4.1
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. Door de handelingen te verrichten, zoals deze in de tenlastelegging staan opgenomen, heeft verdachte schuld aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW.
4.2
De raadsvrouw heeft, onder verwijzing naar haar pleitnotities, verzocht om de verdachte van het primair ten laste gelegde vrij te spreken. Verdachte heeft geen voorrang verleend aan het slachtoffer, wat had gemoeten. Ten aanzien van de overige handelingen bestaat onduidelijkheid in het dossier, waardoor schuld in de zin van artikel 6 WVW niet aan de orde is, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw geen verweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Schuld in de zin van artikel 6 WVW
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW, zoals primair is ten laste gelegd, komt het volgens vaste jurisprudentie aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
De rechtbank gaat op grond van de bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 15 februari 2017 reed verdachte als bestuurder van een auto over de Van der Graaffmarke, komende uit de richting van de Van Nispensingel. Het was op dat moment ochtendspits en verdachte was bekend met deze route. Verdachte sloeg rechtsaf De Goeijenmarke op om door middel van een soort van S-bocht vervolgens zijn weg op de Van der Graaffmarke te vervolgen. Op de kruising van de De Goeijenmarke met de Van der Graaffmarke sloeg verdachte daarom linksaf. Op dat moment wilde [slachtoffer] rechtdoor fietsen over de De Goeijenmarke. [slachtoffer] kwam vanuit de positie van verdachte gezien van rechts. Verdachte heeft bij het afslaan geen voorrang verleend aan [slachtoffer] , waardoor tussen verdachte en [slachtoffer] een aanrijding is ontstaan.
Verbalisanten hebben gerelateerd dat de voorruit van de auto van verdachte niet geheel vrij was van ijs, veroorzaakt door de nachtvorst. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij vlak voor de aanrijding de bestuurder van de auto niet kon zien en dat zij zich toen realiseerde dat de bestuurder haar ook niet kon zien. Ze zag dat de ruiten met ijs beslagen waren en dat de ruitenwissers hard aanstonden. Verdachte heeft ter terechtzitting van 5 februari 2019 verklaard dat hij het ijs niet van de voorruit heeft gekrabd. Hij heeft in plaats daarvan de ruitenwissers aangezet. De ruitenwissers hebben slechts een deel van het ijs weggeveegd. Er zat nog een filter (de rechtbank begrijpt: waas) van ijs op de voorruit. Verdachte heeft erkend dat hij de voorruit beter had moeten schoonmaken en dat hij [slachtoffer] dan eerder had kunnen zien en daarop had kunnen anticiperen. Desondanks is verdachte gaan rijden en kon hij, op het moment dat hij [slachtoffer] zag, een aanrijding niet meer voorkomen. Hierdoor kwam [slachtoffer] ten val, waardoor zij een gebroken enkel, een gebroken kuitbeen, gescheurd botvlies vanaf de enkel tot de knie en zeer fors bandletsel in de enkel heeft opgelopen.
Op basis van de bevindingen van de verbalisanten, de verklaring van [slachtoffer] en de verklaring van verdachte stelt de rechtbank vast dat de voorruit van de auto nog beslagen was met ijs en dat verdachte de voorruit dus onvoldoende ijsvrij had gemaakt. Verdachtes zicht op de weg en het overige verkeer werd daardoor belemmerd. Uit de verklaring van [slachtoffer] blijkt dit ook heel duidelijk. Zij kon verdachte niet zien in de auto en realiseerde zich toen dat hij haar ook niet kon zien. De rechtbank concludeert dan ook dat verdachte [slachtoffer] niet tijdig genoeg heeft gezien doordat zijn zicht werd belemmerd door de waas van ijs op zijn voorruit.
De rechtbank acht schuld als bedoeld in artikel 6 WVW bewezen. Door te gaan rijden met een auto waarvan verdachte de voorruit onvoldoende ijsvrij had gemaakt was zijn zicht op de weg en het overige verkeer beperkt, en heeft verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig gedragen.
Onderdeel van de beschuldiging is dat verdachte, volgens de verklaring van [slachtoffer] , de S-bocht zou hebben afgesneden. Verbalisanten hebben ook gerelateerd dat verdachte de S-bocht te krap zou hebben genomen en hebben dit gebaseerd op de plek waar de auto van verdachte stond op het moment dat zij ter plaatse kwamen. Nu uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij de auto na het ongeval heeft verplaatst om ruimte te maken voor de komende hulpdiensten, bestaat er naar het oordeel van de rechtbank te veel onduidelijkheid op dit punt. De rechtbank zal verdachte van dat onderdeel daarom vrijspreken.
Zwaar lichamelijk letsel
Het slachtoffer [slachtoffer] heeft aan het ongeval een gebroken enkel en kuitbeen en gescheurd botvlies overgehouden. Uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer] is gebleken dat zij nu bijna twee jaar na het ongeval nog steeds niet is hersteld en zij nog dagelijks met de gevolgen van het ongeval wordt geconfronteerd. [slachtoffer] heeft een revalidatieproces doorgemaakt, waarin zij opnieuw heeft moeten leren lopen. Tot op heden kan zij zich niet pijnvrij en onbeperkt bewegen. Zij ondervindt onder meer beperkingen met lopen, zitten, traplopen, fietsen en autorijden. De huisarts, orthopeed en de fysiotherapeut kunnen niets meer voor [slachtoffer] doen om haar pijnvrij te laten bewegen. Ze gaat nog naar een kniespecialist, die zal bezien of hij nog iets voor haar kan betekenen. [slachtoffer] draagt aangepaste schoenen en moet mogelijk de rest van haar leven met krukken lopen. Zij is volledig afgekeurd door het UWV. Naar het oordeel van de rechtbank dient het door [slachtoffer] als gevolg van de aanrijding opgelopen letsel, gezien de ernst en de lange periode van herstel, gekwalificeerd te worden als zwaar lichamelijk letsel in de zin van de wet.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 15 februari 2017 te Zwolle, als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende over De Goeijenmarke en de kruising van de De Goeijenmarke met de Van der Graaffmarke, zich zodanig, te weten aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor aan [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken enkel en kuitbeen en gescheurd botvlies werd toegebracht,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over De Goeijenmarke, komende uit de richting van de Van Nispensingel, en gaande in de richting van de Van der Graaffmarke,
- terwijl het gedurende de ochtendspits was,
- terwijl verdachte ter plaatse bekend was,
- terwijl een autoruit van de door verdachte bestuurde personenauto gedeeltelijk ijsvrij was gemaakt waardoor verdachtes zicht werd belemmerd,
zich hierbij niet voldoende vergewist dat voornoemd kruispunt vrij was van enig (kruisend) verkeer, doch is voornoemde kruising opgereden terwijl een fietser, zijnde voornoemde [slachtoffer] , die, gezien verdachtes rijrichting komend van rechts, op voornoemde kruising rechtdoor reed en
vervolgens voornoemde fietser geen voorrang verleend en is verdachte niet tijdig en voldoende, uitgeweken voor voornoemde fietser,
verdachte is vervolgens tegen voornoemde verkeersdeelnemer aangereden waardoor aan deze [slachtoffer] vorenomschreven zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.