De gemeente heeft een autobezitter terecht op de bon geslingerd die met zijn auto nabij het Osdorpplein stond geparkeerd zonder dat parkeergeld was betaald.
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 maart 2019 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser,
en
De heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam , verweerder
(gemachtigde: H.C. de la Mar).
Partijen worden hierna [eiser] en de heffingsambtenaar genoemd.
Procesverloop
Op 10 april 2018 heeft een parkeercontroleur van de gemeente Amsterdam aan [eiser] een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
Bij uitspraak op bezwaar van 10 juli 2018 (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2019. [eiser] is verschenen. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Op 3 april 2018 om 15:06 uur heeft een parkeercontroleur van de gemeente Amsterdam geconstateerd dat de auto van [eiser] met kenteken [kenteken] ter hoogte van Osdorpplein 1000 stond geparkeerd. Bij de controle is gebleken dat geen geldig parkeerrecht voor de auto was geregistreerd.
2. [eiser] voert aan dat zijn auto niet geparkeerd was, maar dat zijn zwager met zijn auto stil stond om hem op te halen. Op de zitting heeft [eiser] hieraan toegevoegd dat zijn zwager bovendien nog in de auto zat. [eiser] meent daarom dat de naheffingsaanslag onterecht is opgelegd.
3. Op grond van artikel 2, aanhef en onder a, van de Verordening Parkeerbelastingen 2018 van de gemeente Amsterdam wordt onder ‘parkeren’ verstaan het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen, dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten waarop dit doen of laten niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden. Deze definitie is vrijwel gelijkluidend aan de definitie van parkeren die in artikel 225 van de Gemeentewet is opgenomen.
4. De rechtbank moet beoordelen of in dit geval sprake was van parkeren of van het onmiddellijk in- of uitstappen van personen. [eiser] heeft op de zitting te kennen gegeven dat de auto rond de tien minuten heeft stilgestaan. Naar het oordeel van de rechtbank is tien minuten te lang om te kunnen spreken van het ‘onmiddellijk’ in- of uitstappen van personen. Daarbij is niet van belang of iemand in de auto zit. Dit leidt tot de conclusie dat de auto van [eiser] geparkeerd stond en hij daarom parkeergeld had moeten betalen.
5. Het beroep is ongegrond. [eiser] krijgt dus geen gelijk.
6. Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door D. Sullivan, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Pijpers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam .
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: