vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
zaaknummer: 7428735 CV EXPL 18-28676
vonnis van: 15 maart 2019
vonnis van de kantonrechter
[opposant] ,
wonende te [woonplaats] ,
opposant,
nader te noemen: [opposant] ,
gemachtigde: mr. V.M. Oliana,
[geopposeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geopposeerde,
nader te noemen: [geopposeerde] ,
gemachtigde: mr. J. Ruijs.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
- -
oorspronkelijke dagvaarding van 23 oktober 2018, met producties;
- -
verstekvonnis van 16 november 2018;
- -
dagvaarding in verzet van 14 december 2018, met producties;
- -
instructievonnis;
- -
dagbepaling comparitie.
De comparitie heeft plaatsgevonden op 14 februari 2019. [opposant] is verschenen met G. de Vries, tolk Farsi, vergezeld door de gemachtigde. [geopposeerde] is verschenen, vergezeld door de gemachtigde. Partijen zijn gehoord en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. [geopposeerde] heeft daarbij nog een productie overgelegd. Ten slotte is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.
Feiten
1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast.
1.1.
[opposant] heeft in de periode van 10 januari 2018 tot en met 28 juli 2018 woonruimte aan de [adres] te [woonplaats] bewoond, eigendom van [geopposeerde] .
1.2.
[opposant] heeft in ieder geval € 1.600,00 contant aan [geopposeerde] betaald.
1.3.
Bij verstekvonnis van 16 november 2018 (CV EXPL 18-24096) is [opposant] veroordeeld tot betaling aan [geopposeerde] van € 3.698,00 en is [opposant] veroordeeld in de proceskosten.
1.4.
Bij beschikking van 3 december 2018 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam het verzoek van [geopposeerde] tot het leggen van conservatoir beslag op periodieke uitkeringen van [opposant] afgewezen en is [geopposeerde] in de kosten veroordeeld. Daartoe is overwogen dat niet summierlijk van de deugdelijkheid van de vordering van [geopposeerde] is gebleken.
Vordering
2. [opposant] vordert vernietiging van het verstekvonnis en afwijzing van de oorspronkelijke vordering van [geopposeerde] en voert daartoe het volgende aan, voor zover hier van belang. [opposant] bestrijdt dat hij nog enig bedrag aan [geopposeerde] schuldig is. Er is geen huurovereenkomst, schriftelijk noch mondeling, tussen partijen tot stand gekomen. Hoewel hij erom heeft gevraagd om concrete afspraken op papier te zetten en een rekeningnummer te verschaffen waarop de huur gestort kon worden, heeft [geopposeerde] dat steeds geweigerd. Van een huurprijs van € 780,00 per maand, zoals [geopposeerde] in de dagvaarding heeft gesteld, is geen sprake geweest. Voor een vergoeding voor een kapotte kast is evenmin grond, aldus [opposant] . [opposant] heeft in totaal € 2.170,00 aan [geopposeerde] betaald
Verweer
3. [geopposeerde] stelt met verwijzing naar de verstekdagvaarding dat partijen een huurprijs van € 780,00 zijn overeengekomen en [opposant] slechts € 1.600,00 in mindering heeft betaald. [opposant] heeft in de periode van 10 januari 2018 tot en met 28 juli 2018 in de woning verbleven en is € 5.148,00 aan huur verschuldigd. Daarnaast heeft [opposant] een kast kapot gemaakt, waarvoor hij nog € 150,00 dient te betalen, zodat in totaal
€ 3.698,00 moet worden betaald. [opposant] is akkoord gegaan met een betalingsregeling, maar is die niet nagekomen, aldus [geopposeerde] .
Beoordeling
4. Tussen partijen is niet in geschil dat [opposant] in de woning van [geopposeerde] woonruimte heeft gehuurd en dat [opposant] daarvoor huur aan [geopposeerde] verschuldigd is. Kern van het geschil is welke prijs partijen daarvoor zijn overeengekomen. Nu [geopposeerde] zijn vordering baseert op de stelling dat een huurprijs van € 780,00 is overeengekomen, ligt het nu hij zich op de rechtsgevolgen daarvan beroept en, gelet op de betwisting van het bestaan van een dergelijke afspraak, op zijn weg om overeenstemming over deze huurprijs aan te tonen. Daarin is [geopposeerde] niet geslaagd. Uit de in het geding gebrachte correspondentie tussen partijen valt slechts op te maken dat gesproken is over betalingen van [opposant] aan [geopposeerde] , maar nergens in die correspondentie is een aanwijzing te vinden voor een concrete huurprijs van € 780,00. Ook overigens wordt nergens een concrete huurprijs genoemd en een schriftelijke vastlegging heeft niet plaatsgevonden. In de door [geopposeerde] ter terechtzitting overgelegde transcriptie van een telefoongesprek tussen partijen wordt evenmin een huurprijs genoemd. Door [geopposeerde] is verder geen voldoende concreet bewijsaanbod gedaan ter zake de hoogte van de door hem gestelde huurprijs.
5. De omstandigheid dat tussen partijen nog gesproken is over een betalingsregeling, zoals [geopposeerde] ter terechtzitting heeft betoogd en uit de transcriptie van het gesprek zoals door [geopposeerde] ter comparitie is ingebracht valt af te leiden, maakt niet dat de vordering van [geopposeerde] toewijsbaar is. Allereerst niet nu ook in die transcriptie geen totaalbedrag wordt genoemd dat [opposant] nog verschuldigd zou zijn, dan wel een maandelijks verschuldigde huurprijs. Bovendien is niet weersproken door [opposant] verklaard dat slechts een klein gedeelte van het gesprek is weergegeven en er essentiële onderdelen zijn weggevallen. Hierdoor valt uit die transcriptie in dit geding geen enkele gevolgtrekking te maken. Het gegeven dat de tolk heeft opgemerkt dat [opposant] herhaaldelijk heeft gezegd dat hij huur verschuldigd is maar dat hij het geld niet heeft om dat te betalen, maakt dat niet anders. Het voorgaande brengt mee dat de verschuldigdheid van de vordering van [opposant] aan [geopposeerde] niet vast is komen te staan.
6. Met betrekking tot de kosten van de kast heeft [geopposeerde] tegenover de betwisting van de zijde van [opposant] , niets aangevoerd dat zijn stellingen nader kunnen onderbouwen en heeft hij evenmin een bewijsaanbod gedaan, zodat dit deel van de vordering ook niet toewijsbaar is.
7. Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de oorspronkelijke vorderingen van [geopposeerde] niet toewijsbaar zijn.
8. Het verstekvonnis zal dan ook worden vernietigd en [geopposeerde] zal worden veroordeeld in de kosten van dit geding, met uitzondering van de kosten van de verzetdagvaarding die voor rekening van [opposant] dienen te blijven.
BESLISSING
verklaart het verzet gegrond en vernietigt het verstekvonnis dat op 16 november 2018 (7309900 CV EXPL 18-24096) tussen partijen gewezen is;
wijst de vorderingen van [geopposeerde] af;
veroordeelt [geopposeerde] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [opposant] begroot op € 420,00 aan salaris voor de gemachtigde, voor zover van toepassing, inclusief BTW;
veroordeelt [geopposeerde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 50,00 aan salaris gemachtigde, te verhogen met een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van betekening van het vonnis, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat [geopposeerde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis heeft voldaan en betekening van het vonnis pas na veertien dagen na aanschrijving heeft plaatsgevonden;
verklaart de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Pennink, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.