarde voor deze beveiliging, is dat [verzoeker] de benodigde informatie verstrekt met betrekking tot zijn eigen veiligheidssituatie, zoals volgt uit paragraaf 6.2 van de circulaire. Gelet daarop heeft [verzoeker] toegang tot hulp, ook al is dat niet in de vorm die [verzoeker] zelf verkiest. Dat [verzoeker] twijfels heeft over zijn feitelijke toegang tot bescherming (en daarmee onderdak), geeft geen aanleiding om deze in circulaire vastgelegde verdeling tussen burgemeester en de Hoofdofficier van Justitie te doorkruisen. De burgemeester heeft in ieder geval rekenschap gegeven van dit alternatief voor [verzoeker] .
9. De voorzieningenrechter ziet daarom onvoldoende aanleiding om het gebiedsverbod te schorsen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.