RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 april 2019 in de zaak tussen
[verzoekster]
, te [woonplaats] , verzoekster
(gemachtigde: mr. E.P.J. Appelman),
de minister voor Rechtsbescherming, verweerder
(gemachtigden: mr. A.E. den Hertog en mr. F.E.A. Vriens).
Procesverloop
Bij besluit van 4 februari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om toestemming te verkrijgen voor het opnemen van een eerste buitenlands kind1 (hierna: beginseltoestemming) afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2019. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Overwegingen
1. Op 23 oktober 2016 heeft verzoekster een aanvraag ingediend bij Stichting Adoptievoorzieningen ter verkrijging van de beginseltoestemming. Met het primaire besluit heeft verweerder het verzoek om beginseltoestemming afgewezen. Verweerder heeft het primaire besluit gebaseerd op een onderzoek en daaruit volgend adviesrapport van
17 december van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), vestiging Haarlem. Uit dat rapport volgt namelijk dat er sprake is van risicofactoren. Die staan aan het verlenen van beginseltoestemming in de weg. Verzoekster is namelijk ouder dan 42 en dan kan er alleen beginseltoestemming worden verleend indien er sprake is van bijzondere omstandigheden.2 Zo’n bijzondere omstandigheid is de afwezigheid van risicofactoren.3
2. Verzoekster heeft gevraagd om een voorlopige voorziening die ertoe strekt te bepalen dat de Raad een nieuw onderzoek moet uitvoeren en een nieuw adviesrapport op maken. Verzoekster stelt daarbij een spoedeisend belang te hebben. In juli 2019 zal verzoekster namelijk de leeftijd van 46 jaar bereiken. Daarna is het uitsluitend mogelijk om in geval van bijzondere omstandigheden beginseltoestemming te verkrijgen, aldus verzoekster.
3. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81 van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. In dit geval is daar geen sprake van. De leeftijdsgrens van 46 is namelijk minder absoluut dan verzoekster vreest. Zoals volgt uit het verweerschrift en de toelichting van verweerder ter zitting, kan in geval van bijzondere omstandigheden van deze leeftijdsgrens worden afgeweken. Dit zijn dezelfde bijzondere omstandigheden als die worden toegepast als bij de beoordeling van aanvragen van aspirant-adoptiefouders van 42 jaar of ouder. Kortom, mocht uit een eventueel onderzoek in de bezwaarfase blijken dat de Raad ten onrechte risicofactoren heeft geconstateerd en dat verweerder deze niet meer tegenwerpt, dan kan alsnog beginseltoestemming worden verleend. Daarbij gelden dus dezelfde voorwaarden als die nu van toepassing zijn.
4. Reeds daarom heeft verzoekster geen spoedeisend belang bij haar verzoek om voorlopige voorziening. Daarbij komt dat de voorzieningenrechter verzoekster in deze spoedprocedure niet de zekerheid kan bieden dan zij wenst. De voorzieningenrechter kan slechts, in geval van een spoedeisend belang, een voorlopige maatregel treffen die geldt tot het besluit op bezwaar. Een opdracht aan de Raad om een nieuw onderzoek uit te voeren is daarom niet passend. Dit geldt te meer omdat een dergelijke opdracht het de bezwaarprocedure zou doorkruisen. Daarbij is het niet aan de voorzieningenrechter om, zonder contra-expertise, een inhoudelijk oordeel te geven over het advies en de conclusies van de Raad.
5. Voor zover verzoekster vreest dat zij als gevolg van het rapport van de Raad met een achterstand de bezwaarprocedure in gaat, merkt de voorzieningenrechter op dat de bezwaarprocedure met voldoende waarborgen is omkleed. In een bezwaarprocedure tegen de afwijzing om beginseltoestemming moet verweerder advies inwinnen bij de Raad voor strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ). Een multidisciplinaire commissie, waaronder een gedragsdeskundige, zal het dossier bestuderen en verzoekster ook horen. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat verzoekster op korte termijn, namelijk in mei, gehoord zou kunnen worden. Ten behoeve van zijn oordeelvorming heeft de RSJ de mogelijkheid om een externe deskundige in te schakelen. Als de RSJ van oordeel is dat het advies van de Raad niet zorgvuldig tot stand is gekomen, kan de RSJ verweerder ook adviseren om de Raad een nieuw onderzoek te laten uitvoeren. Anders dan de voorzieningenrechter, kan de RSJ zich wel inhoudelijk uitlaten over het onderzoek en het adviesrapport van 17 december 2018. Indien de Raad dus een heronderzoek moet verrichten, worden de conclusies van de RSJ daarbij betrokken. Verweerder zal dat advies ook betrekken in zijn besluit op bezwaar.
6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.E. Giesen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 april 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: