Beoordeling
Inleiding
6. Anders dan werkneemster heeft gesteld kan niet worden vastgesteld dat werkneemster op staande voet is ontslagen wegens een dringende reden. Werkgever heeft dat betwist en werkneemster heeft daar tegenover geen nieuwe stellingen ingenomen. Uit de Whatsapp conversatie kan geen ontslag op staande voet worden afgeleid en er zijn geen brieven overgelegd die een dergelijk ontslag inhouden.
7. De kantonrechter acht in voldoende mate aangetoond dat de arbeidsovereenkomst op initiatief van werkgever mondeling is opgezegd op 2 augustus 2019, nadat die op 1 augustus 2019 was aangevangen.
8. De vraag is vervolgens of werkneemster in verband met deze opzegging recht heeft op de verzochte vergoedingen. Werkgever heeft dit op verschillende gronden bestreden. Dit verweer zal hierna worden besproken.
Instemming met opzegging / beëindiging arbeidsovereenkomst / termijn herroeping
9. Anders dan werkgever primair heeft betoogd wordt niet gevolgd dat werkneemster met de opzegging op 2 augustus 2019 heeft ingestemd. Van een daartoe strekkende ondubbelzinnige verklaring van werkneemster is geen sprake. Weliswaar heeft werkneemster ermee ingestemd dat zij op 2 augustus 2019 van het jacht is vertrokken en daarmee haar werkzaamheden beëindigd. Deze enkele gedraging is echter niet voldoende om aan te nemen dat werkneemster met de opzegging heeft ingestemd.
10. Onweersproken staat vast dat werkgever ten behoeve van dit vertrek voor werkneemster een vliegticket naar Parijs heeft geboekt en haar 50 euro heeft gegeven voor een taxi naar het vliegveld op Ibiza. Uit de Whatsapp conversatie kan niet worden afgeleid dat zij op 2 augustus 2019 noch enig moment daarna met deze gang van zaken ondubbelzinnig - schriftelijk - heeft ingestemd. Werkneemster was als oppas van het kind van de echtgenote van werkgever aanwezig op een jacht in het kader van de vakantie van werkgever met het gezin in Ibiza. Gelet op deze specifieke omstandigheden was er voor werkneemster op dat moment geen andere keus dan te handelen volgens deze - eenzijdige - instructies van werkgever. Dit betekent niet dat zij met de rechtsgeldigheid van deze instructies heeft ingestemd.
11. Uit het feit dat werkneemster via meergenoemde Whatsapp conversatie heeft gecorrespondeerd (op 2 augustus en op 8 augustus 2019) over het toezenden van haar eigendommen vanuit [woonplaats] kan evenmin worden afgeleid dat ze heeft ingestemd met de opzegging. In de betreffende conversatie gaat het slechts over hoe werkneemster weer kan beschikken over haar spullen, en niet over de opzegging. Bovendien stemt werkneemster niet in met het voorstel van werkgever om naar [woonplaats] te vliegen om haar spullen op te halen. Dienaangaande schrijft zij: “No I cannot fly again. It has all been too traumatic”. Deze opmerking wijst niet op instemming met de opzegging. Dat werkneemster in de conversatie daarna heeft bedankt voor het opsturen van de spullen (12 augustus 2019) en opgave geeft gedaan van haar totale kosten ad € 417,53 (14 augustus 2019) is evenzeer onvoldoende om daaruit de gestelde instemming af te leiden. Anders dan werkgever heeft gesteld is bij de correspondentie over het toezenden van haar spullen niet meermaals gesproken over de settlement. Werkgever heeft ook niet gespecificeerd hoe en wanneer partijen in deze correspondentie over de settlement hebben gesproken anders dan hierna in rov. 14 en 15 aan de orde zal komen.
12. Gelet op het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat partijen in de periode van 2 augustus tot 15 augustus 2019 een schriftelijke overeenkomst zijn aangegaan waarmee de arbeidsovereenkomst is beëindigd, of dat werkneemster schriftelijk heeft ingestemd met de opzegging van werkgever. Voor zover het verweer van werkgever inhoudt dat de termijn van drie weken voor ontbinding van zo een overeenkomst of herroeping van de opzegging ex artikel 7:670 lid 3 BW is verstreken faalt dat.
13. Werkgever heeft voorts aangevoerd dat hij er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat de arbeidsovereenkomst met instemming van werkneemster is beëindigd en dat de kwestie met de betaling van de settlement definitief is afgedaan. Hierover wordt het volgende overwogen.
