4.1.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat verdachte moet worden vrijgesproken van huisvredebreuk, omdat geen sprake is van een voltooid delict. Verdachte bevond zich immers in de lobby, die geen deel uitmaakt van het woongedeelte van de bewoners. Tevens heeft de raadsman bepleit dat de handelingen van verdachte niet wederrechtelijk zijn.
4.1.3.
Oordeel van de politierechter
Partiele vrijspraak feit 1
Met de officier van justitie is de politierechter van oordeel dat geen sprake is van medeplegen van huis- of lokaalvredebreuk. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.
Hoewel verdachte deel heeft uitgemaakt van een groep personen die tot twee keer toe het pand aan de [adres] is binnengetreden, blijkt uit het dossier niet dat bij de tweede binnentreding sprake was van een dusdanige nauwe en bewuste samenwerking dat gesproken kan worden van medeplegen. Verdachte heeft namelijk zelf besloten om het pand nogmaals te betreden en is naar eigen zeggen zonder dat hier overleg over werd gepleegd, gevolgd door een aantal andere groepsleden.
Voltooide lokaalvredebreuk
De politierechter komt tot een bewezenverklaring van lokaalvredebreuk en overweegt als volgt.
Vaststaat dat verdachte tot twee maal toe het pand aan de [adres] heeft betreden. De eerste keer dat verdachte het pand heeft betreden was omdat ‘We Are Here’ het pand wilde kraken. Nadat de groep het pand had verlaten, is verdachte nogmaals naar binnen gegaan omdat naar eigen zeggen één van de groepsleden zich nog in het pand zou bevinden en verdachte deze persoon weg wilde halen.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat de strekking van artikel 138, eerste lid (https://www.navigator.nl/document/openCitation/id8eb4a916ac4cc837006e15eb088b4557), Sr meebrengt dat als ‘binnendringen’ in de zin van deze bepaling moet worden beschouwd het betreden van een woning, besloten lokaal of erf, bij een ander in gebruik, indien degene die zich daarin of daarop begeeft, zulks doet tegen de voor hem - hetzij door een verklaring van de rechthebbende, hetzij op grond van enige andere omstandigheid - onmiskenbare wil van de rechthebbende (zie ECLI:NL:HR:2012:BW8685). Anders dan de raadsman stelt, is het wederrechtelijk binnendringen niet gericht op de vraag of verdachte degene is geweest die de ingang van het pand in eerste instantie heeft geforceerd, maar of hij het pand is binnengetreden terwijl hij hier niet toe gerechtigd was en dit door de rechthebbende aan hem duidelijk is gemaakt.
Voor wat betreft de eerste binnentreding is de politierechter met de raadsman van oordeel dat geen sprake is van huis- of lokaalvredebreuk. Verdachte is met anderen uit de groep van ‘We Are Here’ een kantoorpand binnengegaan met het doel om dit pand te kraken. Op dat moment was verdachte in de veronderstelling dat het een leegstaand pand betrof. Eenmaal binnen werd hij echter aangesproken door bewoner [naam aangever] , die uitlegde dat hij samen met twee andere personen woonachtig was in het pand, waarna hij de groep heeft gesommeerd het pand te verlaten. Verdachte heeft hieraan gehoor gegeven en is naar buiten gegaan.
Door enkele minuten later het pand nogmaals te betreden, heeft verdachte zich naar het oordeel van de politierechter echter wel schuldig gemaakt aan het wederrechtelijk binnendringen van het pand. Hij was immers kort daarvoor al door [naam aangever] gewezen op het feit dat hij niet in het gebouw mocht zijn. Verdachte is desondanks willens en wetens (opzettelijk) opnieuw naar binnen gegaan.
Verdachte bevond zich op dat moment tussen het trappenhuis en de lobby van het gebouw. Dit moet worden gezien als onderdeel van een besloten lokaal, nu het onderdeel van het betreffende pand is en als zodanig kenbaar van de omgeving is afgescheiden. De lobby en het trappenhuis zijn naar hun aard bestemd voor gebruik door bewoners die daar anti-kraak woonden, hun bezoekers, gezagsdragers en dienstverleners, en is om die reden niet voor een ieder opengesteld. Hieraan doet niet af dat de deur waardoor verdachte het pand heeft betreden niet was afgesloten en dus feitelijk toegankelijk was voor anderen dan genoemde personen. (zie ECLI:NL:HR:2008:BC7921). Er is daarom sprake van een voltooide lokaalvredebreuk.
De politierechter verwerpt het verweer dat geen sprake zou zijn van wederrechtelijkheid. Nog daargelaten dat uit vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (zie ECLI:NL:CRVB:2010:BM3583) volgt dat deze bepalingen van het Europees Sociaal Handvest niet een ieder kunnen verbinden als bedoeld in artikel 94 van de Grondwet maar slechts algemeen omschreven doelstellingen beschrijven, kan dit niet leiden tot een rechtvaardiging voor het plegen van strafbare feiten. Zelfs indien verdachte recht zou hebben op onderdak, geeft dit hem niet het recht om zelf te bepalen waar en onder welke omstandigheden hij dit recht mag uitoefenen.
Ten slotte overweegt de politierechter dat alleen onder bijzondere omstandigheden tot het oordeel kan worden gekomen dat het handelen van verdachte geen lokaalvredebreuk oplevert (zie ECLI:NL:HR:2010:BM5282). Dat verdachte naar eigen zeggen alleen naar binnen zou zijn gegaan om een ‘broeder’ uit het pand te halen, kan niet gelden als zo een bijzondere omstandigheid. Verdachte wist immers dat hij niet welkom was in het pand en had daarom buiten kunnen en moeten wachten totdat de – inmiddels gealarmeerde – politie ter plaatse was, om vervolgens uit te leggen dat er mogelijk nog een lid van ‘We Are Here’ in het pand aanwezig was. Verdachte heeft hiermee een verkeerde keuze gemaakt, wat hij ter terechtzitting ook heeft erkend.