beschikking
zaaknummer / rekestnummer: C/13/662939 / FA RK 19-1395 (LH TJ)
Beschikking van 13 november 2019 betreffende adoptie
[de man] ,
hierna te noemen de man,
[de vrouw] ,
hierna te noemen de vrouw,
gezamenlijk nader te noemen verzoekers,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. W.J. Eusman, kantoorhoudende te Amsterdam.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
de ambtenaar van de burgerlijke stand te ‘s-Gravenhage,
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
hierna mede te noemen: de ambtenaar,
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de Raad.
2 De feiten
2.1.
Verzoekers hebben een duurzame affectieve relatie. Zij wonen meer dan drie jaar samen.
2.2.
In verband met de bij hen levende kinderwens zijn verzoekers een overeenkomst aangegaan met mevrouw [belanghebbende 1] , wonende te [woonplaats] , Oregon, Verenigde Staten van Amerika. Zij zijn onder meer overeengekomen dat mevrouw [belanghebbende 1] een kind zal dragen ten behoeve van verzoekers. De bevruchting heeft plaatsgevonden via in vitro fertilisatie (ivf), waarbij gebruik is gemaakt van een eiceldonor en van sperma van de man. Mevrouw [belanghebbende 1] is door de ivf zwanger geworden. De eiceldonor heeft zich geregistreerd in het Donor Sibling Registry (DSR).
2.3.
Op 20 november 2018 heeft de Circuit Court of the State of Oregon for the County of Multnomah, Verenigde Staten van Amerika (hierna: de Circuit Court), onder meer het vaderschap van de echtgenoot van mevrouw [belanghebbende 1] , de heer [belanghebbende 2] , ontkend en is het vaderschap van de man vastgesteld ten aanzien van het kind die geboren zou worden uit mevrouw [belanghebbende 1] rond 26 december 2018. Voorts is bepaald dat de man het eenhoofdig gezag zal hebben over het kind.
2.4.
Uit mevrouw [belanghebbende 1] is geboren:
[minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] , Oregon, Verenigde Staten van Amerika op [geboortedatum] 2018.
2.5.
Op de geboorteakte staat mevrouw [belanghebbende 1] als moeder en de man als vader vermeld.
2.6.
Verzoekers en de minderjarige hebben allen de Nederlandse nationaliteit. [minderjarige] heeft tevens de Amerikaanse nationaliteit. [minderjarige] verblijft sinds haar geboorte onafgebroken bij verzoekers.
2.7.
Mevrouw [belanghebbende 1] heeft na kennisneming van het verzoekschrift bij affidavit van
9 januari 2019 verklaard dat het kind voor zover dat nu te voorzien is, in de toekomst van haar als moeder niets te verwachten hebben en dat zij geen bezwaar heeft tegen de verzochte adoptie van [minderjarige] door de vrouw.
4 De standpunten van de belanghebbenden
4.1.
De ambtenaar stelt zich op het standpunt dat de geboorteakte van [minderjarige] niet kan worden ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand. Op de geboorteakte staat de man als vader vermeld, terwijl niet blijkt hoe dit juridisch vaderschap tot stand is gekomen. De ambtenaar stelt zich daarom op het standpunt dat de geboortegegevens van de minderjarige moeten worden vastgesteld, in die zin dat als moeder mevrouw [belanghebbende 1] wordt vermeld en als vader de heer [belanghebbende 1] .
4.2.
Volgens de ambtenaar is de uitspraak van de Circuit Court van 20 november 2018, op grond van artikel 10:100 BW in Nederland voor erkenning vatbaar. Van de gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap en de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap kan dan een latere vermelding aan de geboorteakte worden toegevoegd.
4.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de Raad zich op het standpunt gesteld dat het van belang is dat minderjarigen weten van wie zij afstammen, althans dat zij de mogelijkheid hebben hier achter te komen. Uit de overgelegde gedingstukken is de Raad niet duidelijk geworden dat de man genetisch de vader is van de minderjarige.
