vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/665361 / KG ZA 19-452 MDvH/MA
Vonnis in kort geding van 29 april 2019
[eiser]
,
wonende te [woonplaats] ,
eiser bij dagvaarding van 25 april 2019,
advocaat mr. J.A.Th. Spoor te Amsterdam,
de stichting
STICHTING DE ALLIANTIE,
gevestigd te Hilversum,
gedaagde,
advocaat mr. J.J.M. Saelman te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en De Alliantie genoemd worden.
3 Het geschil
3.1.
[eiser] vordert – kort weergegeven – schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis, totdat op het hoger beroep onherroepelijk is beslist, op straffe van verbeurte van een boete, met veroordeling van De Alliantie in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eiser] stelt hiertoe – samengevat weergegeven – dat het vonnis een ‘slecht’ vonnis is. De kantonrechter heeft veel stellingen van [eiser] onbesproken gelaten en is bij de beoordeling ten onrechte uitgegaan van de juistheid van de verklaring van de medewerkster van De Alliantie ( [naam 1] ), terwijl [eiser] op belangrijke punten een andere verklaring heeft gegeven over de gang van zaken die ertoe hebben geleid dat hij op 16 juli 2018 een verklaring heeft ondertekend waarin hij de huur opzegt per 16 augustus 2018. Er is sprake van juridische misslagen, aldus [eiser] .
3.3.
De Alliantie voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt, voor zover van belang, hierna nader ingegaan.
4 De beoordeling
4.1.
Bij de beoordeling van een executiegeschil als het onderhavige dient uitgangspunt te zijn, dat voor schorsing van de tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis slechts plaats is, indien de executant geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om in afwachting van de uitslag van het hoger beroep tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn, indien het vonnis klaarblijkelijk berust op een juridische of feitelijke misslag, of indien de executie op grond van na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard (HR 22 april 1983, NJ 1984, 145 ECLI:NL:HR:1983:AG4575).
4.2.
De kantonrechter heeft in het vonnis (onder 7) overwogen dat vaststaat dat partijen op 16 juli 2018 in gezamenlijk overleg tot overeenstemming zijn gekomen over een beëindiging van de huurovereenkomst. Volgens [eiser] is deze overweging volstrekt onjuist. Van ‘gezamenlijk overleg’ en ‘overeenstemming’ was in zijn optiek helemaal geen sprake. Hij heeft de door [naam 1] ter plekke opgeschreven verklaring onder druk getekend en hij heeft de huurovereenkomst helemaal niet willen opzeggen.
4.3.
Wat betreft zijn bezwaren tegen de hiervoor bedoelde overweging van de kantonrechter, kan [eiser] wel worden gevolgd. De voorzieningenrechter kan begrijpen dat in zijn ogen van ‘gezamenlijk overleg’ niet echt sprake was. De vraag is echter of dit maakt dat sprake is van een juridische of feitelijke misslag. Vasstaat immers wel dat [eiser] op 16 juli 2018 een door [naam 1] opgestelde schriftelijke verklaring heeft ondertekend waarin hij de huur opzegt. De vraag is of [eiser] aan zijn verklaring kan worden gehouden. Die vraag is ook in het vonnis uitvoerig beoordeeld. Die beoordeling kan volgens [eiser] geen stand houden omdat de kantonrechter bij zijn beoordeling de verklaring van [naam 1] over de gang van zaken die tot de huuropzegging hebben geleid tot uitgangspunt heeft genomen, hetgeen hij niet had mogen doen, omdat [eiser] over die gang van zaken heel anders heeft verklaard. Het is dus haar woord tegen het zijne en zijn visie op de gang van zaken is niet, althans onvoldoende meegewogen. Kort gezegd, stelt [eiser] dat [naam 1] hem onder valse voorwendselen ertoe heeft bewogen de huuropzegging te ondertekenen.
4.4.