14. Vast staat dat werkgever op 28 augustus 2019 een bedrag van € 4.802,- aan werkneemster heeft betaald en dat werkneemster dit heeft ontvangen. In de Whatsapp conversatie is over deze betaling zeer beperkt gecommuniceerd. Ter zitting is vastgesteld dat de overgelegde conversatie (productie 8 bij verzoekschrift en productie 1 van werkgever) de volledige Whatsapp conversatie tussen partijen bevat. [betrokkene 1] heeft daarin namens werkgever met werkneemster gecorrespondeerd.
15. In deze correspondentie is als volgt gecommuniceerd. Werkneemster heeft op 18 augustus 2019 aan [betrokkene 1] gevraagd of hij een beetje tijd kan vinden “to pay me”. [betrokkene 1] antwoordt daarop op 18 augustus 2019 dat hij “the payments” de volgende dag zal doen. Werkneemster antwoordt op diezelfde dag “Thank you so much”. Op 21 augustus 2019 schrijft [betrokkene 1] “They settlement payment will go out with the payments tomorrow. Again I regret that we were not able to start up our collaboration. However I wish you the best in future projects.” Op 27 augustus 2019 schrijft werkneemster “There is still no refund of my expenses in my account? Thanks”. Daarop reageert [betrokkene 1] “I will recheck tomorrow with [betrokkene 2] and see if the final settlement has been sent out i will send you the wire confirmation.”
16. Bovenstaande conversatie geeft er geen blijk van dat er is onderhandeld over de "settlement". Werkgever heeft verder niet concreet gesteld op welke wijze de instemming van werkneemster met de beëindiging tot stand is gekomen, dan wel op grond waarvan precies werkgever erop mocht vertrouwen dat met de betaling de kwestie was afgedaan. Mevrouw [moeder] heeft op vragen van de kantonrechter verklaard dat [betrokkene 1] telefonisch met werkneemster overeenstemming heeft bereikt over de settlement, maar werkneemster heeft dat betwist. Deze betwisting vindt steun in de protest brief van de gemachtigde van werkneemster op 2 september 2019, vier dagen na ontvangst van de betaling van € 4.802,-.
17. Tegenover de betwisting van werkneemster is geen nadere onderbouwing van de gestelde telefonische overeenstemming. De verklaring van [moeder] vindt bovendien geen steun in de schriftelijke reactie van [betrokkene 1] van 3 september 2019 op de protest brief van de gemachtigde van werkneemster van 2 september 2019. Die reactie van [betrokkene 1] houdt, kort gezegd, in dat over de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst nog geen overeenstemming bestond, en dat ter voorkoming van een dispuut vanuit settlementsoogpunt een eenmalige vergoeding is aangeboden. Werkgever en [betrokkene 1] waren er vanuit gegaan dat werkneemster tevreden was met de betaling, zo staat verder in de reactie van [betrokkene 1] . [betrokkene 1] heeft in zijn brief niet gesteld dat werkneemster heeft ingestemd met het eenmalige betalingsaanbod of met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
18. Daarbij komt dat werkgever werkneemster niet schriftelijk heeft gewezen op de wettelijke bedenktijd van twee weken op enig moment tussen 15 augustus en 28 augustus 2019. Ook in het geval ervan zou worden uitgegaan dat werkgever er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat met de betaling de kwestie was afgedaan, geldt dat werkneemster de beëindigingovereenkomst op de voet van artikel 7:670b BW door de brief van haar gemachtigde van 2 september 2019 tijdig heeft ontbonden.
Billijke vergoeding / schadevergoeding gelijk aan salaris opzegtermijn
19. Werkneemster heeft de verzochte billijke vergoeding gegrond op artikel
7:681 BW, waaronder 7:681 lid 1 sub a BW. Werkgever heeft deze aanspraak bestreden, stellende dat werkneemster niet heeft gesteld of onderbouwd dat sprake van ernstig verwijtbaar handelen van werkgever. Hooguit is volgens werkgever sprake is van een onregelmatige opzegging waarin werkneemster kennelijk berust. Werkneemster heeft ter zitting aangevoerd dat in de schending van de opzeggingsregels de ernstige verwijtbaarheid van de werkgever en “mitsdien” de aanspraak op een billijke vergoeding ligt besloten.
19. Overwogen wordt als volgt.
19. Uit hetgeen hiervoor is geoordeeld vloeit voort dat werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Op grond van artikel 7:681 lid 1 BW kan de kantonrechter in dat geval op verzoek van de werknemer de opzegging vernietigen of ten laste van werkgever een billijke vergoeding toekennen. Voor toekenning van de hier bedoelde billijke vergoeding is geen ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever vereist. Het verweer van werkgever op dit punt faalt.
