Feiten
1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast.
1.1.
W Amsterdam is een 5 sterrenhotel in Amsterdam en onderdeel van de Marriot keten.
1.2.
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] , is op 24 augustus 2015 in dienst getreden bij W Amsterdam in de functie van Welcome Ambassador, aanvankelijk op basis van een contract voor bepaalde tijd, inmiddels voor onbepaalde tijd. Zijn laatstverdiende salaris bedraagt € 1.756,86 bruto.
1.3.
In de periode 12 september 2017 t/m 19 februari 2018 heeft W Amsterdam aan [verzoeker] drie officiële waarschuwingen gegeven wegens overtreding van de huisregels.
1.4.
In verband met geruchten dat medewerkers van W Amsterdam drugs aan hotelgasten zouden verkopen heeft W Amsterdam in maart 2018 de politie ingeschakeld. De politie heeft vervolgens in de periode 27 maart tot en met 16 oktober 2018 onderzoek hiernaar gedaan. In het kader van dat onderzoek heeft er onder meer een undercover-operatie plaatsgevonden, waarbij politieagenten zich hebben voorgedaan als gewone hotelgasten. In het kader van dat onderzoek heeft de politie onder meer de mobiele telefoon van [verzoeker] afgetapt en hem geobserveerd.
1.5.
Op 12 oktober 2018 is [verzoeker] op het politiebureau Linnaeusstraat verhoord wegens verdenking van handel in verdovende middelen. Hem is daarbij voorgehouden dat een politieambtenaar heeft verklaard dat hij op 20 juli 2018 in hoedanigheid van hotelgast een hoeveel cocaïne van [verzoeker] heeft gekocht en daarvan proces-verbaal heeft opgemaakt.
1.6.
Op 16 oktober 2018 heeft de politie een vertrouwelijke rapportage opgemaakt waarin een aantal processen-verbaal zijn verwerkt. In die rapportage staat vermeld wat de aanleiding voor het onderzoek in W Amsterdam was, namelijk dat er met name drie personeelsleden verdacht waren. Voorts dat op bevel van de officier van justitie drie pseudokopen gericht op het aankopen van verdovende middelen bij betreffende personeelsleden hadden plaatsgevonden, waaronder op 20 juli 2018 een aankoop bij [verzoeker] . Daarover staat in het rapport:
Op vrijdag 20 juli te 22.30 uur werd, door politieambtenaren die in het W hotel verbleven, bij [verzoeker] een hoeveelheid cocaïne aangekocht in het hotel. De cocaïne werd door [verzoeker] binnen 20 minuten afgeleverd op de hotelkamer waar de politieambtenaren verbleven.
1.7.
Op 16 oktober 2018 heeft W Amsterdam aan [verzoeker] een brief overhandigd waarin W Amsterdam aan [verzoeker] meedeelt dat zij erover is geïnformeerd dat [verzoeker] op 20 juli 2018 een hoeveelheid cocaïne aan in het hotel verblijvende politieambtenaren heeft geleverd. Zij nodigt [verzoeker] uit voor een gesprek om zijn kant van het verhaal te vertellen. Dat gesprek heeft diezelfde dag plaatsgevonden. [verzoeker] heeft in dat gesprek de bewuste levering ontkend. 45 minuten na dit gesprek heeft W Amsterdam [verzoeker] op staande voet ontslagen wegens een dringende reden, bestaande uit het tijdens werktijd aanbieden van verdovende middelen aan gasten van het hotel, met als extra reden dat hij tijdens het gesprek hierover heeft gelogen. Een brief waarin het ontslag wordt bevestigd en toegelicht is op dat moment aan [verzoeker] overhandigd.
1.8.
[verzoeker] heeft bij e-mail van 17 oktober 2018 geprotesteerd tegen het gegeven ontslag en verklaard beschikbaar te zijn om weer aan het werk te gaan.
1.9.
Bij brief van 19 oktober 2018 heeft de gemachtigde van [verzoeker] aan W Amsterdam onder meer te kennen gegeven dat een verdenking van strafbare feiten vanwege de onschuldpresumptie geen geldige grond oplevert voor een ontslag op staande voet. Voorts wijst mr. Wanders erop dat het ontslag niet onverwijld is gegeven.
Verzoek
2. [verzoeker] heeft een verzoek gedaan om ten laste van W Amsterdam een billijke vergoeding toe te kennen van € 22.768,91 op grond van artikel 7:681 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Volgens [verzoeker] moet een billijke vergoeding worden toegekend, omdat geen sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet. [verzoeker] voert hiertoe aan dat de enkele verdenking van het gepleegd hebben van een strafbaar feit geen reden oplevert voor een ontslag op staande voet. Die verdenking had hoogstens tot een schorsing hangende het strafrechtelijk onderzoek kunnen leiden, aldus [verzoeker] .
3. [verzoeker] voert voorts aan dat het ontslag niet onverwijld is gegeven. Hij betwist in dat verband dat W Amsterdam pas op 16 oktober 2018 door de politie op de hoogte is gesteld van haar bevindingen ten aanzien van het handelen van [verzoeker] .
4. [verzoeker] heeft bovendien een verzoek gedaan om W Amsterdam te veroordelen een vergoeding wegens onregelmatige opzegging te betalen, alsmede een transitievergoeding. Ten aanzien van die laatstgenoemde vergoeding voert [verzoeker] aan data hij langer dan twee jaar bij W Amsterdam in dienst is en niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld.