5 De beoordeling
5.1.
Op grond van artikel 3 sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is de Nederlandse rechter bevoegd om kennis te nemen van de verzoeken.
Inschrijving geboorteakte
5.2.
Verzocht is de ambtenaar te gelasten de geboorteakte van de minderjarige in te schrijven en een latere vermelding van de beslissing van 20 november 2018 van de Circuit Court, waarbij onder meer het vaderschap van de man is vastgesteld, toe te voegen aan de geboorteakte van de minderjarige. De ambtenaar heeft bij brief van 17 april 2019 zijn mening over deze verzoeken kenbaar gemaakt, waarop de advocaat van verzoekers bij brief van 10 september 2019 heeft gereageerd.
5.3.
Op grond van het bepaalde in de artikelen 10:100 en 10:101 BW is genoemde beslissing betreffende de ontkenning van het vaderschap van de heer [belanghebbende 1] , alsmede de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de man en de wijziging van het gezag over [minderjarige] , hier voor erkenning vatbaar. De rechtbank overweegt daartoe dat uit de door verzoekers overgelegde stukken niet is gebleken dat aan deze uitspraak geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging vooraf is gegaan. Dit leidt tot het oordeel dat de uitspraak van de Circuit Court van 20 november 2018 hier kan worden erkend.
5.4.
Met betrekking tot [minderjarige] is een door de bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften opgemaakte geboorteakte overgelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de authenticiteit en juistheid van deze geboorteakte.
5.5.
Op de geboorteakte staat mevrouw [belanghebbende 1] als moeder vermeld en de man als vader. Het bezwaar van de ambtenaar tegen inschrijving van de geboorteakte van [minderjarige] betreft de omstandigheid dat op de geboorteakte de afstamming van het kind onvoldoende is terug te zien, omdat niet duidelijk is hoe het juridisch vaderschap van de man is ontstaan. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit bezwaar worden ondervangen door van de (hier erkende) uitspraak van de Circuit Court van 20 november 2018 een latere vermelding aan de geboorteakte toe te voegen betreffende de ontkenning van het vaderschap van de heer [belanghebbende 1] en de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de man.
5.6.
Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank op grond van artikel 1:25 van het Burgerlijk Wetboek (BW) de inschrijving van de in de Verenigde Staten van Amerika opgemaakte geboorteakte van [minderjarige] zal gelasten en dat de ambtenaar daarbij wordt gelast een latere vermelding aan deze geboorteakte toe te voegen betreffende de ontkenning van het vaderschap van de heer [belanghebbende 1] en van de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de man.
5.7.
Ingevolge artikel 10:105, eerste lid BW is op het adoptieverzoek het Nederlandse recht van toepassing.
5.8.
Het verzoek betreft een adoptie hier te lande. De artikelen 1:227, 228 en 230 BW zijn op dit verzoek van toepassing.
5.9.
Gebleken is dat [minderjarige] nog niet één jaar oud is, waardoor niet is voldaan aan de vereiste verzorgingstermijn door de vrouw van een jaar, zoals bedoeld in artikel 1:228, eerste lid onder f, BW.
5.10.
Verzoekers hebben zich onder meer op het standpunt gesteld dat de in dit geval vereiste termijn in strijd is met het non-discriminatiebeginsel als verwoord in artikel 14 van het EVRM. Zij stellen daartoe dat de minderjarige feitelijk binnen de relatie van verzoekers is geboren, gelijk aan het geval als bedoeld in artikel 1:228, derde lid BW, waarvoor de verzorgingstermijn niet geldt.
5.11.