19. Het verweer dat werkneemster geen aanspraak heeft op een billijke vergoeding omdat de opzegging het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van werkneemster wordt ook verworpen. Veronderstellenderwijs uitgaande van de juistheid van hetgeen werkgever ter zitting heeft aangevoerd over het functioneren van werkneemster gedurende de ene dag dat zij heeft gewerkt kwalificeert die handelwijze niet als ernstig verwijtbaar.
19. Met betrekking tot hoogte van de billijke vergoeding wordt het volgende overwogen.
19. Ter zitting is gebleken dat er tussen partijen geen sprake was van een goede match. Gelet op de specifieke aard van de werkzaamheden van werkneemster als live-in nanny is moeilijk te voorspellen hoe lang de arbeidsovereenkomst nog zou hebben voortgeduurd als de opzegging wordt weggedacht. Voor een goed en duurzaam verloop van een arbeidsovereenkomst als deze is een wederzijds vertrouwen essentieel. Een eventueel verbetertraject is in beperkte mate van werkgever te vergen. Gelet op het voorgaande wordt redelijkerwijs uitgegaan van een periode van drie maanden. In dit verband wordt opgemerkt dat werkneemster niet heeft gekozen voor een vernietiging van de opzegging, en dat zij die keuze ook niet heeft toegelicht.
19. Verder wordt meegewogen dat het functioneren van werkneemster in bepaalde mate heeft bijgedragen aan de korte duur van de arbeidsovereenkomst. Tegenover het uitvoerig betoog van mevrouw [moeder] ter zitting op dit punt heeft werkneemster er vooral op gehamerd dat zij het kind nooit uit het oog heeft verloren. Dit is evenwel niet juist gebleken nu werkneemster tegenover de overgelegde foto van werkgever (waarop werkneemster niet is te zien) onvoldoende heeft aangetoond dat zij op het kind heeft gepast bij het film kijken op het jacht in de avond van 1 augustus 2019. Ook haar aanwezigheid bij het ontbijt van het kind de volgende ochtend op 2 augustus 2019 is tegenover de ingebrachte verklaringen van werkgever niet komen vast te staan. Daarbij komt dat bij het oppassen op een kind van vijf jaar meer mag worden verwacht dan “niet uit het oog verliezen”.
19. Aldus is voldoende aannemelijk dat de arbeidsovereenkomst geen goede start heeft gehad. De kantonrechter acht niet onbegrijpelijk dat deze situatie gelet op de specifieke aard van de werkzaamheden – de zorg voor een kind van vijf jaar bij afwezigheid van de ouders – heeft geleid tot een breuk in het vertrouwen van werkgever in het functioneren van werkneemster. Daar staat tegenover dat werkgever door de zeer korte duur van de arbeidsovereenkomst werkneemster geen kans heeft gegund om de samenwerking een kans van slagen te geven.
19. Alles afwegende, en rekening houdende met de hierna toe te wijzen vergoeding wegens onregelmatige opzegging, acht de kantonrechter een vergoeding ter hoogte van twee maand salarissen met aftrek van het aan werkneemster reeds betaalde bedrag billijk. Werkgever heeft niet betwist dat het salaris van werkneemster per maand uitkomt op GPB 3.900,- netto, zodat de kantonrechter uitgaat van de juistheid van dit bedrag. De billijke vergoeding komt dan uit op GPB 3.750,- netto (2 x 3.900 -/- 4.050).
19. De verzochte vergoeding wegens onregelmatige opzegging zal ook worden toegewezen. Op grond van artikel 7:672 lid 9 BW is werkgever die vergoeding verschuldigd aan werkneemster, omdat is opgezegd tegen een eerdere dag dan die tussen partijen geldt. De vergoeding is gelijk aan het bedrag van het loon over de opzegtermijn, te weten GPB 3.900,- netto, zoals onbetwist gesteld door werkneemster.
19. Met toepassing van artikel 7:686a lid 1 BW zal de gevorderde wettelijke rente over deze vergoeding worden toegewezen, te rekenen vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 2 augustus 2019.
19. Het verzoek tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen nu onvoldoende is gesteld en gebleken dat meer kosten zijn gemaakt dan die reeds zijn vervat in de hierna toe te wijzen proceskostenveroordeling.
Slotsom
31. Het verzoek van werkneemster tot betaling van de billijke vergoeding en de onregelmatige opzegvergoeding zal worden toegewezen als na te melden, met verstrekking van een deugdelijke specificatie.
31. Werkgever zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.