Juist is dat de verklaringen van [naam 1] en [eiser] over de gang van zaken op punten van elkaar verschillen. Op andere – belangrijke – punten komen de verklaringen evenwel overeen:
- [naam 1] kwam bij [eiser] langs om met hem te spreken over klachten over geluidsoverlast;
- [eiser] was aan de telefoon toen [naam 1] aanbelde, maar heeft de deur geopend;
- toen [eiser] de deur had geopend, heeft [naam 1] gezegd dat De Alliantie een ‘zero tolerance beleid’ had;
- na enige tijd heeft [eiser] [naam 1] binnengelaten;
- in de kantoorruimte heeft [naam 1] hennepplanten aangetroffen in een kweektent.
4.5.
Partijen verschillen van mening over het aantal planten en de grootte van de tent. Volgens [eiser] had hij slechts vijf planten en was de kweektent ‘slechts’ één vierkante meter groot. Volgens [naam 1] waren er veel meer planten in een tent van ten minste twee vierkante meter groot. De vraag is of dit voor de beoordeling verschil maakt. Allereerst stelt de voorzieningenrechter vast dat, zoals ook op de ter zitting getoonde foto’s te zien was, geen sprake was van enkele (vijf) losse planten in potten in de vensterbank of op tafel. Er was sprake van een – op het eerste gezicht – flink aantal planten in een kweektent. Volgens De Alliantie zijn bovendien ook een warmtelamp met schakelklok en ventilatie aangetroffen (conclusie van antwoord van De Alliantie in de kantonzaak, 32). Dit alles heeft [eiser] , voor zover de voorzieningenrechter kan zien, niet weersproken.
4.6.
Voor zover [eiser] stelt dat hij niet wist dat hij in de kantoorruimte in het geheel geen hennepplanten mocht kweken (ook niet voor eigen gebruik) en dat het ‘zero tolerance beleid’ van De Alliantie hem niet kan worden tegengeworpen (en de kantonrechter dit dus ten onrechte toch heeft gedaan), wordt hij daarin niet gevolgd. Het kweken van hennepplanten is niet in overeenstemming met het overeengekomen gebruik van de kantoorruimte als kantoorruimte en het kweken van hennepplanten is strafbaar. Door in het gehuurde een hennepkwekerij te houden is [eiser] dan ook in de nakoming van de huurovereenkomst tekortgeschoten.
4.7.
[eiser] stelt evenwel dat de hennepkwekerij zodanig klein was (vijf planten voor eigen gebruik) dat dit een ontbinding van de huurovereenkomst niet zou rechtvaardigen, zoals [naam 1] hem heeft voorgehouden. Voorts stelt [eiser] dat een kleine kwekerij met slechts vijf planten niet (strafrechtelijk) verboden is. Doordat [naam 1] hem heeft gezegd dat hij zijn kantoorruimte sowieso zou verliezen en dat zij – als hij niet zou tekenen – de politie zou bellen die dan binnen 30 minuten (met een stormram) ter plekke zouden zijn, heeft zij hem onder valse voorwendselen bewogen de huuropzegging te ondertekenen.
4.8.
Dit alles kan [eiser] niet baten en leidt in ieder geval niet tot de conclusie dat in het vonnis sprake is van een juridische misslag. Zoals hiervoor is overwogen, was De Alliantie op grond van artikel 6:6:265 lid 1 BW bevoegd de huurovereenkomst te ontbinden. Van die bevoegdheid zou zij alleen dan geen gebruik mogen maken als de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, ontbinding met haar gevolgen niet zou rechtvaardigen. Bij beantwoording van de vraag of deze uitzondering zich hier voordoet, wordt in de rechtspraak in de regel aansluiting gezocht bij de Aanwijzing Opiumwet (Stcrt. 2015, 5391) (hierna: de aanwijzing). Deze aanwijzing wordt ook in civiele zaken gebruikt om in een concreet geval vast te stellen of al dan niet sprake is van beroeps- of bedrijfsmatige teelt. Blijkens de aanwijzing speelt hierbij onder meer een rol:
- het aantal hennepplanten (bij vijf of minder wordt uitgegaan van eigen gebruik);
- de mate van professionaliteit (ongeacht het aantal planten wordt bedrijfs- of beroepsmatig handelen aangenomen zodra aan twee of meer van de indicatoren uit bijlage 1 van de aanwijzing is voldaan), vgl. Gerechtshof Amsterdam, 25 augustus 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:3492.