De rechtbank overweegt als volgt. De in artikel 1:228, eerste lid onder f, BW genoemde verzorgingstermijn is met name bedoeld om te beoordelen of de wensouders geschikt zijn om de verzorging en opvoeding van de te adopteren minderjarige op zich te nemen. De achterliggende gedachte hiervan heeft betrekking op het belaste verleden waar bij adoptiefkinderen sprake van kan zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval sprake van een andere situatie, waarin verzoekers de wensouders van de minderjarige zijn, de minderjarige biologisch gezien het kind van (een van) verzoekers is en verzoekers beiden vanaf de geboorte zijn betrokken bij de minderjarige. Afwijzing van het verzoek tot adoptie omdat niet is voldaan aan de vereiste verzorgingstermijn zou in dit geval, gelet op vorenstaande, in strijd zijn met het belang van de minderjarige.
5.12.
De rechtbank is op grond van de inhoud van de in het geding gebrachte stukken in onderling samenhang bezien van oordeel dat de verzochte (stiefouder-) adoptie, waarmee de biologische moeder van de minderjarige heeft ingestemd, in het kennelijk belang van [minderjarige] is. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat de minderjarige niets meer van haar biologische moeder in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft.
5.13.
De rechtbank zal de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ‘s-Gravenhage gelasten een latere vermelding van de adoptie aan de daarvoor in aanmerking komende akten met betrekking tot genoemde minderjarige toe te voegen.
5.14.
Vast staat dat de man ingevolge de uitspraak van de Circuit Court van 20 november 2018 vanaf de geboorte van [minderjarige] met het eenhoofdig gezag over haar is belast.
5.15.
Uit de wet volgt dat op het moment dat de adoptie van de minderjarige door de vrouw in kracht van gewijsde is gegaan, verzoekers van rechtswege het gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige] uitoefenen.
5.16.
De rechtbank acht het evenwel in het belang van [minderjarige] dat verzoekers vanaf heden gezamenlijk het gezag zullen uitoefenen, zodat dienovereenkomstig zal worden beslist. De rechtbank acht deze gezagsvoorziening in overeenstemming met de feitelijke situatie, waarbij verzoekers vanaf de geboorte van [minderjarige] tezamen de verantwoordelijkheid dragen voor haar verzorging en opvoeding.
Familierechtelijke betrekkingen
5.17.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat op grond van artikel 1: 229 lid 3 BW de familierechtelijke betrekking tussen de geadopteerde en zijn ouder en diens bloedverwanten blijft bestaan, indien de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel van die ouder het kind adopteert.
5.18.
Het bovenstaande leidt tot de volgende beslissing.
6 De beslissing
- spreekt uit de adoptie door [de vrouw] van de minderjarige:
[minderjarige] ,
geboren te [geboorteplaats] , Oregon, Verenigde Staten van Amerika op [geboortedatum] 2018;
- bepaalt dat de ouders gezamenlijk met de uitoefening van het gezag worden belast over hun minderjarig kind:
[minderjarige] ,
geboren te [geboorteplaats] , Oregon, Verenigde Staten van Amerika op [geboortedatum] 2018,
voor zover de bevoegdheid daartoe niet door een eerdere rechterlijke beslissing is uitgesloten;
- verklaart de beslissing met betrekking tot het gezag uitvoerbaar bij voorraad;
- gelast ambtshalve de inschrijving van de geboorteakte van de voornoemde minderjarige in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand te ’s-Gravenhage
- gelast de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage een latere vermelding aan de daarvoor in aanmerking komende akte toe te voegen betreffende de gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de heer [belanghebbende 1] en de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de man, zoals uitgesproken door de Circuit Court of the State of Oregon for the County of Multnomah, Verenigde Staten van Amerika op 20 november 2018;
- gelast de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ‘s-Gravenhage een latere vermelding betreffende de adoptie door de vrouw aan de daarvoor in aanmerking komende akte toe te voegen;
- verstaat dat de familierechtelijke betrekking tussen genoemde minderjarige en haar juridische vader, [de man] , in stand blijft;
- wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door de rechter mr. L. van der Heijden, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van T. Jelierse, griffier, op 13 november 2019.1