Beoordeling
6. Het bezwaar van [verzoeker] tegen de late indiening van de producties 11, 14 en 15 wordt verworpen. Productie 11 verving een reeds bij verzoekschrift ingediende productie die kennelijk incompleet was en betreft berichtgeving in de pers, waarbij ervan mag worden uitgegaan dat deze berichten bij [verzoeker] bekend waren, terwijl de andere producties een paar e-mails met korte verklaringen betroffen. Gelet daarop en op het feit dat deze producties een dag tevoren door de gemachtigde van [verzoeker] zijn ontvangen wordt geoordeeld dat [verzoeker] daardoor niet is geschaad in zijn verdediging.
7. Voor toewijzing van het verzoek om toekenning van een billijke vergoeding is vereist dat komt vast te staan dat W Amsterdam ernstig verwijtbaar jegens [verzoeker] heeft gehandeld. Daarvan zou sprake kunnen zijn indien zij ten onrechte [verzoeker] ontslag op staande voet heeft gegeven. Dat wordt hierna beoordeeld, waarbij geldt dat het bewijs van de dringende reden en de onverwijldheid op W Amsterdam rust.
8. Vooropgesteld wordt dat de dringende reden bewezen kan worden verklaard indien komt vast te staan dat [verzoeker] op 20 juli 2018 tijdens werktijd cocaïne heeft geleverd aan politieagenten die zich op dat moment als hotelgasten voordeden. Verkoop van cocaïne levert een strafbaar feit op, schaadt het vertrouwen van W Amsterdam in het functioneren van [verzoeker] , terwijl dergelijke handelingen kunnen leiden tot aanzienlijke (reputatie)schade voor W Amsterdam. Van W Amsterdam kan niet gevergd worden de arbeidsovereenkomst voort te zetten wanneer de verweten gedraging vast zou komen te staan.
9. [verzoeker] meent evenwel dat het ontslag onterecht is gegeven, aangezien de dringende reden ontbreekt. Hij ontkent de handel in verdovende middelen, zodat er in zijn visie pas sprake kan zijn van een dringende reden indien hij onherroepelijk strafrechtelijk is veroordeeld. Tot die tijd geldt de zg. onschuldpresumptie.
10. [verzoeker] miskent dat het civiele recht zijn eigen bewijsregels kent ook in geval het gaat om het bewijs van een strafbare gedraging. Dat betekent dat een gedraging die tevens een strafbaar feit oplevert in civielrechtelijke zin bewezen kan worden door een strafrechtelijke veroordeling, maar niet dat een strafrechtelijke veroordeling voorwaarde is om de bewuste gedraging in civielrechtelijke zin bewezen te verklaren.
11. Het voorgaande brengt mee dat, gelet op de betwistingen van [verzoeker] , los van de lopende strafzaak beoordeeld moet worden of de dringende reden door W Amsterdam, bewezen is.
12. Geoordeeld wordt dat dat met de constateringen van de politie, neergelegd in processen-verbaal en een eindrapportage, het geval is. Het gaat hier om een pseudokoop, waarbij de levering van de verdovende middelen door [verzoeker] aan de rapporterende politiemensen zelf heeft plaatsgevonden. Dat levert sterk bewijs op. Daar heeft [verzoeker] niets tegenover gesteld. De enkele betwisting van [verzoeker] van de juistheid van het politierapport of de mondeling ter zitting gedane suggestie dat er sprake is geweest van een persoonsverwisseling zijn onvoldoende om te twijfelen aan de door de politie op dit punt vastgestelde feiten.
13. Ook het verweer dat het ontslag niet onverwijld is gegeven wordt verworpen. In het onderhavige geval heeft W Amsterdam het onderzoek naar de dringende reden overgelaten aan de politie, hetgeen met zich brengt dat zij mocht wachten op de resultaten daarvan alvorens over te gaan tot arbeidsrechtelijke sancties. [verzoeker] heeft aangevoerd dat W Amsterdam reeds ruim voor 16 oktober 2018 op de hoogte moet zijn geweest van de resultaten van het politieonderzoek. W Amsterdam heeft evenwel overgelegd een e-mail van [naam] , politiefunctionaris en rapporteur van de onder 1.6 aangeduide rapportage, waarin deze verklaart dat er voorafgaande aan 16 oktober 2018 over de resultaten van het onderzoek geen contact is geweest tussen hem of leden van zijn onderzoeksteam en de directie van W Amsterdam. Dat is voldoende voor het bewijs van de onverwijldheid van het ontslag.
14. Op grond van het bovenstaande wordt geoordeeld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven. Dat betekent dat er geen grond is voor toekenning van een vergoeding wegens onregelmatig ontslag. Daarmee is voorts gegeven dat er geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van W Amsterdam, zodat ook het verzoek tot toekenning van een billijke vergoeding wordt afgewezen. De transitievergoeding is niet toewijsbaar nu het handelen van [verzoeker] als ernstig verwijtbaar wordt geoordeeld.
15. Het bovenstaande betekent dat alle verzoeken van [verzoeker] worden afgewezen.
16. Ten aanzien van het voorwaardelijk tegenverzoek van W Amsterdam tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst geldt dat door de intrekking van primaire verzoek door [verzoeker] de voorwaarde niet is vervuld. Aan de behandeling van het verzoek wordt dus niet toegekomen.
17. Nu [verzoeker] in het ongelijk wordt gesteld, wordt hij in de proceskosten veroordeeld, te stellen op € 450,00 aan salaris van de gemachtigde.