4.9.
Anders dan [eiser] betoogt, gaat hij derhalve niet zonder meer ‘vrij uit’ als hij – zoals hij stelt – slechts vijf planten heeft. Nog afgezien van de omstandigheid dat het de voorzieningenrechter – gezien de foto’s – onwaarschijnlijk voorkomt dat zich in de kweektent slechts vijf planten bevonden, zijn er ook andere (in bijlage 1 bij de aanwijzing genoemde) indicatoren aangetroffen (de kweektent zelf, de warmtelamp met schakelklok en ventilatie) die duiden op een zekere mate van professionaliteit van de kwekerij. Dit alles maakt dat voorshands moet worden geoordeeld dat [naam 1] met recht heeft ‘gedreigd’ dat zij de politie zou bellen en dat De Alliantie de huurovereenkomst zou (kunnen) ontbinden. Dit betekent dat, voor zover [eiser] zich onder druk voelde gezet de huuropzegging te ondertekenen, sprake was van ‘geoorloofde druk’, zoals ook de kantonrechter heeft overwogen. Dit betekent dat in het kader van dit executiegeschil niet kan worden geoordeeld dat het vonnis berust op een juridische misslag. De bezwaren die [eiser] verder tegen het vonnis heeft, dienen in het door hem daartegen ingestelde hoger beroep aan de orde te komen. Uit het onder 4.1 genoemde criterium volgt dat een executiegeschil niet mag dienen als een verkapt hoger beroep
4.10.
Ook overigens is niet gebleken dat De Alliantie geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van haar bevoegdheid om in afwachting van de uitslag van het hoger beroep tot tenuitvoerlegging over te gaan. [eiser] stelt wel dat hij zich altijd als een goed huurder heeft gedragen, maar De Alliantie heeft klachten van buren ontvangen over overlast. Dit executie kort geding leent zich niet voor een nader onderzoek naar de juistheid van die klachten, maar feit is wel dat [eiser] ter zitting zelf ook heeft verklaard dat het voorkomt dat hij na kantoortijd in de kantoorruimte samenkomt met vrienden en dat dan ook muziek wordt gedraaid, zodat niet zonder meer is uitgesloten dat daarbij geluidsoverlast ontstaat.
4.11.
[eiser] heeft ten slotte nog aangevoerd dat hij groot belang heeft bij het kunnen blijven exploiteren van zijn kantoorruimte omdat hij nergens anders naartoe kan en dus bij ontruiming zijn bedrijf dient te beëindigen. Voor zover [eiser] hiermee betoogt dat er voor hem door de ontruiming een noodtoestand zal ontstaan, wordt hij hierin niet gevolgd. Dit betoog heeft [eiser] onvoldoende handen en voeten gegeven. Het betreft hier kantoorruimte waar, zo heeft [eiser] ter zitting verklaard, (computer)apparatuur staat en wordt vergaderd. Hij heeft, zoals De Alliantie terecht heeft aangevoerd, onvoldoende duidelijk gemaakt waarom hij zijn werkzaamheden niet in een andere (elders gehuurde) ruimte of ten kantore van een van zijn zakenpartners kan verrichten. [eiser] heeft bovendien niet gesteld en ook is niet gebleken dat hij sinds het moment dat sinds juli/augustus 2018, toen het hem duidelijk moest zijn dat De Alliantie hem aan zijn huuropzegging zou houden, op zoek is gegaan naar vervangende kantoorruimte, maar deze niet heeft kunnen vinden.
4.12.
Dit alles leidt tot de slotsom dat het De Alliantie is toegestaan het vonnis ten uitvoer te leggen. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van De Alliantie worden begroot op:
- griffierecht € 639,00
- salaris advocaat 980,00
Totaal € 1.619,00